[p. 257]

Een Brief aan Lucien Dubech

Beste Vriend,

MET spanning en een oprecht genoegen heb ik van uw brieven, uit Amsterdam aan uw dagblad geschreven, kennis genomen. Dat ik, in mijn afzondering, eenig begrip heb gekregen van wat de Olympische Spelen geweest zijn, dank ik aan u. In een van uw laatste artikelen - een samenvatting - treft mij een opmerking, die ik juist in deze dagen meer gelezen heb: ‘men schijnt ons, de Franschen, daarginds, in Nederland, niet bijzonder in het hart te dragen.’ Toen uw collega's, die ik niet ken, iets dergelijks schreven, liet mij dat volkomen koud; nu gìj het schrijft, gevoel ik de behoefte om u een nadere verklaring te geven, die gij wel zult willen aanvaarden van mij, die zich al jaren lang reeds uitsluitend bezig houdt met quaesties, welke onze beide landen aangaan.

Uw opmerking is juist.

Er bestaat in Nederland, in het algemeen gesproken, geen sympathie voor Frankrijk. Maar, laat er vooral geen misverstand ontstaan: er bestaat in Nederland, in het algemeen gesproken, evenmin antipathie tegen Frankrijk.

Het Nederlandsche volk is niet erg vatbaar voor sentimenteele overwegingen. Het heeft voldoende begrip van eigen waarde, om zijn relaties met het buitenland uitsluitend te doen bepalen door zakelijke gegevens. Vergeet niet dat het een volk van kooplieden is en dat het op een begeerenswaardig plekje van Europa woont: economische en politieke problemen bepalen dus zijn houding ten opzichte der omringende volkeren.

Wij hebben daarom alleen een actieve belangstelling voor die verschijnselen welke, hoe dan ook, het economische leven of de Europeesche politiek beïnvloeden. Duitschland blijft, ook na de teleurstellingen welke het in den oorlog ondervonden heeft, een levende macht: politiek gesproken een gevaar, economisch gesproken - vooral ten opzichte van Rotterdam - een stimulans. Tegenover Duitschland kan men dan ook spreken van antipathieën en sympathieën, al naar men zich op politiek of economisch standpunt plaatst.

Engeland, de erfvijand, speelt een rol in ons zakenleven. De geweldige experimenten, welke thans in Rusland en Italië ondernomen worden, vinden in Nederland eveneens de levendige belangstelling van voor- en tegenstanders. Ook voor de Belgische aangelegenheden heeft men aandacht. Maar wat wilt gij, beste vriend, dat Frankrijk ons, nuchtere Nederlandsche vaderlanders, doet? Wilt gij dat wij ons interesseeren voor den heer Briand, voor den heer Poincaré, voor den heer Sarraut?

In ons zakenleven is Frankrijk een geringe, bijna verwaarloosbare factor; op politiek gebied brengt uw land niets dat ons boeien kan. Wij vreezen u niet en verwachten niets van u. Er valt niets te bestrijden en niets te aanvaarden. Wij hebben geen enkel belang bij Frankrijk en daarom staan wij er volkomen objectief, om niet te zeggen onverschillig tegenover.

Frankrijk is voor ons, wat Zwitserland, wat Spanje, wat Noorwegen voor ons is.

Ik verzeker u dat, van den dag af waarop uw land een positieve beteekenis gaat krijgen in de ontwikkeling van Europa, Nederland zijn houding zal veranderen. Dan zult gij bij ons vrienden en vijanden krijgen, dan zal men u gaan beminnen en haten. De geschiedenis is daar om bewijzen

[p. 258]



illustratie
Een band van Paul Bonet voor de dertien deelen van Proust's Roman. Het eigenaardige is dat niet ieder deel afzonderlijk als decoratief object behandeld is; maar het ensemble.

te leveren voor deze stelling. Zoolang Frankrijk een macht vertegenwoordigde is het in Nederland een element in het openbaar leven geweest, heeft men er rekening mede gehouden, heeft men het verheerlijkt en bestreden. Wij zijn rustige realisten, Dubech, dat hebt gij zelf tijdens uw verblijf ten onzent opgemerkt!

Maar, zult gij mij tegenwerpen, er is nog de Fransche kunst, de Fransche litteratuur!

Inderdaad die is er, en die mag er wezen. Ik moet u echter doen opmerken, dat ons nationaal karakter een intense litteraire belangstelling uitsluit. Wij zijn geen litterair volk. Niet slechts uw, maar ook de eigen letterkunde, blijft buiten contact met de overgroote massa van ons volk.

De oprechte vrienden van Frankrijk vindt gij in de artistieke, intellectueele milieu's. Maar zij zijn gering in aantal - enkele honderdtallen - en zij hebben geen invloed op de nationale houding, noch op de politiek. Gij zult in de kunstrubrieken onzer dagbladen, gij zult in onze weekbladen, gij zult in onze maandbladen - in dit tijdschrift in het bijzonder - telkens weer blijken van groote liefde voor de Fransche litteratuur vinden.

Maar wij allen, die ons wijden aan de propaganda voor uw nationale schoonheid, bereiken te samen maar een bepaald en zeer beperkt publiek, dat al van nature voor u gewonnen is.

En er zijn twee elementen, welke de uitbreiding dezer gemeente belemmeren, 1e. het fundamenteele verschil in volkskarakter en 2e. de steeds afnemende kennis van de Fransche taal.

Aan het eerste valt niet veel te veranderen; en het tweede is het natuurlijk gevolg van de omstandigheden. De huidige positie van Frankrijk is van dien aard, dat de kennis van het Fransch niet meer een dwingend belang voor de omliggende volkeren is. Zoodrá handel en politiek het beheerschen van uw taal noodzakelijk maken, zal men hier, in een minimum van tijd, grondig Fransch leeren.

Er is een spreekwoord ten uwent, dat beter dan eenige andere uitspraak, de houding der Nederlanders bepaalt: ‘quand on s'embarque il faut savoir où se trouve le poisson.’ En er valt - helaas - voor de nuchtere Nederlanders zoo weinig bij u te visschen. Gij zult u moeten tevreden stellen met de oprechte, diepe liefde en dankbaarheid van de kleine groep van hen, die gevoed zijn met uw schoonheid, die uit uw schrijvers en schilders en musici de substantie voor hun leven geput hebben. Ons volk en bloc wacht op het oogenblik, waarop gij uw domineerende positie in Europa heroverd zult hebben, om zijn onverschilligheid te laten varen en zijn houding tegenover u te bepalen.

Gij zult mij, beste Dubech, deze opmerkingen niet ten kwade duiden. Ik weet dat bij u en uwe vrienden van de Action française, de rustige beschouwing der realiteiten boven alles gaat.

Ik blijf steeds uw toegenegen bewonderaar

J. GRESHOFF