Boekenschouw

Biografie, Zielkunde, Land- en Volkenkunde etc.

Paul Sabatier, Het leven van Sint Franciscus van Assisi. Vertaald door B. Jalink. - Arnhem, van Loghum Slaterus' U.M. 1927.

De dertiende eeuw is, zooals de schrijver in zijn Inleiding opmerkt, de eeuw van de kathedralen, van den geestelijken omkeer. Een der kenmerken onzer eeuw is de herleefde belangstelling voor de geschiedenis der middeleeuwen in het bijzonder.

Een groote figuur van dien merkwaardigen tijd was wel de heilige Franciscus, aan wiens leven dit boek gewijd is. Veelal hoort men de meening verkondigen dat de ‘heiligen’ der middeleeuwen voor de verlokkingen van het zuiver contemplatieve leven zwichten. Sabatier doet duidelijk uitkomen dat Sint Franciscus het lijden en de ellende niet ontvluchtte; een leven van ontberingen te midden van de zieken van lichaam èn van geest was zijn deel. De zelfzuchtige rust van het klooster, binnen welks muren de menschen der middeleeuwen het opperste geluk, den vrede der ziel, met zekerheid meenden te zullen vinden lokte ook hem dikwijls in zijn leven aan, doch steeds behaalde de liefde voor zijn medemenschen de overwinning. Een waar Franciscaan was elkeen die innerlijk vrij was van alle materieele slavernij, elkeen die besloten had te leven zonder schatten te vergaren, elke rijke, die met zijn handen wilde werken en eerlijk alles uitdeelen, wat hij niet had gebruikt ter vorming van een gemeenschappelijk kapitaal, dat Franciscus de tafel des Heeren noemde, elke arme, die werken wilde, ook al mocht hij in geval van noodzaak tot deze tafel des Heeren zijn toevlucht nemen.

Zijn liefde beperkte zich echter in geenen deele tot de menschen. Een mysterieus verband bestaat tusschen de menschelijke ziel en de andere openbaringen van den Wereldgeest; een verband, nauwelijks gevoeld in onze moderne samenleving. In het schoone Umbrië trok Franciscus met zijn volgelingen rond, gelukkig als zij de vrije lucht inademden; de onbeperkte ruimte om zich heen wisten.

Met een buitengewone piëteit heeft Sabatier zich in

[p. 218]

het leven van den heilige verdiept; zijn studie vormt een der merkwaardigste boeken over het geestelijk leven der 13e eeuw. Zijn groote vereering voor den ‘poverello’ deed hem somtijds wel eens te zeer in bijzonderheden afdalen; bijkomstigheden, welke voor een niet-Katholiek minder waarde bezitten. Over het geheel verdient zijn werk echter warme aanbeveling; als psychologisch waarnemer van een ons geheel vreemde gedachtenwereld, als bewonderaar van de schoonheden der Italiaansche natuur heeft Sabatier ons een werk van groote en blijvende waarde geschonken. Door de uitstekende vertaling heeft het boek niets van zijn oorspronkelijke waarde ingeboet.

T. Besterman, Annie Besant's Geesteshouding. Vertaling van Mr. J.D. Ketwich Verschuur. - Amsterdam, Theosofische Ver. Uitg. Mij. 1927.

Over welk een scheppingskracht beschikt deze thans tachtigjarige voorgangster der theosofische vereeniging. Men moge zich niet kunnen vereenigen met haar absolutisme, men moge het ‘Krishnamurti-drama’ betreuren, dat alles vermindert geenszins het ontzag, waarmede men het grootsche en veelomvattende werk van deze merkwaardige figuur dient te beschouwen.

In dit boekje behandelt de heer Besterman de verschillende werken van Annie Besant op allerlei gebied. Men zal er uit zien, dat zij zich niet alleen voor abstracte problemen interesseert, doch zich wel degelijk herhaaldelijk in het volle leven heeft bewogen en toonde een open oog te bezitten voor de ellende harer medemenschen. Bijzonder interessant is het laatste hoofdstuk over Theosofie, waarin een samenvattend overzicht wordt gegeven van deze in velerlei opzicht zoo merkwaardige leer. Een index van de talrijke geschriften van Annie Besant besluit het lezenswaardige boekje.

Dr. Reinhold Eichacker, De leer van het Geluk. Vertaald door Th. van Berkel. - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1927.

Duizenden jaren geleden verkondigden de groote denkers der menschheid reeds, dat het geluk alleen in ons zelf te vinden is. Het Enchiridion van Epictetus is één opwekking om zich te bevrijden van de heerschappij der uiterlijke dingen en te trachten, een onverstoorbaar geluk in zich zelf te vinden.

Dr. Eichacker verkondigt dezelfde leer, zij het ook, dat hij gebruik maakt van de uitkomsten der nieuwere psychologische onderzoekingen. Trine, Mulford en bovenal Coué zijn voor hem de groote pioniers geweest, welke deze verdwaalde Westersche menschheid wederom nader tot de eeuwige bronnen des levens hebben gebracht. Het boekje ademt een diep religieusen geest: de leer van het Geluk is de leer van het Geloof. Uitstekende lectuur voor de velen, die smachten naar het ware geluk.

God groet U. Een wijdingswoord voor elken dag, door Tony de Ridder. - J. Ploegsma, Zeist, z.j.

Er zijn van die boeken, welke men als een kostbare aanwinst voor zijn bibliotheek beschouwt, omdat hun inhoud van onvergankelijke waarde is. Een van die boeken is zeker wel dit wondermooie bundeltje van Tony de Ridder, mooi gedrukt en smaakvol gebonden door den heer Ploegsma uitgegeven.

Welk een ontzaggelijke belezenheid, welk een rotsvast Godsvertrouwen, doch bovenal welk een glorieuze overwinning op de Smart spreekt uit elke bladzijde van dezen schoonen bundel. Eerst als de menschelijke ziel wit is gebrand in duizend louteringen, kan zij zich verheffen tot het absolute Licht, waar allen veilig zijn. De Smart is de groote opvoedster der menschheid; wie dat beseft, zal dankbaar zijn voor het Leed, hetwelk hem innerlijk deed rijpen.

Een dichtersziel heeft in deze gebundelde meditaties haar diepste leed en haar reinste vreugde in woorden trachten te verklanken. Wij mogen èn schrijfster èn uitgever dankbaar zijn, dat zij velen in staat hebben gesteld een hoog-geestelijk genot te beleven door het lezen en herlezen van ‘God groet U’.

Dhan Gopal Mukerji, Het gelaat van mijn broeder. Vertaald door Carolus Verhulst. - Servire, Den Haag, z.j.

Het menschelijke vernuft moge vele mysteriën der schepping eenigszins minder onbegrijpelijk hebben gemaakt, de Westersche speurzin moge in de geheime diepten van het menschelijk denken zijn doorgedrongen, - de gedachtenwereld van het Oosten blijft voor den Europeaan nog steeds terra incognita.

Welk een verschil er bestaat tusschen de Oostersche en Westersche psyche wordt met een zeldzame duidelijkheid in dit verhaal uit Britsch Indië verteld. De broeder van den schrijver was de leider van een tegen het Britsche gezag gerichte beweging, welke door een meedoogenloos-streng optreden der Indische regeering werd onderdrukt. Dat Engeland een herhaling van den opstand van 1857 wilde voorkomen, is alleszins begrijpelijk, doch dat men daarbij zijn toevlucht nam tot barbaarsche, afschuwelijke martelingen, tot helsche folteringen, zal ten eeuwigen dage als een schande voor het blanke geslacht worden beschouwd.

Onze moderne maatschappij kent slechts een gehaast optasten van materieele goederen; het oude Indië, beschikkende over een anders gevormde geestelijke structuur, vertrouwt slechts op de kracht der gedachte. Onbegrijpelijk is het voor ons, dat er in dat land ten hemel schreiende wantoestanden op economisch en hygiënisch gebied bestaan. Wie echter inziet, dat een eeuwenoude geestelijke cultuur achter dit schijnbaar-onverklaarbare fatalisme ten opzichte van het Noodlot staat, zal de verschijning van dit werk met vreugde begroeten: een der vele pogingen, om de kloof, welke tusschen Oost en West gaapt, te overbruggen.

Het boek is in dichterlijken stijl geschreven; de vertaling kan goed genoemd worden, hoewel de vele druk- en taalfouten storend werken.

Dhan Gopal Mukerji, Kari de Olifant. Vertaald door C. Verhulst. - Servire, Den Haag, z.j.

Wat is het, dat in deze schetsen zoo boeit? Is het de beschrijving van het leven van den olifant Kari, of voelt men in dit boek, ook zonder dat er nadrukkelijk op wordt gewezen, den mystischen achtergrond van al het Bestaande; die mysterieuse sfeer, die in het tropische oerwoud somwijlen zich tot tastbare werkelijkheid schijnt te materialiseeren?

De schrijver verstaat meesterlijk de kunst, om ons iets van het zieleleven der dieren te laten aanvoelen, nog meer door hetgeen ongeschreven blijft, dan door zijn beschrijving van hetgeen werkelijk gebeurt. De Oosterlingen zien in al het Geschapene een belichaming van een gedachte van den Wereldgeest. Ongetwijfeld beseffen ook wij, nuchtere Westerlingen, dat de zichtbare wereld slechts een afschaduwing is van een daarachter liggende en onkenbare Werkelijkheid. Een boeiend verhaal, dat ons nader brengt tot de Oostersche psyche.

Dhan Gopal Mukerji, Menschen en Dieren van het Oerwoud. Vertaling van Mevr. H.C.M. Pfanstiehl-Bähler. - Den Haag, Servire, z.j.

Twee inlandsche jongens gaan een bedevaart onder-

[p. 219]

nemen naar heilige plaatsen in het Himalaya-gebergte. Haast is den Oosterling onbekend en zoo worden ons de wederwaardigheden van deze beide jeugdige zwervers op de in Oostersch tempo uitgevoerde reis, hun ontmoetingen met menschen en dieren, beschreven.

De schrijver van ‘Kari de Olifant’ doet zich ook in deze schetsen kennen als een meester in het uitbeelden van stemmingen. Het oerwoud trilt van geheimzinnig leven, de dieren zijn niet slechts de zichtbare verschijningen, doch bovenal gematerialiseerde gedachten van den Wereldgeest, te beïnvloeden door gedachtekracht van den mensch. Het is voldoende bekend, hoe de Indische toovenaars de wetten der gedachte in toepassing weten te brengen.

Dr. Louis A. Bähler schreef een inleiding. Met zijn conclusie, dat het boek van het begin tot het einde boeit, kan ik mij volkomen vereenigen.

R.J. de Stoppelaar, Glanzende dagen. Geïllustreerd door Sj. Kuperus. - A.G. Schoonderbeek, Laren, z.j.

Een boek van Ds. de Stoppelaar, den bekenden Frieschen natuurliefhebber, behoeft wel haast geen aanbeveling. De predikant uit Warga verstaat de kunst, om door zijn beschrijving van het natuurleven in jong en oud het verlangen naar eigen aanschouwing wakker te roepen. Ook in dezen bundel treft wederom de groote liefde, welke Ds. de Stoppelaar koestert voor al het geschapene. Wellicht zal onze jeugd door deze soort lectuur nog eens leeren, het leven van dieren en planten te ontzien.

Prof. Dr. Ernst Cohen, Uit het land van Benjamin Franklin. - Thieme, Zutfen, 1928.

De Utrechtsche chemicus Professor Cohen was gedurende het jaar 1926 als hoogleeraar werkzaam aan Cornell-University te Ithaca en aan de Universiteit van Chicago. Zijn werkkring bracht hem ook in de Republiek aan de overzijde van den Oceaan in nauwe aanraking met alles, wat betrekking heeft op het hooger onderwijs.

Dit boek bevat dan ook veel wetenswaardigs aangaande de universiteiten en de groote laboratoria in de Unie. Het leert ons beseffen, dat de in Europa nog veelal verkondigde meening, als zou Amerika op wetenschappelijk gebied nog steeds een achterstand hebben in te halen, verouderd is. Wie kennis neemt van hetgeen omtrent de wetenschappelijke instellingen in Washington geschreven werd, zal er wel van overtuigd zijn, dat er daarginds nog andere idealen gehuldigd worden dan die van making-money.

Groote industrieën werden door de deelnemers aan een wetenschappelijk congres bezocht, als du Pont de Nemours, Heinz, Kodak, General Electric, enz. De schrijver geeft een aangenaam geschreven relaas van den geweldigen vooruitgang op industrieel gebied in de Unie gedurende de laatste jaren.

Dat de bestudeering der exacte wetenschappen helaas maar al te dikwijls het denken over de groote levensproblemen in verdrukking brengt, toont ons de uitlating van den schrijver op blz. 5. Hij geeft daar als zijn meening te kennen, dat volgens den huidigen stand onzer kennis de dood als het einde te beschouwen is, welke voorstelling door het natuuronderzoek in hem gewekt werd. Het komt mij eenigszins vreemd voor, dat een natuuronderzoeker, wiens geestesoog elken dag getuige is van het wonderbare spel der atomen en moleculen en wiens studie er hem van heeft overtuigd, dat de stof (achtervolgd als zij a.h.w. is tot op een gebied, geheel aan zintuigelijke waarneming onttrokken) geen zelfstandig bestaan leidt, de eeuwigheid en onvergankelijkheid der immanente intelligentie ontkent. Er zou trouwens op de stelling, dat ‘volgens den huldigen stand onzer kennis de dood als het einde te beschouwen is’ nog wel heel wat meer af te dingen zijn. Ik kan mij zeer goed indenken, dat een geleerde door zijn overstelpend-drukke werkzaamheden geen gelegenheid heeft om zich te verdiepen in dergelijke abstracte problemen. Daarom ware het beter geweest, dat Professor Cohen in dit bovenal voor jongere menschen bestemde boek zijn meening over Leven en Dood niet had neergeschreven. Er is reeds genoeg twijfelzucht en wankelmoedigheid in de wereld.

Het boek verdient overigens warme aanbeveling; het is boeiend en vlot geschreven.

 

F.S.B.

C.G. 't Hooft, Gijsbrecht's Amstelstad. - P.N. van Kampen en Zoon, Amsterdam.

Er is aan dit kleine boekje veel moeite en veel studie besteed en al zijn al de conclusies van den schrijver misschien niet als definitieve resultaten van het historische onderzoek te aanvaarden, zeer zeker wordt onze kennis der oude Amstelstad door dit werk toch belangrijk uitgebreid.

De geschiedenis van de merkwaardige Amstelstad in haar tijd van roem en rijkdom is, in groote trekken althans, wel bekend, zij het dan ook nog heel wat minder algemeen bekend dan zij in verhouding tot haar groote beteekenis zou verdienen te zijn, maar over de middeleeuwsche stad, over de wijze, waarop het oorspronkelijke visschersdorp, dat er wel zal geweest zijn, zich heeft ontwikkeld tot het trotsche emporium der latere eeuwen, weet men nog niet alles wat men wel zou willen weten. Dr. van Ravensteyn - de communist der latere jaren - heeft weliswaar nu zoowat twintig jaar geleden een zeer verdienstelijke dissertatie laten verschijnen over de ‘Opkomst van Amsterdam’, waarin wij een heel eind tot vóór den opstand werden teruggevoerd, maar ook daar zagen wij toch minder den eigenlijken oorsprong dan wel den eersten bloei. De heer C.G. 't Hooft gaat weer wat verder terug in den tijd en zoekt nu werkelijk naar het begin. Hij ondervraagt daarbij evenzeer de archeologische overblijfselen als de litteraire bronnen; onder de vormen van het tegenwoordige stadsbeeld heeft hij de sporen gezocht van de oude stad. Wie van Amsterdam houdt - en welk rechtgeaard Nederlander doet dit niet? - en de schoonheid dier stad wil genieten met al haar rijkdom van herinneringen, moet dit alleraardigst uitgegeven en mooi geïllustreerde boekje met aandacht lezen.

Prof. Mr. J.A. Eigeman, De liberale Gedachte. - H.P. Leopold's Uitg. Mij., Den Haag, 1927.

Prof. Eigeman heeft met het schrijven van deze studie niet zoozeer wetenschappelijk werk willen leveren, als wel een politiek ideaal willen dienen. Hij heeft namelijk een zekere opvatting van de beteekenis der liberale gedachte voor onzen tijd en van de rol die de liberalen in de Nederlandsche politiek nog zouden kunnen en z.i. moeten spelen, waarvan hij sinds eenige jaren telkens weer getuigt in de hoop zijn lezers en toehoorders van de juistheid zijner opvatting te overtuigen. Wij moeten hier dit politieke doel onbesproken laten en zullen ook niet nagaan of en, zoo ja, in hoever de doelstelling van den schrijver van invloed is geweest op de wijze, waarop hij ons het verleden en vooral de gedachten van Thorbecke voorstelt. Subjectieve historie is trouwens niet de minst belangwekkende en dit geschrift van den Rotterdamschen hoogleeraar over de politieke en wijsgeerige gedachte van Nederlands groot-

[p. 220]

sten staatsman der vorige eeuw lijkt ons een der beste dingen uit de politieke litteratuur der laatste jaren.

L.P.