Necrologie

Sir Edmund Gosse †

HET overlijden van Edmund Gosse laat in de literatuur een plaats open, die moeilijk zal worden ingenomen. Niet, dat Gosse een groot scheppend kunstenaar was. Van zijn verzen, sierlijk-Parnassiaansch, oprecht, maar zonder bijzonder treffende waarde, zullen waarschijnlijk slechts een paar stukken in de bloemlezingen bewaard worden, als representatief, naast betere van een Dobson bijvoorbeeld, uit een tijd, die nu afgedaan heeft. Men zou kunnen opwerpen dat zijn roman Father and Son thans reeds klassiek is. Zeker. Maar die roman is èn een autobiografie - èn een biografie van Philip Gosse, des schrijvers vader. Een groot kunstenaar herschept de wereld naar zijn eigen ziel, hij is niet de waarnemer, hoe schrander ook, van het leven. En Gosse was vooral een waarnemer.

Men vergist zich, wanneer men, zooals 't in de laatste weken dikwijls werd gezegd, veronderstelt, dat bij Gosse de scheppingsdrang gestremd werd door de studie van en het schrijven over literatuur. De enkele begenadigden, die al hun tijd kunnen wijden aan het bestudeeren van de Fraaie Letteren, die dagelijks omgaan, in werkelijkheid of in verbeelding, met de grootste meesters, worden doorgaans schroomvallig wanneer zij zelf willen scheppen. Ach, alles werd reeds vóór hen uitgedrukt, en soms zoo volmaakt! Maar met Gosse is dat, dunkt ons, niet het geval. Zijn groote liefde was: de literatuur. Voor haar was hij de minnaar en de dienaar. Voor haar was hij de zinderende ziel, de trillende voelhoren, de ootmoedige helper. Hij was zich bewust, dat zijn liefde en zijn algeheele overgave het hoogste in het leven was, en zijn spanne tijds op aarde moest gewijd worden aan de verheerlijking van het schoone in de letterkunde, aan de blijde boodschap der verklaring en het bestrijden van het misbegrijpen. Hij stond vóór haar, met zijn subtiele receptiviteit, zooals men vóór de zee staat, en dag na dag het altijd nieuwe van uitzicht en rhythmus, het altijd wisselende in lijn en kleur en licht en beweging bewondert. En dat gaf hij weer: datgene, wat hij met zijn fijnzinnig kunstenaarstemperament had waargenomen. Hij sprak het niet lyrisch uit in een machtige woordsymfonie: hij was de waarnemer, die u precies vertelde, gemoedelijk en elegant, over al de bijzonderheden der genoten schoonheid. Hij had een oog voor de breede lijn van het algeheele, en tevens voor het kleinste in het oogenblikkelijke. Een waarnemer. Uiterst zeldzaam is de criticus, die niet in eerste instantie subjectief is, al zij het vaak onbewust, - die objectief waarnemen kan, en het vermag, het u zoo te doen voelen. Vandaar, dat, uit het werk van Gosse, misschien het duurzaamste zal zijn de portretten naar het levend model: van een Coventry Patmore, of een Swinburne in zijn boeken, een Wilde of een André Gide in zijn artikels; - documenten, echt en zelf levend zooals die twee beelden in Father and Son.

Gosse's belezenheid was kolossaal. Wie den rijkdom der Engelsche literatuur kent, weet, wat dat beteekent. Zijn studies over 17e en 18e-eeuwsche Engelsche letteren blijven een merkwaardig monument. Maar hij kende even goed de andere periodes; zijn nooit verzadigde nieuwsgierigheid deed hem steeds dieper indringen in die plaatsen van den tempel, waar gewoonlijk enkel een paar dorre filologen zonder eenigen schroom staan te twisten over interpunctie of datums. En, uit de stille, heilige schaduw, te dikwijls aan de baldadigheid der pedanten overgelaten, deed hij de niet ontwaarde juweelen flonkeren, en toonde hij glimlachend van voornaam genoegen de sierlijkheid van een gebaar en den rhythmus van een niet vermoede lijn. Over het algemeen bleef hij echter conservatief wat de door de literatuurgeschiedenis erkende hierarchie betreft. Het kwam er bij hem eerder op aan, in een door den loop der jaren beproefd plan, de schoonheden en eigenaardigheden te doen gevoelen. Daarom zal men het niet altijd met hem eens zijn. Uw nederige dienaar en groot bewonderaar van Gosse kan het maar niet verduwen, dat Watson bv., die prachtige 16e eeuwsche dichter, bij Sir Edmund traditioneel aangeboekt staat als een schrijver van dichtoefeningen en een vertaler zonder meer, of dat, in het meesterlijk boek over Congreve, de invloed van Molière op het En-

[p. 184]

gelsch Restoration-blijspel danig wordt overschat. In mijn collegenota's staan verschillende aanteekeningen betreffende onnauwkeurigheden van Gosse. Wellicht hebben meer universitairen die ook, of andere. Vooral het détail van buiten-af, het wetenschappelijk-nauwkeurige, maar niet schilderachtige, scheen Gosse minder te interesseeren. Hij was echter wetenschappelijk onderlegd, wetenschappelijk geschoold. Misschien hebben de Duitsche vitters onzen smaak wat bedorven. Iets staat vast: zelfs in zijn wekelijksche artikels in de Sunday Times, hoe aangenaam de lezing er van zij, vindt men nooit een spoor van toegeven aan vulgarisatielust. Het Engelsche publiek is nu eenmaal zoo verliefd op literatuur, dat de vulgarisatie wellicht minder noodig blijkt, maar intusschen is dat bij Gosse een bewijs te meer van distinctie en eerbied. Die artikels waren meesterlijk, en, alhoewel niet behoorende tot het groote en blijvende, alhoewel doorgaans recensies, gaven zij Gosse volkomen weer in zijn verfijndheid, zijn humor, zijn geleerdheid, zijn gemak.

Had hij zich tot de Engelsche letteren beperkt, dan nog ware Sir Edmund wellicht de grootste criticus van zijn tijd geweest. Maar zijn nieuwsgierigheid en zijn liefde waren veel ruimer. Hij is het, die, met William Archer, Ibsen deed kennen aan de Engelschen, en aldus oneindig veel bijbracht tot den mooien hedendaagschen bloei van het Engelsche drama. Zijn inwijding in de Europeesche, vooral in de Fransche, letterkunde, was verbazend. Hij kende de meeste groote Europeesche schrijvers persoonlijk, en, ofschoon niet hoog wegloopend met veel nieuwe dingen, had hij een schrander inzicht in de werkelijke waarde van de laatste literatuur. En dat is wel treffend. Waar is de tachtigjarige, die Mallarmé bewondert, en André Gide's werk bemint?

Gosse's ijveren voor de literatuur en de literatoren is geweest een levenstaak van liefde. In den Engelschen gentleman, die schreef met 18e-eeuwsche luciditeit en verfijning, erkennen wij den Europeër, die, met een universeel begrijpen van schoonheid in de kunst, - heilige uitspraak van het leven, - het zijne heeft bijgedragen opdat de wereld schooner worde.

 

FRANZ DE BACKER