Boekenschouw
Vertaalde werken
Mrs. George de Horne Vaizey, ‘Opzicht!’ Uit het Engelsch door Elly Harting. - Amsterdam, L.J. Veen. (204 blz.). f 2.90; geb. f 3.50.
Hoewel het gegeven van dit romannetje vrij conventioneel is, komt het toch, door den vlotten stijl en de goede typeering boven het genre der Williamsons en Ethel Dell's uit. De geschiedenis vertelt ons van een jong meisje, Katrine Beverley, die de huishouding bestiert voor haar ouderen broer Martin, die na een half jaar huwelijksgeluk weduwnaar is geworden en nu een heel stil en teruggetrokken leven leidt. Uit diep medelijden offert Katrine zich voor hem op - ze verdraagt zijn soms lastige humeur, ze verdraagt het saaie, weinig met haar leeftijd passende leven, omdat ze denkt dat zij haar broer het leven nog dragelijk maakt. Maar wanneer er een andere vrouw langzamerhand de vroeg gestorvene begint te verdringen en Martin een nieuwe liefde tegemoet gaat, dan verdraagt Katrine dat niet. Zij heeft alles opgegeven, haar beste jaren gegeven om hem te troosten en nu - nu is ze niet meer noodig - ze moet maar zien dat ze een ander onderdak vindt. Uitstekend is het opstandige en teleurgestelde meisje geteekend, dat niet jaloersch wil zijn, maar toch zoo teleurgesteld is, dat haar broer niet de treurende weduwnaar blijft, en hem eigenlijk van ontrouw beschuldigt. Katrine heeft een onbekenden vriend in Engelsch-Indië, die haar kent door een wederzijdschen vriend en met haar gaat correspondeeren. Bij hem stort de arme verlaten Katrine haar hart uit, wanneer de slag gevallen is en Martin en Grizel ‘het eens zijn’, en ze zich totaal overbodig voelt. ‘Het buffet was voor een speciaal hoekje in dit huis gemaakt, en de ongetrouwde zuster meende dat ze in hetzelfde geval verkeerde ... Nu zien ze beiden hun toekomstige nieuwe plaats in de wereld wat wantrouwend tegemoet’ ...
Het eind van alle overbodigheid en van alle correspondentie is natuurlijk, dat de onbekende schrijver, Jim Blair, Katrine ten huwelijk vraagt en na heel veel bedenkingen besluit Katrine om als verloofde naar Indië te gaan. Natuurlijk zijn er eenige voorwaarden gesteld: de eerste drie maanden na aankomst zal er met geen woord over liefde worden gesproken. Katrine aanvaardt de reis, ontmoet den man, een vriend van Jim, die haar zal chaperonneeren en onder zijn hoede nemen en - merkt direct dat hij de eenige man voor haar is. Loyaal en eerlijk als ze is, wil ze niet aan haar gevoel toegeven, omdat ze zich gebonden voelt aan Jim, maar wanneer het schip vergaat en ze in doodsangst samen is met den vriend, spreekt ze zich uit. Natuurlijk komt alles in orde, de ontknooping ligt voor de hand - maar is alleraardigst beschreven. Ook de bijfiguren, Martin en Grizel en vooral de flinke, wat ruwe mevrouw Mannering zijn met zorg getypeerd. De vertaling is bijzonder goed.
Thomas Olesen Lökken, De boer Niels Hald. Uit het Deensch door G.J. Risselada-Garrer. - Amsterdam, Uitgeversmaatsch. Elsevier. (206 blz.). f 2.75; geb. f 3.25.
De figuur van den boer Niels Hald is door de knappe, sobere teekening van den schrijver voor ons een mensch geworden. Hoe goed getypeerd wordt die, wat zwakke, man in dit verhaal van zijn opkomst en zijn val! Hij is een ‘moderne’ boer, hij wil geld verdienen en wanneer hem dat in het boerenbedrijf te langzaam gaat, wil hij gaan handeldrijven. Hij begeeft zich in een combinatie met een paar anderen en koopt en verkoopt hoeven en boerenplaatsen en maakt zoo aardig wat winst. En hij wil zijn winst niet voor zich zelf gebruiken, hij heeft een ideaal: hij wil een nieuw dorp bouwen op goeden weelderigen grond, waar geen knechten zullen wonen, maar alleen vrije menschen. ‘Dat was scheppen, dat was zijn leven tweemaal leven! - Om dat doel te bereiken, moest hij geld verdienen, geld en nog eens geld. Zulk een dorp kon dadelijk gebouwd worden zonder geld, als de menschen op elkaar vertrouwden, maar er was er geen een die dat deed. Maar hij wilde den weg gaan, dien hij bepaald had, en dit geld verdienen. Hij wilde dien gaan door vuil, en strijd en hoon.’ -
En onvermijdelijk komt Niels' val. Wanneer de geldhonger hem eenmaal aangrijpt, gaat het verdienen hem niet gauw genoeg. Na het speculeeren in huizen en hoeven, met als compagnon een paar louche, gewetenlooze vrienden, wordt hij gegrepen door den hartstocht van het dobbelen aan de Beurs. Hoe àf is de figuur van Niels door den schrijver geteekend: de idealistische man, met een goed karakter, maar zwak; en stap voor stap zien wij hem dien weg gaan naar zijn ondergang, waarbij hij telkens zelf tot het besef komt, dat het misschien niet goed is, wat hij doet. Hoe schaamt hij zich over zijn koopen en verkoopen tegenover zijn vrouw, Kirstine, die zijn geweten is. Oogenschijnlijk slaagt Niels Hald in zijn grootsche plannen, hij bezit een groot landgoed waarop vele vrije menschen hun brood kunnen verdienen, maar de hartstocht om meer, altijd meer te bereiken, meer geld te verdienen en dan liefst een fortuin op éen dag, brengt hem ten val. De
papieren dalen, hij heeft alles wat hij bezat beleend, ten slotte weet hij door allerlei oneerlijke transacties zich nog voor een keer te redden. Eindelijk, na al zijn geknoei, na al zijn afdwalingen, voelt hij dat zijn vrouw alleen zijn leven is. ‘Ach, wat was hij ver weg geweest. Hij had gejaagd en was verder en verder afgedwaald. Maar nu had de jacht lang genoeg geduurd. Ach, God zij hem genadig, hoe had hij gedwaald langs de verblindende wegen. Zou hij wel ooit levend thuis komen? Niels Hald stond op. - ‘Kirstine, Kirstine,’ fluisterde hij. ‘Jij was de waarheid in mijn leven en ik zocht je niet. Jij was de droom in mijn daden en ik verbeeldde me dat de daad geschapen kon worden zonder droomen. Maar nu kom ik tot je terug omdat er daar buiten niets is zoo mooi, zooals dat wat jij hebt.’ En in den donkeren nacht rijdt Niels met zijn auto zich te pletter in een kloof.
Willa Cather, Een verloren vrouwe. Vertaling van J. van Schaik-Willing. - 's Gravenhage, H.P. Leopold's Uitgeversmaatschappij. (180 blz.). f 2.25; geb. f 2.90.
Een bijzonder fijn en ontroerend boekje. Nog lang na de lezing van dit verhaal staat ons de tragische, diepmenschelijke figuur van Marian Forrester voor oogen - alsof we haar zelf kenden ... Met haar veel ouderen man woont ze aan den spoorweg waar hij als aannemer werkt totdat hij zich geheel op zijn buitenhuis terugtrekt na een val van zijn paard. ‘Daar werd hij oud en helaas ook zij werd ouder.’ Een heel bijzondere figuur is deze ‘verloren’ vrouwe. Vol toewijding is zij voor haar goeden, nobelen man, die bijna gebrekkig is, en toch heeft ze een verhouding met een jongen man. Mooi was mevrouw Forrester natuurlijk: ‘zij stond naast zijn bureau in haar langen sealskin mantel met sealskin muts. Een roode das kwam boven den kraag uit en een bruin voiletje met moesjes was strak getrokken voor haar oogen. Donker en vol glans keken zij onder het lage blanke voorhoofd en de gebogen wimpers uit. Het vriesweer had geen kleur op haar wangen gebracht - haar huid had steeds de zoetrookige doorschijnende witheid van witte seringen. Mevrouw Forrester hoefde slechts naar iemand te kijken om hem in te palmen ... Ze hoefde zich slechts naar je toe te wenden, je aan te kijken, en er was een bijzondere verhouding geschapen. Iets van haar wezen maakte zich bliksemsnel van je meester; men werd zich scherp bewust van haar, van haar tengerheid en gratie, van haar mond, die zooveel te zeggen wist zonder woorden, van haar oogen, levendige, lachende, bezielde oogen, die haast altijd oolijk stonden.’ Een intrige is er in deze geschiedenis eigenlijk niet: het is het bijzonder sober en eenvoudig geschreven karakterbeeld van de vrouw, vol rake trekjes, en fijne details, dat de charme er van is. In haar honger naar bewondering, naar hartstocht en liefde geeft ze zich, tijdens haar huwelijk, aan den bruut, Frank Ellinger, en onderwijl offert ze zich op in een leven vol ontbering en armoede, door haar gebrekkigen man te verzorgen. En dan, al geeft ze zich af met zoo'n bruut, altijd weet ze den indruk te geven ‘van hard staal - van een zwaard, dat altijd kon pareeren - zonder ooit te breken.’ - De schrijfster vertelt verder hoe mevrouw Forrester, wanneer haar man, dien ze oprecht heeft liefgehad en vereerd, sterft, achterblijft en zich met een lompen boeren-vlegel, Evert Peters, afgeeft, en tóch altijd de fijne, bewonderde vrouw blijft. Jaren daarna komt haar herinnering weer op, vermooid door den tijd, en de jonge man die haar zoo goed heeft gekend vraagt zich af ‘of ze werkelijk een eeuwig-bloesemende, eeuwig-brandende alles-doordringende vreugde had gevonden of dat het alles slechts een schoone comedie was geweest. Waarschijnlijk was 't geen zij gevonden had, niet meer dan een ander; maar ze had altijd de macht bezeten een aureool van dingen om zich heen te tooveren, schooner dan zijzelf, zooals de geur van een enkele bloem de heele zoetheid van de lente voor ons op kan roepen.’
Deze Amerikaansche roman maakt onder de lectuur die dit land ons jaarlijks geeft een goede uitzondering. De fijne psychologische ontleding van deze vrouwenfiguur zoo sober en zoo suggestief geschreven, maakt dit boek tot iets bijzonders. Ook een andere Amerikaansche roman van dezen zelfden uitgever, waarover later, is een dergelijk goed staal.
N.v.K.-B.