Ingezonden

Aan de Redactie van Den Gulden Winckel, Baarn

Zeer Geachte Redactie,

IN het vraagstuk J.L. Boender-Is. Querido wordt mijn naam door den heer Boender genoemd, op een wijze die mij als uitgever zou kunnen compromitteeren.

Mag ik daarom naar waarheid de feiten vermelden voor zoover ik daar in gemoeid ben.

De heer J.L. Boender zond ons op 17 Maart 1925 een uitvoerigen brief over zijn manuscript: ‘Is. Querido en het begrip literatuur’. Hij vroeg om een onderhoud. Op 18 Maart vroegen wij den heer Boender om een datum te bepalen. Op 20 Maart bericht de heer Boender ons dat hij op 24 Maart komen zal. Op dien datum voerden hij en ik een gesprek. Na lezing van het manuscript schreef ik op 16 April aan den heer Boender o.a.: ... ‘Het uitgeven brengt verantwoordelijkheden mee die zwaar kunnen wegen. Het uitgeven van een boek als dit spreekt het verantwoordelijkheidsbewustzijn van den uitgever vrij sterk aan.

Uw boek is hartstochtelijk geschreven. Dat is er de eerste deugd van maar ook het eerste gevaar.

Uw boek is ruw en meedoogenloos, hoewel de schrijver blijk geeft zijn onderwerp lief te hebben. Uw boek bevat een massa belangrijke stof en de vorm heeft hier en daar bekorend vermogen. Er ligt een massa arbeid en kennis aan ten grondslag en het bereikt een vrij sterke artistieke suggestie, doch het is geenszins gaaf.

Uw boek is als een beeldenstorm, met dit verschil, dat de schennis misschien alleen het onschoone beeld wordt aangedaan, doch daarvan draagt het niet de positieve zekerheid in zich.

Het boek is stellig moedig. En van den moed draagt, het ook het verfrisschende, doch de vorm is op vele plaatsen gebrekkig en hier en daar wanstaltig. De vorm is aan Uw meedoogenlooze kritiek, ten opzichte van anderen, volkomen ontgaan. Dit is een geweldig gebrek dat ons als uitgevers in onze beslissing absoluut wankel zet.

Dat U anti-semiet blijkt, is een te bejammeren bijkomstigheid. Heine was een Jood! Welke Uw levensbeschouwing is komt in het werk niet tot klaarheid. Uw wensch om terug te gaan naar den eenvoud van de spontaniteit der groote menschelijkheid zal een schare met U koesteren.

[p. 160]

Wij zouden in beginsel bereid zijn Uw boek uit te geven indien het mogelijk ware er de aangewezen groote gebreken aan te ontnemen. De vraag is of U daartoe bereid en in staat zijt. Is het mogelijk dat U de gebreken zelf objectief gaat zien? En is het mogelijk, als U ze ziet, dat U ze zelf weg neemt?

Wij twijfelen daaraan. Ons inzicht, ons gevoel, zegt ons dat 't nuttig kan zijn als in de wereld onzer letteren en journalistiek gezegd wordt wat U te zeggen hebt. Wij hebben dat in zekeren zin getoond door de uitgaaf van Adama van Scheltema's Grondslagen eener Nieuwe Poëzie. U betreurt Scheltema's Marxistische levensbeschouwing, doch aan zijn concrete levensbeschouwing is het te danken dat iedereen zich in zijn boek ten opzichte van den schrijver oriënteeren kon. En het voordeel daarvan mist Uw boek.

Het uitgeven van een boek als het Uwe brengt voor den uitgever - behalve de direct geldelijke der onderneming - ook moreele gevaren mede. De heele reeks aangevallen personen en categorieën zien achter den schrijver, op het tweede plan, ook den uitgever als den belager van hun rust en reputatie.

Dit gevaar zouden wij vergoed zien in den bijval van hen die met U instemmen, doch daarvoor moet het werk in zijn gaafheid en vorm dan ook betrekkelijk onaantastbaar zijn.

Wilt U nu de zaak nog eens overwegen?

Er zijn voor ons nog meer bezwaren. Zuiver uitgeversbezwaren, doch die zijn bijkomstig.

Het denkbeeld is bij ons opgekomen of het mogelijk zou zijn dat U over den vorm van het boek overleg pleegde met een zeer kritisch litterator die Uw werk onder de loup neemt en 't geheel met U doorgaat om 't gaaf te maken.

Wilt U ons nader berichten? Wij zijn ook met genoegen tot een onderhoud bereid.’

Eind April had dit onderhoud plaats.

26 Mei komt het handschrift gedeeltelijk verbeterd bij ons terug. Met een brief van 6 kwarto vellen toelichting en verdediging van vorm en inhoud.

‘Ik heb alles nog eens duchtig nagegaan, wat omgevallen zinnen op hun pooten gezet, een duidelijke Hollandsche vertaling gegeven van enkele onzin passages enz.’, aldus de tweede alinea van dien brief des heeren Boender.

5 Juni ontvangen wij aanvulling en slotzinnen der copie. Een ernstige en langdurige ziekte van ondergeteekende belet hem de zaak af te handelen en zijn mededirecteur ziet zich daarom genoodzaakt op 13 September aan den heer Boender te melden dat wij van de uitgaaf liever afzien.

De heer Boender insinueert in het gesprek met G.H. van 's Gravesande driemaal betreffende ons.

De weerspreking blijkt uit den brief van 16 April 1925. Dat de uitgever Em. Querido van mij inzage van het handschrift zou hebben gehad is een brutale en lage leugen.55 Dat het dit is kan ik bewijzen als dat mocht blijken noodzakelijk te zijn.

's Heeren Boender's hartstochtelijke daadkracht blijkt ook hier werkelijk gevaren mede te brengen voor haar waarde aan betrouwbaarheid.

Hoogachtend,

1 Mei 1928.

W.L. BRUSSE

Directeur van W.L. & J. Brusse's Uitgeversmaatschappij.

Een smet werpen op andermans naam

IN het Aprilnummer van Den Gulden Winckel schrijft de Heer G.H. 's-Gravesande in het interview met den Heer J.L. Boender deze zinnen:

‘En aangezien Greshoff onder allerlei pseudoniemen had geschreven en nog schrijft, kwam men tot de verkeerde conclusie, dat Boender en Greshoff één waren. De Litteraire Gids ging zelfs zoover dit te drukken.’

In de Litteraire Gids No. 12, van 11 Februari 1927, staat het volgende te lezen:

‘Van J.L. Boender (een pseudoniem voor Greshoff die pas in een gedicht dien schrijver te lijf ging?) zullen Boosten en Stols te Maastricht een studie “Is. Querido en het begrip Literatuur” brengen, waarin deze wordt behandeld als in zich vereenigend alle gebreken en slechte eigenschappen van een letterkundige.’ Men ziet, dat wij een duidelijk vraagteeken56 achter den tusschenzin plaatsten, die blijkbaar de oorsprong is van 's Heeren 's-Gravesande's onware mededeeling, op welke de Heer Boender verderop in het interview doorgaat door zich geringschattend over de Litt. Gids uit te laten. Wij raden beiden Heeren aan, zich in den vervolge beter rekenschap van hun woorden te geven.

 

De Redactie van ‘De Litteraire Gids’

Den Haag, 28 April '28.

55Van den heer Em. Querido ontvingen wij een brief, waarin 's heeren Brusse's verzekering bevestigd wordt. (Red. D.G.W.).

56Op het al of niet oirbare van dergelijke ‘vraagteekens’ komen wij in het volgend nummer terug (Red. D.G.W.).