Christelijke litteratuur I.
G. Sevensma-Themmen, De Andere Weg. - Uitgave U.M. Holland, Amsterdam.
‘DE Andere Weg’, het schoone boek van Mevrouw G. Sevensma-Themmen, is 'n voortreffelijk staal van godsdienstig psychologische kunst. Het beeldt ons in den levensgang van de hoofdpersoon Louise van Weel 'n aangrijpend religieus zielsgebeuren uit, want we lezen op pagina 98, dat het bij haar, Louise, ging ‘van het verre en vage, waarin ze thuis was opgegroeid, tot het schromend naderen voor het ontzaglijke van eigen schuld en Gods onuitsprekelijke genade in Christus’. Haar liefdesverhouding tot Aart Gravestein voert tot een conflict tusschen geloof en menschelijkheid, en waar zij niet de kracht in zich heeft om met zichzelf te worstelen tot heiligmaking, daar heiligt God zelve dit uitverkoren vat door een katastrophalen levensgang. Waar de levensuitbeelding van deze jonge vrouw in elementaire levende kunstvorm sober-voornaam, bij uitstek levenswaar genoemd mag worden, en doorzinderd is van eeuwigheidslicht, daar is het tevens een welkome aanwinst voor de christelijk literaire kunst.
De levensgang van Louise van Weel wordt bepaald door twee factoren. De eerste factor is haar menschelijkheid, die in aanleg en tendenzen op het nauwst samenhangt met het gezin, waaruit ze is geboren en waarin ze is opgegroeid. En de tweede factor is Gods genade in Jezus Christus, die ze goudglanzend geopenbaard zag in haar grootmoeder. De inzet van den strijd tusschen die beide factoren, welke haar levensgang beheerschen, is de heiliging van haar karakter en levenshouding.
Louise's moeder heeft geen levende menschelijkheid. In haar levenshouding neemt de levensvorm, het decorum de centrale plaats in.
Ook de vader, Frits van Weel, is voor 'n groot deel standsmensch, waarom Pimmie, zijn in alle opzichten misdeeld zoontje, hem een dagelijksche ergernis is, en ondanks zijn voorliefde voor de plantenwereld, toch moet studeeren. In zijn diepste wezen is hij echter liefdemensch. Dat blijkt uit de droefheid om het sterven van zijn moeder. Doch de wereld en haar begeerlijkheid heeft hem afgetrokken van den God van zijn jeugd, en zoo kwam het, dat zijn groote vaderliefde niet gericht werd door het liefdeleven dat uit God is, maar door zijn egoïstische uiterlijke levenswaardeering.
De karakters van de beide kinderen, Jo en Lou, hangen nauw samen met de zielsgesteldheid van vader en moeder.
Jo is eenerzijds de gelijke van haar moeder om haar vlakke soepele natuur, anderzijds haar antipode, doordat ze geheel leeft uit de geest der christelijke liefde.
Lou lijkt met haar bruisend levensélan meer op haar vader. Het leven grijpt haar vast aan alle kanten. Maar omdat zij tevens gegrepen is door den geest der christelijke liefde, is bij haar alles conflict en spanning. Haar menschelijkheid begeert tegen haar geloof.
Voor dat gezin is de oude grootmoeder de stem van God. Wáarschuwend voor Van Weel, als zij hem wijst op zijn tout als vader, en getúigend voor Lou als zij deze jonge vrouw, die hunkerend voor de levenspoort staat, er op wijst, dat zij zich moet overgeven aan Christus om zich te laten leiden door Zijn innerlijk Licht. En toen deze vrouw stierf, bad Lou dan ook: ‘O Heer, neem mij maar mee. - Ik weet den weg niet. Ik zal wel eens struikelen, ook wel dwalen. Maar neem mij toch mee, Heer. Als ik U maar mag zien, want dat moet toch heerlijkheid zijn!’
De hoofdstukken I t/m III beelden de levensmomenten uit, waaruit het eigenlijke roman-gebeuren zich met innerlijke noodzakelijkheid en goddelijke konsekwentie gaat ontplooien. Tusschen Hoofdstuk III en IV ligt een heele tijdsruimte, waarin onder den indruk van Oma's verscheiden heel wat veranderd is, maar ook veel hetzelfde gebleven. Van Weel is nog geheel de levensdrukke man van vroeger, met dit verschil, dat zijn vitale menschelijkheid zich nu uitleeft op kerkelijk gebied. Hij is traditioneel-kerkelijk-geloovig geworden. Geen wonder dat ondanks de glans van een fleurige, eensgezinde, godsdienstige familie naar buiten, innerlijk de verscheurdheid, de moeilijke punten en de botsingen zijn gebleven als vroeger. Hier ook kon Lou's geloofsideaal geen werkelijkheid worden. Haar wasdom in het geloof en in de liefde worden geremd door haar ingeleefd zijn in de onchristelijke sfeer van het gezin. Ze dolde de dagen door en verduwde achter dat blijheidsvertoon het tikje weemoed en ongerustheid.
God gaat nu ingrijpen!
Het verdere gebeuren heeft weinig diepgaande beteekenis voor Mevrouw Van Weel. Zij blijft die zij is. Haar armelijke figuur verklaart voldoende den grooten invloed, die Oma op Lou's geestesleven kon krijgen.
Diepergaand is de beteekenis voor Jo. Haar beteekenis in dit boek is voor een groot deel hierin gelegen, dat zij de klare spiegel is, waarin zich 't haar omringende leven zuiver weerkaatst, waartoe haar zielehouding haar bij uitstek geschikt maakt. Doch zij is ook het type van den Christen-mensch, die gewillig ‘de andere weg’, dat is Gods weg, gaat, als haar geloof bij de groote levensramp: het doodgeboren kindje van Lou, naar den hemel opbrandt met smeeking en dank tegelijk, omdat God haar de stilheid der sterkte gaf van wie zijn handen willig strekt om zich te laten gorden tot den weg, dien Hij wil.
Voor Van Weel is de ellende, die over zijn huis komt, de somber-dreigende onweerswolk, waaruit ten slotte de bliksem van Gods toorn slaat om den verloren zoon bij
dat helle licht terug te leiden tot het pad des levens en zijn voetstappen te richten op den weg des behouds. Van Weel wilde in Pim Gods vinger, die dreigend in zijn leven was opgeheven, niet zien. Hij wilde ‘de andere weg’ niet gaan. En als nu op de basis van Lou's voorspoedigen levensgang zijn boezemzonde van eigenzinnigheid en hoogmoed zich gaat herhalen en hij nog voor het kind geboren is, voor z'n kleinzoon al gaat hunkeren naar de glorie, die zijn eigen kind hem niet vermocht te geven, dan breekt God, op hetzelfde moment, dat zijn radikaal-verkeerde opvoeding van Pim in diens krankzinnigheid tot zijn ijselijkste konsekwentie komt, de opgaande lijn van Lou's leven, daar haar kindje dood wordt geboren. En nòg was het niet genoeg. Eerst toen Lou gestorven was, brak de glorie van het eindelijke zware weten door over zijn gezicht. Dan ziet hij, hoe hij zijn dochter in haar beslissende levenskeus niet met rijp levensinzicht heeft terzijde gestaan, doch eigen uiterlijke levensglorie heeft gezocht en daarmee in beginsel het levensgeluk van zijn kind vernietigd. Dan eindelijk kan hij Pim niet missen, omdat het ideale vaderschap in hem is opgestaan. Dan kan hij, die Gods weg niet wilde gaan, zeggen: ‘Ik meende dat ik de weg wist. En ik zag niets. God heeft de andere. Bidt dan, dat Hij ons die leert gaan!’
De levensopenbaring van Lou's man, Aart Gravestein, is van een verwarrende tegenstrijdigheid, welke veroorzaakt wordt door twee levenstendenzen. Er is, evenals bij Van Weel, ook bij hem een egoïstische appreciatie van menschen en dingen, naar de beteekenis, die ze hebben voor zijn uiterlijke levensheerlijkheid. Doch de onrust in zijn oogen spreekt van de werking van zijn geweten. Van Weel's leven ging in één richting, hij is een karàkter. Gravestein niet: hij staat onder invloed van anderen. De slechte mensch in hem is verbonden met een mondaine, gewetenlooze vrouw van de wereld; de betere mensch in hem gaat uit naar Lou. Beiden wil hij vasthouden, met het funeste gevolg dat hij door zijn ontrouw Lou in den dood jaagt. Nu hij de beste kansen voor de ontplooiïng van zijn innerlijkheid heeft vergooid, leerde hij eindelijk opzien tot God.
Louise Van Weel is één van Gods liefste kinderen, aan wie het Bijbelwoord wel wordt bewaarheid, dat de Heer degenen, die Hij liefheeft, kastijdt. We zien in dezen christelijken roman de goddelijke paedagogie doende om Lou door vele beproevingen heen in de harde leerschool van levenssmart en levensontluistering rijp te maken voor den hemel. In haar ziel ontstaat het conflict tusschen menschelijkheid en geloof, waaruit die wonderlijke ‘Schaukel der Seele’ wordt geboren, die labiele zielshouding, die bestaat in het getrokken worden naar tegenovergestelde richtingen, terwijl het tevens vasthouden van beide elkaar uitsluitende levensmomenten de spanning des levens te voorschijn roept.
Zou dat conflict levensbeslissende beteekenis krijgen, dan moest Lou door een huwelijk tot algeheele ontplooiing van haar vol-menschelijke vrouwelijkheid kunnen komen. In de persoon van Aart Gravestein komt het leven voor haar in zijn meest subjectieve gedaante. Ze staat dan voor de beslissende levenskeus en het is van principieele beteekenis, dat ze, ondanks het feit, dat ze niet weet, of God dat huwelijk wil, toch met Gravestein zich verlooft en trouwt. Het is ten slotte haar zuiver-natuurlijke vrouwzijn, dat haar tot 'n verbintenis met dezen man drijft. Zoo komt het, dat heel haar liefdeleven verbonden is met angst en huivering en dat er 'n stille weggeborgen vrees in haar ligt. Het huwelijk is voor haar ‘zwàre levensheerlijkheid’.
De groote fout van Lou in haar verder leven is, dat ze den strijd des geloofs schuwt uit vrees voor haar verhouding tot Aart. Die lijdelijke trek van haar karakter doet ons nu zien, hoe ze ook echt het kind is van haar moeder. Die lijdelijkheid is ook oorzaak, dat God niet dóór haar psychische ontwikkeling heen haar geloof kon doen zegepralen over haar menschelijkheid. Dit kon alleen geschieden door haar leven door geweldige gebeurtenissen te schokken. Het menschelijke moest wegvallen, opdat het goddelijke plaats zou erlangen. Het bloot-natuurlijke menschenoog moge spreken van een catastrofalen levensgang, voor het oog des geloofs gaat het naar de uiteindelijke overwinning in den vrede des harten.
Lou's liefdeleven beweegt zich niet in Gods weg. Was er bij haar vader opzet, bij haar is er een onmacht om ‘de andere weg’ te gaan. God oordeelde over het huwelijksleven van Lou en de telkens weerkeerende onrust van Aart. Doch ze wilde er niet aan en al haar hoop stelde ze op het kind, dat geboren stond te worden.
In haar moederschap ging de heerlijkheid van haar leven culmineeren, doch zoo kwam ze niet tot het lichtende middelpunt van het leven, tot Christus. De goddelijke paedagogie gaat nu van koers veranderen en leidt haar weg door de diepte. Het kindje wordt doodgeboren. Inderdaad! dit boek is zwaar en verbijsterend van levensernst en principieel zondebesef. Het schoonste en teerste, dat ooit in de ziel van een vrouw kan ontluiken, het wordt in de heilige orde der dingen Gods, in het licht der eeuwigheid, gezien als kwaad.
Helaas - Lou zelve hoorde Gods roepstem niet. Ondanks het feit, dat Aart's ontrouw steeds duidelijker blijkt, wil zij hem toch vasthouden en niet de mislukking van haar huwelijk zien. De twee polen van Lou's liefdeleven zijn haar liefde tot haar vader die een liefde in Gods weg was en de liefde tot haar man, die niet was een liefde in Gods weg. Haar verhouding tot Aart heeft nu een blijvende breuk met haar vader tengevolge - ook tegenover hem wil ze de mislukking niet erkennen, en als Jo haar verzocht alles weer goed te maken door terug te keeren tot haar vader, sluit ze met een siddering alles weer achter het scherm van haar liefde. Het zondige handhaafde ze ten koste van het goede.
Als ze uit Bergen terugkeert in haar huis, wordt ze eindelijk onontkoombaar voor de realiteit van Aart's ontrouw geplaatst, doordat zij hem in de vestibule verrast met de andere. Dan nog, wil ze, als ze gevlucht is, de werkelijkheid niet aanvaarden, niet strijden uit vrees voor de scheiding. Dan is het Gods tijd om de oplossing te brengen: de ontbinding van het huwelijk: de bekeering van Van Weel en van Gravestein, de realiseering van Lou's geloofsideaal - het gebeurt alles aan Lou's sterfbed! De consequente oplossing van Lou's leven was de dood. Haar leven bleek een totale mislukking. Ze had gefaald in het meest-wezenlijke van haar mensch-zijn, in haar liefde. Ze had het leven ten volle doorleefd, op de hoogten der vreugde en in de diepten der smart - wat kon ze nog meer van het leven verwachten, nu God haar den vrede des harten had geschonken in de paradoxale geloofsjubel: ‘God is goed geweest!’ Voor zulk een geloof heeft Gods liefde de eenige maar ook volkomene zekerheid weggelegd aan de andere zijde van het graf!
Christelijk Nederland mag de autrice dankbaar zijn, die zulk een boek uit de Christelijke levensgedachte baarde.
Zaandam
T. SCHUYT