Joodsche letteren

Lewis Browne. Wondere Waarheid. (N.V. Ontwikkeling, Amsterdam, 1926.)

Een geschiedenis van de Joden, uit het Amerikaansch vertaald. - Het is een boek van warme, wilde kunst en slechten smaak. Zeker is het, dat wij, wanneer het van goeden smaak getuigen zou, maar de kunst er niet was, er slechter aan toe zouden zijn.

De slechte smaak kondigt zichzelf ferm en schreeuwend aan. - Op den band zijn letters afgedrukt, die ons den titel moeten vermelden, welke een ware cacophonie in de letterwereld zijn. Hebreeuwsch aandoende letters voor Hollandsche woorden. De Hebreeuwsche ‘sch’ een Hollandsche ‘w’; schril, schril!

En zooals in de letterwereld cacophonie ontstaat, zoo ook in die der Joodsche historische letteren. - De Amerikanen hebben het er nu eenmaal op gezet hun Jazz-bands overal op 't podium te plaatsen. Ik kan niet zeggen een vriend te zijn van de voor groote kinderen geschreven brave Joodsche geschiedenissen, waarin onomstootelijk Eva een stuk rib van Adam zijn moet; ik acht het uit den booze het Godsgeloof aan inbreuken op de harmonie van Gods eigen schepping vast te koppelen. Maar zooals deze Amerikaansche Jood met sikkel en zeis op 't veld van onze geschiedenis rondwaart, is het ook bar. Er zijn orthodoxen, die op gezag gelooven en er zijn rationalisten, die alleen na bewijs gelooven. In onzen tijd werd een nieuwe mensch, de ethische mensch geboren, wien de zin voor het kwaad ontgaan is en die slechts het goede gelooft: de overgezonde. Als je geen goede maag en longen, geen stevige armen, geen volkomen evenwichtig gemoed en verstand hebt, wanneer je eens bijgeloovig bent, of onberedeneerde sympathieën of antipathieën hebt, ga hem dan maar uit den weg. En ik zeg het schuchter: Er zijn ‘fleurs du mal’, er zijn' zelfs ‘fleurs du laid’. - Als heel het leven stevig was en zulke lekkere rooie wangen had als een meid van 't land - het leven zou het genuanceerde tragisch-komische leven, dat de moeite waard is, niet meer zijn. Overwogen alles, wat Browne in de geschiedenis van zijn volk en in die van de wereld afkeurt, geeselt, bespot en verwerpt, vraag ik me af: Waarom beschreef jij dit abnormale volk, jij vriend van het gezonde en normale, het krachtige en lieflijke? Browne biedt mij het antwoord: ‘Omdat ik het liefheb om den profetischen geest, den geest van oorlog in dienst der waarheid, van verzet tegen het booze, die het door zijn groote mannen voerde vanaf verre tijden tot op heden’.

Ik neem het aan. Waarom echter is geen enkele Joodsche figuur met warme liefde beschreven, met die liefde, die Browne toch bezit en hij het abstracte Israël wijdt? Toch wel, één Jood, en het is juist Jezus van Nazareth, heeft Browne wel begrepen en in een kort hoofdstuk met liefderijkheid uitgebeeld. En verder misschien nog Rabbi Israël ben Eliesar, de stichter van het 18de eeuwsche chassidisme. -

Maar van de volkswording af tot den ondergang van den tweeden tempel is het zoo koud, zoo oergezond in dit boek, is het of er gedweild wordt met groene zeep. Wanneer ik niet al genoeg had van bijbelkritiek en bijbelkritische geschiedenis (ik zonder dan het scheppingsverhaal met de sprekende slang uit) zou ik het nu krijgen. In plaats van blij te zijn, dat we zooveel en zooveel moois en toch steekhoudends, zooveel bijzonderheden weten uit het leven van Abraham, Izak en Jacob, en vooral later van David en Salomo, wordt dat allemaal weggevaagd, en wat wordt er voor in de plaats gegeven: ruwen spot, aftakeling van Davids grootheid, Salomo's wijsheid. - Alle verhalen, die over Karel de Groote gedurende de middeleeuwen in omloop waren, zullen wel niet waar geweest zijn. Maar dat er zich zooveel om Karel de Groote gevormd hebben, bewijst dat deze een machtigen indruk op zijn geslacht moet hebben gemaakt. En als Salomo, zooals Browne hem schetst, een allergewoonst wulpsch, Oostersch despootje ware geweest, en David een ‘rooverhoofdman-zonder-meer’, hun nagedachtenis had niet stand gehouden.

In de latere Middeleeuwen begon men Karel de Groote te onttroonen en belachelijk te maken. Degeneratieverschijnsel. En nu dan! Browne trouwens, onkritisch-bijbel-kritisch, neemt al het kwaad, dat het Boek van deze koningen vertelt, wel aan, ja buit het uit - maar het goede - dat is maar een verzinsel.

En daarom, een kras door de eerste helft van dit werk! Aangrijpend heeft Browne echter de worsteling met Rome doorvoeld. Wat wild en waar schildert hij het beleg van Jerusalem!

Tot aan den nieuwsten tijd toe is zijn boek in zijn beknoptheid goede literatuur, een breed pad, gehakt in een moeilijk begaanbaar, beboscht gebied. -

Maar steeds weer spreekt Browne over den profetischen geest en over de Joodsche schoonheid, die in ballingschap

[p. 281]

verloren is gegaan. Browne's teekening van den vóór-galoeth-tijd echter is niet van dien aard om zijn lezers ernaar te doen terugverlangen.

In den modernen tijd tast Browne wat rond. Hij liefkoost èn Mendelsohn èn zijn assimilatorisch streven, en later het nationale Zionisme. Eerst vond hij wat te weinig, nu wat te veel mooi.

Er is veel willekeurigs in dit werk en er wordt veel schoonheid in vernield. Maar het brengt ook nieuwe schoonheid en onderstreept vergeten.

We hebben nu tenminste in Nederland een geschiedenis van het Joodsche volk in 279 bladzijden, boeiend verteld en mooi van bouw en van geledingen.

De vertaling is niet altijd vlekkeloos en klaarblijkelijk door een niet-Jood verricht, die zich nog wel eens aan fouten tegen het Hollandsch-Joodsch taalgebruik bezondigt. (b.v. de galas in plaats van het golus, sjalutzim in plaats van chaloetsim).

Het werk van Browne is het werk van een kunstenaar en niet van een schoolmeester. Dat bewijst Lewis Browne meer nog door z'n penteekeningen dan door z'n woorden. Want er zijn er onder deze teekeningen, die van een zeer groot doordringingsvermogen, van romantisch-realistischen kijk getuigen. 't Zijn geen verluchtingen, maar levensgezellen van den tekst.

SIEGFRIED VAN PRAAG