De Prix Goncourt 1927
Maurice Bedel, Jérôme 60o latitude Nord. (Paris, Editions de la Nouvelle Revue française 1927.)
DE roman van den heer Maurice Bedel, aan wien de Goncourt-prijs werd toegekend, is een zeer vroolijk geschrift. De auteur behoort niet tot de jongste generatie. Hij is twee en veertig jaar oud. Onder den naam Gabriel Senlis publiceerde hij een bundel verzen Le Cahier de Phane (Grasset, 1913). Hij studeerde in de medicijnen en werd in den oorlog tweemaal gewond. Hij reisde in Marokko, Algerië, Zweden, Noorwegen, Denemarken, Duitschland, Nederland, Engeland. Het is in het Noorden dat hij het onderwerp vond van den roman die thans is bekroond.
* * *
Een jong fransch dramaturg, Jérôme, begeeft zich naar Christiania, waar zijn tooneelstuk ‘Littérature’ wordt opgevoerd. De vertaling ervan werd bezorgd door Clara Berg, eene duidelijke blauwkous, die eene verleidelijke dochter heeft, genaamd Uni. Op dit meisje wordt de jonge Franschman verliefd. Maar in Noorwegen is de staat van verliefdheid voor een jeugdigen Zuiderling niet zonder bezwaren. Jérôme is verplicht vermoeiende tochten te ondernemen, zich in de sneeuw te wentelen, te boksen. Niettegenstaande al die sportprestaties, wekken zijne verkapte en toch zeer duidelijke liefdeverklaringen geen echo in het hart van Uni, althans niet in het begin.
Dit alles is zeer aangenaam verteld op een licht-ontroerden en eenigszins sceptischen toon. De schildering van het milieu is voortreffelijk: sober en karakteristiek. En hoe goed zijn de personages getypeerd: Uni's moeder, de voorzitster van den geheelonthoudersbond; de vrouw van den burgemeester die in hartstochtelijke verliefdheid ontvlamt wanneer iemand - en bij voorkeur een jonge man - haar spreekt over de meest diepzinnige philosophische werken; Lena Larsen, directrice van een geneeskundig instituut, die te Parijs gestudeerd heeft en in het barre Noorden al door maar van Montmartre droomt. Deze ontvoogde dames verloven zich, trouwen en scheiden zooals gij en ik een boterhammetje eten.
Aardig land, lustige zeden, meent gij wellicht? De jonge Jérôme ondervindt nochtans dat dit ook niet alles is. Wanneer hij het zoover gebracht heeft dat hij eindelijk Uni's liefde heeft gewonnen, beginnen pas de moeilijkheden. Het jonge meisje kan maar niet begrijpen waarom Jérôme zich niet dadelijk als haar verloofde in het publiek wil vertoonen. Jérôme aarzelt even, schrijft aan zijne moeder om haar zijne plannen mede te deelen en vraagt, na lange overwegingen, Uni ten huwelijk. Daarvoor wendt hij zich tot de moeder van het meisje. Maar deze goede dame begrijpt er niets van. Wat heeft zij daarmee te maken? Zij heeft geen enkel recht op hare dochter. In welk land beschikken de ouders over dit recht? Dat zijn voor-historische zeden... Gij bemint elkaar? Dan moet ge maar trouwen. Zoo rededeert deze beminnelijke geheelonthoudster. De jonge, welopgevoede Franschman, die er niets van begrijpt, aanvaardt graag deze voordeelige theorie.
Maar daarmede is hij nog lang niet aan het einde zijner
verbazingen. Hij is nu verloofd. En als een telegram hem naar Kopenhagen roept, waar zijn stuk zal worden opgevoerd, is het vanzelfsprekend dat Uni hem zal vergezellen. Het is zoo iets als een huwelijksreis avant la lettre. En de zoogenaamde ‘wufte zuiderling’ die de moreele aberratie zoover drijft dat hij de vermoedelijke onschuld zijner jonge verloofde wil eerbiedigen, moet zijn toevlucht nemen tot allerlei listen om aan haar omhelzing te ontsnappen. Dit heeft voor gevolg dat het jonge meisje hare verloving met den voor haar onbegrijpelijken Franschman verbreekt. Deze keert dadelijk naar Christiania - intusschen in Oslo veranderd - terug, om van Uni's moeder de oplossing van het charmante raadsel dat haar dochter is te vernemen. Die goede moeder antwoordt hem met een citaat uit Rabindranath Tagore: ‘hetgeen belang heeft zijn onze daden, niet het resultaat onzer daden’. Het was dus haar dochter die gelijk had en Jérôme was aan zijn plicht tekort gekomen. En dan volgen eenige diepzinnige beschouwingen over liefde en huwelijk.
De jonge Franschman is hoe langer hoe meer, wat men noemt uit zijn lood geslagen. Het is zóó erg dat zelfs het Noorsche landschap van uitzicht verandert: voor hem is Oslo niet meer Christiania. En na eenigen troost gezocht en gevonden te hebben bij de bereidwillige Lena Larsen, vertrekt hij maar terug naar zijn goede oude stad Lutetia.
Ten onrechte zou men in dit werk eene satire zien. Daarvoor is de toon te vriendelijk, de uitdrukking der gevoelens te oprecht. Het is eene confrontatie van twee mentaliteiten die, wat men ook bewere, in de volstrekte onmogelijkheid zijn elkander te begrijpen. Het is dit eeuwigdurend misverstand, zoowel over het wezen als den vorm der gedachten, zeden en gebruiken, dat aan dit boek zijn beminnelijken toon geeft van melancholische ironie. Ik vrees zeer, dat uit ‘Jérôme 60o latitude Nord’ eens te meer zal blijken dat zelfs de beste literatuur de volken niet nader tot elkander brengt. Maar dit is eene andere kwestie... Wat er ook van zij, het boek van den heer M. Bedel is een zeer geestig werk in die aangename serie van Fransche romans uit de laatste jaren, waarin, zooals in L'honorable partie de Campagne van Raucat en Le voleur d'Enfants van J. Supervielle en nog anderen, de Fransche geest en de Fransche zeden met die van andere landen worden geconfronteerd.
J.v.N.