Zwarte naaktheid

ER gebeuren in deze wereld ongelooflijke dingen, gelukkig, want anders zou het bestaan nòg vervelender zijn. Spreken wij echter niet in raadselen, maar lichten wij terstond den sluier. Welnu dan: In 1926 maakte André Gide met zijn jeugdigen neef Marc Allégret een reis door den Franschen Congo, een gebied waar-

[p. 259]

over nog weinig bekend is. Dat genoemde schrijver (dien wij, dit zij even in allen ernst gezegd, tot de eersten van Frankrijk rekenen) tot in het diepste oerwoud in Goethe's ‘Wahlverwandtschaften’ verdiept was, zelfs niet verzuimde, alhoewel omringd door syphilis- en elephantiasis-verschijnselen, op de spitsheden van den Temps-criticus Paul Souday (dien het gros van het semiliteraire publiek - daarvoor is het overigens publiek - nog steeds voor den eersten, ‘onpartijdigen’ Franschen criticus55 houdt), te antwoorden, is minder belangrijk dan het feit dat hij zijn ervaringen met minutieuze juistheid te boek stelde. Deze ervaringen, een attaque tegen de in Fransch Equatoriaal Afrika heerschende afschuwelijke misbruiken, waardoor het voor ons a priori sympathieke negerras tot dieren wordt gedegradeerd, (Multatuli schreef in vergelijking hiermede ‘idyllen’) werden als boekdeel, onder den titel ‘Voyage au Congo’, in dit jaar door de Nouvelle Revue Française gepubliceerd. Het boek had een groot succes. Wij willen niet stilstaan bij Léon Blums artikelen vol verontwaardiging tegen de ‘Compagnie Forestière’ (één der met concessie bedeelde maatschappijen, die zich het ergst misdraagt), noch bij de vilijne artikelen in de ‘Temps’ of de interpellaties in de Fransche Kamer, noch bij de ongerijmde insinuaties van vleeschelijke ‘communicatie’ met wèl-gevormde negers. Dit boek is de strengheid en ernst zelve, (al wordt Béraud bij den dikhuidigen ‘phacochère’ vergeleken), van medelijden voor de negers vervuld (‘eindelijk is Gide mensch geworden’, schreef een Fransche courant). Dit neemt echter niet weg, dat sommigen, ‘geïnspireerd’ door ‘Corydon’ en ‘Si le grain ne meurt’ (zelden las ik schooner boek - het verblijf van Gide en Oscar Wilde in het Noorden van Afrika, in Deel III van de volledige, terstond uitverkochte uitgave te vinden, behoort tot mijn schoonste herinneringen), of geleid door rancune en aperte mala fides (niemand heeft, geloof ik, in de Fransche literaire wereld meer vijanden dan Gide), relaties zochten waar geen relaties waren. Zoo vond de ‘fumiste’ Pierre Bonardi het noodig, in het onlangs met veel ophef gestichte ‘Paris-Matinal’ in een aantal infame artikelen zijn paddengal uit te storten. Onder het opschrift: ‘Corydon en mission officielle’ (inderdaad had de heer Gide tevens een opdracht voor het Fransche Gouvernement te vervullen) wordt daar de ‘chef de l'école corydonesque’ op zoek naar sensueele geneugten voorgesteld. (‘C'est que la chair de l'Afrique centrale l'attire comme l'attira la chair de l'Afrique du Nord’). Met dezen ‘immoralist’ (men herinnert zich wellicht zijn wreede boek ‘L'Immoraliste’), met dezen ‘perroquet blanc’ (bijnaam aan Gide in den Congo door de inboorlingen toegekend) moest worden ‘afgerekend’. Alsof met Gide ooit ‘af te rekenen’ valt. Herhalen wij ondertusschen nogmaals dat de ‘Voyage au Congo’ één der meest kuische boeken is, die wij ooit lazen (de ‘Haagsche Post’, toch een door en door ‘net’ blad, wijdde er in haar nummer van 8 October 1927 onder den titel ‘Fransche Congo-gruwelen’ een heele pagina aan). Het heeft bovendien een groote literaire waarde (uitermate curieus is het dat tot nu toe geen één der Fransche periodieken van deze literaire waarde heeft gewaagd, zoo snel was de geheele materie in het vaarwater der politiek opgenomen), toont ons den geestelijken kameleon Gide weer van een nieuwe zijde. Hier staat een groot en au fond niet ongevoelig mensch tegenover de tropische wereld, zich schrap verwerend tegen de omringende Natuur. Hij is de tegenpool van Waldemar Bonsels, die in zijn ‘Indienfahrt’ als een passief organisme zich in den ‘boezem’ der Natuur voelt opgenomen.

Intusschen denkt de lezer waarschijnlijk, dat wij tot een nadere analyse van Gide's Congo-reis zullen overgaan. Geenszins, mijn waarde, het bovenstaande was, schrik maar niet, een inleiding tot een ‘gebeurtenis’, een ‘outrage aux moeurs’ (oh onuitstaanbaar woord!), die ik als employé der Nouvelle Revue Française, verder als N.R.F. aan te duiden, heb ‘ontketend’. Ha, men lacht en is gespitst! Toch is de zaak onschuldig. Om te beginnen moet men dan allereerst weten, dat in de Fransche uitgeverswereld de gewoonte bestaat om voor een belangrijk, nieuw verschenen

illustratie
Het publiek, zich verdringend voor de Librairie du Treurenberg

boek door de boekverkoopers een heele vitrine te doen reserveeren. Deze vitrine wordt dan aantrekkelijk gemaakt, behalve met exemplaren van het bewuste boek of couvertures ervan, met een aantal ‘documents’, d.w.z. portretten van den schrijver, gedeelten van het manuscript, autographen, affiches, enz. Hetzelfde geschiedde voor de ‘Voyage au Congo’. Nu moet vermeld worden dat de heer Allégret, amateur-operateur, van de reis een buitengewoon goede film heeft medegebracht, film die ons het leven van negers en negerinnen in den Congo toont. Deze film, een ethnologisch document van groote waarde, werd met veel succes vertoond in de Cinéma du Vieux Colombier, door den bekenden cinéast Jean Tédesco geleid. Dat speciaal verschillende negerinnen ‘in naturalibus’ rondwandelden (al hebben zij meestal drie snoeren kralen ter hoogte van den navel) is niet te ontkennen, maar het geheel was tè kuisch en tè natuurlijk om eenigen aanstoot te verwekken (hoe zou dit overigens ook kunnen in een stad waar wij in Augustus l.l. ter gelegenheid van het bal der ‘Horde’ twee geheel naakte, slechts groen en rood gepoederde zusters van Eva over den Boulevard Montparnasse zagen spanceeren?). Een aantal merkwaar-

[p. 260]

dige photo's uit de film ‘Voyage au Congo’ werd door den heer Allégret aan de N.R.F. afgestaan. Met deze werden verscheiden Parijsche vitrines verfraaid. Toen nu het boek een week ‘oud’ was, kwam plots de heer Hirsch, Directeur Commercial der N.R.F., op het lumineuze idee ook te Brussel vitrines te laten inrichten (Gide spreekt zoo nu en dan ook over den Belgischen Congo, vrijwel steeds in gunstigen zin, trouwens niemand kan op den omslag zien wèlke Congo bedoeld wordt). Ondergeteekende werd met genoemde besogne belast; hij trok met boeken, couvertures, en vijf-en-twintig door Allégret afgestane photo's naar het bewuste dorp.

Bij Dechenne en andere grootheden bracht ik, ondanks een afwijzende houding ten opzichte van eenige photo's (nog nooit was ik in getrouwen zóó verwonderd - was dit België of Puritania?), het grootste gedeelte onder (één photo, drie mollige negerinnen met kruiken op het hoofd voorstellende, heb ik echter ondanks al mijn overredingskracht naar Parijs mee moeten terugbrengen). Vijf photo's gaf ik aan de ‘Librairie du Treurenberg’, in de Rue du Treurenberg gelegen, één der meest actieve boekhandels van Brussel. Met den Directeur, den heer de Semblanx, een jeugdig enthousiast, bevestigde ik met behulp van gummi-stoppen de photo's direct tegen de ruit. Daarna ging ik weltevreden naar de Hoofdstad terug, mij er allerminst van bewust, dat mijn geste vele pennen in beweging zou brengen. Wat toch gebeurde? Vriend de Semblanx ontving na ongeveer een week een brief van zekeren ‘Docteur Wibo’, ‘Président de la Ligue pour le Relèvement de la Moralité publique’, waarin hij werd bedreigd met ‘perquisition domicilière’, ‘poursuite Judiciaire’ enz. - wanneer hij namelijk niet terstond de photo's met naakte negerinnen (er waren inderdaad twee geheel ‘naakte’ photo's) uit zijn uitstalkast verwijderde. Wat was geschied? Toen genoemde Wibo op zekeren dag door de Rue du Treurenberg wandelde, was hij plots in zijn overpeinzingen gestuit door den aanblik van ‘des négresses nues dans des poses absolument obscènes’. Verder werd beweerd dat ‘un de nos membres, ayant été au Congo, nous assure que ces poses sont tout à fait artificielles, étudiées par un metteur en scène, et faites seulement pour allécher le grand public’. Hier werd dus klaarblijkelijk onzin beweerd, want de photo's waren direct uit de film genomen. Een der photo's stelde een dertigtal naakte, alhoewel door kralen versierde, sportieve vrouwelijke zwarthuidjes voor, die een push-ball in de hoogte drukten. Speciale verontwaardiging vond echter de in dit nummer van D.G.W. gereproduceerde photo van twee negerinnen, die gezellig samen op den grond uitrustten (daar om deze photo de eigenlijke strijd gaat, zullen we ons tot haar, ook vanwege de plaatsruimte, moeten beperken). Op grond van bovenstaande geciteerde zinnen sommeerde Dokter Wibo vervolgens den boekverkooper ten spoedigste de zeden-kwetsende afbeelding uit de uitstalkast te verwijderen - anders zou de Rechtbank spreken (dans le cas contraire la Ligue prendrait un recours auprès de Qui-de-Droit). Men lache, jawel. Maar de ‘Ligue pour le relèvement de la Moralité publique’ (ons is nooit de beteekenis van ‘openbare zedelijkheid’ helder geworden) telt onder haar begunstigers vooraanstaande leden der ‘barreau bruxellois’, naar het schijnt zelfs één of twee ministers. In ieder geval verdwenen op den dag dat de Heer de Semblanx den bewusten brief ontving uit alle andere vitrines de door mij gedistribueerde photo's (achteraf blijkt zelfs - oh erbarmelijke lafheid - dat één dezer collega's van den Heer de S. Hoogstwaarschijnlijk als ‘dénonciateur’ is opgetreden). De lezer bekijke de bewuste photo en constateere de onzinnigheid van Dr. Wibo's beweringen. Onzinnigheid, ja zeker lieve lezeres, maar dat neemt niet weg, dat vaak onzinnige dingen vèr gaande gevolgen hebben. Men zou ook kunnen spreken van ‘dolzinnigheid’. De Heer de S., ook niet dwaas, verwittigde intusschen eenige Brusselsche couranten. De ‘Gazette de Bruxelles’ publiceerde als eerste fraaie artikelen. Het was niet duidelijk, schreef zij, waarom, terwijl toch bovendien ‘le noir très vêtu was’, de heer Wibo wenschte te protesteeren. Het was immers een kleine moeite zich in de Brusselsche musea, waar door de slagers Rubens en Jordaens de meest walgelijke naakte vleeschmassa's worden vertoond, te gaan ergeren. Overigens ried zij Dokter Wibo aan eens met zijn ‘Congoleeschen vriend’ een reis naar den Congo te ondernemen, teneinde daar propaganda te maken voor ‘l'habit obligatoire des carmélites pour les négresses et le smoking pour les nègres’. Een tweede artikel verscheen onder den titel ‘Habillons les négresses’. In deze bedrijven deponeerde Wibo een klacht bij de Rechtbank wegens ‘outrage aux moeurs’. Iets dergelijks was reeds geprobeerd ten opzichte van den heer Marquet, Directeur van Dechenne, die, trouwens buiten zijn weten om, een boek had doen verkoopen op welks laatste pagina zich een reclame voor de in België verboden ‘Kama Soetra’ bevond. ‘Wat zijn dat voor toestanden?’ zult ge vragen. Geduld. Eenigen tijd geleden had de Procureur-Generaal, de heer Servais, aan de rechtbanken een rondschrijven gericht waarin hij op grootere gestrengheid in optreden tegen ‘onzedelijke lectuur en afbeeldingen’ aandrong. Dit is natuurlijk zeer loffelijk, maar minder loffelijk is het dat de burgemeester van Etterbeek, op het oogenblik in de wandeling bekend als ‘Plissart le Chaste’, zich reeds gedwongen had gevoeld om het aanplakken van een affiche voor de film ‘La Femme Nue’, een doodonschuldig Paramount-product met dito aanplakbiljetten, te verbieden. Heerscht er wellicht een ‘vague de pudeur’ in België? Men zou het haast gaan gelooven. Tot iets dergelijks concludeerde dan ook het welbekende weekblad ‘Pourquoi Pas’, dat bovendien fraaie vergelijkingen trok tusschen ‘la belle Otero’, een ex-libidineuze dame met een bewogen verleden56, en vriend Wibo. Aldus wordt onze ridder aangesproken: ‘Heureusement, vous êtes soutenu dans votre croisade et nous vous signalons une alliée qui mérite de se joindre à vous. Elle est nommée Mme Caroline Otero; elle fut glorieuse, elle l'est peut-être encore ... Cette dame Otero, qui mérite d'être dame patronesse dans la maison de la moralité publique dont vous êtes le patron, possède une pudeur, qu'elle a dû acquérir, blindée et imperforable désormais, sur le champ de bataille de l'expérience. C'est elle qui, l'an dernier, à Juan-les-Pins, déposa une plainte auprès du procureur de la République contre le peintre Jean Gabriel Domergue qui prenait son bain dans un maillot trop réduit. Mme Caroline Otero aurait voulu que ce maillot fût disposé autrement...’ Intusschen waren ook, via de N.R.F., de Parijsche kranten gealarmeerd. Dat sommige weer van Gide's reputatie misbruik maakten behoeft niet vermeld te worden. Valmy-Baysse, de tegenwoordige secretaris der Comédie Française, stipuleerde in de ‘Volonté’ echter kort en krachtig: ‘la moralité publique n'a rien à gagner dans cette aventure qui commence par le geste immoral de la dénonciation’. Intusschen verdedigde de heer Wibo zich in de ‘Gazette de Bruxelles’ met de potsierlijkste argumenten. Bovendien had hij een verzwarende omstandigheid ontdekt, want bij nadere inspectie van de twee bewuste negerinnen was onzen monomaan gebleken ‘que ces négresses n'étaient pas seulement nues mais encore épilées’. Wij kunnen hieruit concludeeren dat onze Président, met een loupe gewapend, de twee jeugdige schoonheden sub umbilico nauwkeurig had bestudeerd. Het heen en weer geschrijf in de couranten miste natuurlijk allerminst zijn uitwerking op het publiek. Afbeelding No. 1 toont ons

[p. 261]



illustratie
Het Corpus delicti.
In bruikleen afgestaan door de N.R.F.


[p. 262]

het nieuwsgierige ‘volk’ (onnoodig te zeggen dat bewuste boekverkooper de photo's in onveranderden staat had laten hangen). Zoo wordt de zedelijkheid het meest gediend. De heer de Semblanx kwam intusschen spoorslags naar Parijs, daar hij terwille van de publiciteit een gala-voorstelling van de film ‘Voyage au Congo’ wilde organiseeren. Nieuwe artikelen verschenen in de Brusselsche Couranten: ‘Le Règne de Tartuffe’, ‘Pudeur et Pruderie’ enz. De heer de Semblanx verkocht belangrijk veel ‘Congo's’. Natuurlijk werden de koopers, die sensatielectuur verwachtten, teleurgesteld, en dat was maar goed ook. Waarde lezers, dit zijn enkele bijzonderheden van een zaak, die té uitgebreid is om haar in extenso te verhalen. De uitslag van het aanhangige proces is ons nog niet bekend. Maar is het niet treurig, dat alweer naaktheid met onzedelijkheid werd geidentificeerd, ditmaal in een land, waarvan men het allerminst zou verwachten? Evenwel hebben wij hier met geen geïsoleerd phenomeen te doen: de beroemde lex-Heinze, van 25 Juni 1900, naar den Duitschen souteneur Heinze zoo genoemd, schijnt te herleven. In Hongarije althans werden reeds op grond der nieuwe zedelijkheidsverordening, te Boedapest onlangs afgekondigd, wassen bustes van coiffeursvitrines en een kunsthistorisch werk, met de Venus van Milo op den band, in beslag genomen. Mijn God, wanneer ook deze, ons zoo vertrouwde, blootheden niet meer veilig zijn, waar is dan het einde? Intusschen bepaalt genoemde zedelijkheidsverordening dat een heer die een hem onbekende dame op straat aanspreekt of op andere wijze lastig valt 80 pengo boete moet betalen (het omgekeerde wordt blijkbaar niet gestraft). Bravo. Als Dominee Kersten hier eens zijn licht liet schijnen zou hij nuttig werk kunnen verrichten in deze moderne wereld, door hem simplistisch ‘poel van zonde’ genoemd.

J.F OTTEN

55Frankrijk kent slechts één groot criticus: Albert Thibaudet.
56Haar mémoires verschenen in twee deelen.