Boeken koopen

ER is, naar aanleiding van enkele uitlatingen des heeren A. Stols, een debat aangegaan tusschen belanghebbenden over de vraag: is de boekhandel schuld aan den geringen omzet der litteraire koopwaar hier te lande. Uitgevers en boekverkoopers zijn aan het woord geweest, hebben elkander hunne meening gezegd. Nu is de beurt aan de derde categorie van bij de quaestie direct betrokken personen: nu zij het woord aan den boekenkooper. Men zal mij, nu ik als boekenkooper spreken ga, niet het verwijt van ge-

[p. 243]

brek aan ervaring, den heer Stols naar het hoofd geslingerd, kunnen maken. Ik bezit in deze branche een practische kennis, opgedaan in welhaast 25-jarige intense beoefening van de kunst van boekenverzamelen. Dit sta dus voorop vast: ik weet niets van boekhandel; ik spreek alléén over het koopen van boeken. Iemand die in Nederland een bibliotheek bijhoudt, welke enkele speciale onderwerpen tot in finesses behandelt, is verplicht de hulp van een buitenlandschen boekhandel in te roepen, wanneer hij niet behoort tot de clientèle van de drie of vier Nederlandsche boekhandelaren, die werkelijk tot alles in staat zijn. Het past in het debat over een algemeen onderwerp niet om namen te noemen. Ik zal mij daar dus van onthouden.

De normale, gemiddelde boekhandelaar is niet in staat om te leveren wat een beetje valt buiten het courante goed. En hij is evenmin in staat om zijn clientèle eenigszins volledige en bruikbare bibliografische inlichtingen te verstrekken. Ik neem aan om een lijstje te maken van een twintigtal interessante Fransche publicaties, waarover géén boekverkooper - uitgezonderd de boven aangegeven drie à vier - behoorlijke inlichtingen kan geven. Ik zeg nu Fransche boeken, omdat ik daarmede toevalligerwijze het meeste van doen heb. Maar ook voor Italiaansch, Engelsch en Duitsch is zoo'n lijstje te maken!

Stel nu eens een geval, zooals dat in de practijk kan voorkomen. Een leeraar in de Fransche taal, die zich tot dusverre meest met studie der klassieken heeft bezig gehouden; krijgt belangstelling voor nieuwe schrijvers. Hij leest telkens en telkens den naam van Francis Carco en wil wel eens iets naders van dien auteur weten. Hij stapt - hij woont in een provinciestad - naar zijn boekhandelaar en vraagt of er ook gegevens over dien Carco te verkrijgen zijn; of er een goede biografie van hem in boekvorm verschenen is en of er ook bibliografische aanteekeningen over zijn oeuvre gepubliceerd zijn. Wat zal de boekverkooper antwoorden? Smoesjes! ‘Ik zal het eens voor u nazien’; of ‘ik zal het eens informeeren’... Met het resultaat: geen of zeer onvoldoende uitsluitsel. En de belangstellende leeraar schrijft in arren moede naar een Parijschen boekverkooper, die hem volledig inlicht en hem in een minimum van tijd alles levert wat hij noodig heeft.

En nu is Carco nog een schrijver met wereldnaam! Zoodra men afdaalt tot obscure figuren - dikwijls zéér interessant en onmisbaar voor een verder doorgevoerde studie - dan is er absoluut niets meer te beginnen in Nederland.

En nu kan men zeggen dat Carco nog niet beroemd genoeg is! Welnu, stap dan eens naar uw boekverkooper - niet een van de drie of vier! - en vraag hem naar de beste editie van Leconte de Lisle, vraag hem eens een volledige opgave van de litteratuur over Verlaine of vraag hem inlichtingen over een textkritische uitgave van de complete werken van Zola. Ik vrees voor de resultaten van dit experiment!

Een ander bezwaar tegen den boekhandel van boekenkoopersstandpunt uit is de lange tijd die er met het verkrijgen van een buitenlandsch boek gemoeid is. Als ik Maandagsochtends naar mijn Parijschen libraire een briefkaartje schrijf, dan moet het al heel raar loopen als het boek niet Woensdag of uiterlijk Donderdag in mijn bezit is. De reden is dat de Nederlandsche boekhandel maar bij hooge uitzondering in directe verbinding met de buitenlandsche uitgevers staat.

En ten slotte zijn de voorraden buitenlandsch goed in de meeste gevallen zéér beperkt en slecht samengesteld, door gebrek aan kennis van de werkelijke waarde der boeken en de beteekenis der schrijvers.

Deze ervaringen zijn niet die van mij alleen. Alle serieuse en ter zake kundige verzamelaars, die ik heb leeren kennen, kwamen met dezelfde bezwaren. Zoodra men gaat buiten de aller-elementairste gegevens, schiet, in het algemeen, de voorlichting van den boekhandel tekort. Voor Nederlandsche boeken gelden deze bezwaren in veel mindere mate. Maar ook hier blijkt toch ook dat de boekverkooper zich met merkbare voorliefde concentreert op het gemakkelijk verkoopbare, courante goed en daarmede al te dikwijls de betere uitgaven ietwat verwaarloost. Om het debat niet op zijwegen te leiden, zij hier nadrukkelijk vastgesteld, dat het niet te doen is om een verklaring van deze feiten, alleen om de feiten zelf.

De vernuftige boekenkooper wordt in Nederland bijna altijd slecht bediend. Met de tallooze en gegronde excuses die de boekhandel daartegenover aanbrengen kan, heeft hij niets te maken: zìjn toestand verbetert er niet door, hìj blijft het slachtoffer van de omstandigheden!

In de polemiek tegen Stols heb ik, in ‘De Boekverkooper’, een stuk van zoo laatdunkende domheid gelezen, dat mij de schrik om het hart sloeg. Wanneer men inziet dat er nog het een en ander aan de opleiding, de outillage en de methoden van de boekverkoopers te verbeteren valt, dan is er kans op verbetering. Wanneer men echter gaat verkondigen dat alles het volmaakte nabij is, dan wordt de zaak hopeloos!

Deze opmerkingen van een boekenkooper zijn niet gericht tegen den boekverkooper. De boekverkooper is onze beste vriend. Maar het gaat niet aan om van dien vriend nu maar ineens een onfeilbaren heilige te maken! Ik neem aan om door een klein examentje aan iederen boekhandelenden vriend te bewijzen dat hij te kort schiet!

Men heeft verder gezegd dat de kwestie der korting

[p. 244]



illustratie
Een Groep Vlaamsche Schrijvers gekiekt op ‘La Frondaie’, het buitenhuisje van Karel van de Woestijne te Zwijnaarde (1926)
Staande van links naar rechts: Karel van de Woestijne, Cyriel Buysse, Jores Eeckhout, Emanuel de Bom, Maurice Roelants, Paul van de Woestijne. Zittende: Mevrouw Roelants, Mevrouw van de Woestijne, Mevrouw de Bom.


het publiek niet aanging. Dat is onjuist. Het publiek, gansch het openbare leven des lands, heeft het grootste belang bij een bloeienden, goed georganiseerden boekhandel. En deze is, zonder hooge kortingen, gezien de omstandigheden waaronder in dezen tijd de exploitatie plaats vindt, niet mogelijk. Maar men moet onderscheidingen maken. Als ik een boekhandelaar opbel en hem een titel dicteer welken hij dan op een bestelkaart schrijft, om mij daarna het boekje thuis te brengen, dan is die mijnheer met een korting van 20 à 25% redelijk beloond. Maar een boekverkooper die er een kostbaar, volledig bibliografisch archief op na houdt, die groote kapitalen in zijn voorraad vastlegt om zijn clientèle een ruime keuze te kunnen aanbieden, die vele vakbladen leest, die zijn kostelijken tijd geeft aan inlichtingen en nasporingen, die ook zeldzame, dure en incourante artikelen kan laten zien, die boekverkooper moet, wil hij op die wijze kunnen voortwerken, veel en véél hoogere kortingen genieten. De aangelegenheid is er dus wel degelijk een van belang voor het publiek. De boekhandel kan en behoort te zijn een actief element in het cultuurleven van een volk. Maar dat is alleen te bereiken als het een redelijk lucratief bedrijf is. In Nederland speelt de boekhandel in het cultuurleven een ondergeschikte rol: à qui la faute? Het is niet aan den kooper om deze vraag te beantwoorden en hij constateert alleen het feit.

Een debat als dit, ontstaan na het interview met Stols, kan zijn nut hebben. Alleen reeds omdat het duidelijk maakt dàt er iets niet in den haak is in de boekenwereld! En als, op den duur, de boekhandel zich wat meer zou gaan aanpassen aan de behoeften der intelligente boekenkoopers, die nù maar al te dikwijls in de verdrukking komen, dan zou er héél veel gewonnen zijn.

J. GRESHOFF