Een litteraire jaarbeurs
(Kantteekeningen)
EEN der vervelendste modevoorschriften van het romantisme, het echte, dat van 100 jaar geleden, dunkt mij te zijn, dat men altijd in vollen ernst op de uiterste grenzen van het belabberde moest vertoeven, daar waar de rivier der tranen voorbijspoelt. Ik geef toe, dat de ars poetica, zoowel als de levenskunst van den tijd, daar rechtstreeks en natuurlijk toe leidden. Maar deze krankzinnigheid van den ernst lijkt mij toch minder behagelijk dan de, zij het ook uiterst gewilde, tegenzijde van dat romantisme: de huidige krankzinnigheid van de lol, die op den zelfkant van de kunst, en vaak ook in de kunst zelf, zoo vroolijk bedreven wordt. Snoeverij voor snoeverij, fantasie
De Stand van Camille Poupeye
voor fantasie, zelfopzweeping voor zelfopzweeping is het moderne romantisme, het neo-romantisme, dat van de uitbundige grap, mij het liefst. Waarmede ik niet gezegd wil hebben, dat het een of het ander romantisme mij het meest wenschelijke levensideaal voorkomt. Tusschen de in tranen stikkenden en de in lachen stuiptrekkenden, zie ik door de eeuwen een soort van verheven en bijna volkomen ‘bourgeois’ wandelen, die nimmer iets ondernam als een opzienwekkende weddingschap, die nooit het verbluffende of den durf nastreefde als op zich zelf verdienstelijk, tegen niets uit princiep in opstand, en toegankelijk voor de volste, evenwichtigste vreugde en smart. Ik denk aan Leonardo da Vinci, Peter Pauwel Rubens. Ik denk aan de helft der groote kunstenaars uit de wetenschap. Noch wanorde in het gemoed, in den geest, in het maatschappelijk leven, noch buitensporigheid, noch overstuurschheid. Securiteit en gezondheid overal, bij een soepele kracht, die den droom en de werkelijkheid tot die verrukkelijke harmonie vereenigt, waaraan de locomotief, de limousine, het vliegtuig, zoowel als een goed geregeerde samenleving hun bestaan danken.
Hemeltje lief, daar ben ik al buiten het spoor. Ik wou zeggen dat de litteraire jaarbeurs, die eenige lollige Fransch-schrijvenden te Brussel hebben ingesteld, een aangenaam teeken is van dezen tijd, een tijd van pret-romantisme. Stel u voor dat de Fransch-schrijvende Belgen meer dan gelijk hebben te klagen over hun uitgevers, die meestal hun taak als ten einde beschouwen, wanneer zij de boeken gedrukt hebben. De beste literatuur, zoomin als de slechtste, komt hun als waar voor ieverigen handel voor, terwijl het toch de taak is van den uitgever en boekhandelaar om, aangezien het vrijwel uitgemaakt is dat onderscheidingsvermogen niet hun voornaamste deugd is, absoluut alles aan den man te brengen.
De auteurs hebben derhalve zelf de handen uit de mouw gestoken. Ergens in een diep en duister gelegen localiteit van het deftigste kwartier der stad, in de Lange Haagstraat bij de Avenue Louise, hebben zij een vierdaagsche boekenmarkt gehouden, voeling gezocht met het publiek, grappen, opdrachten en met brutaliteit en schuchterheid geprezen litteraire waar verkocht. De literatuur heeft zich aan dezelfde economische wetten te onderwerpen als de kruidenierderij, beweren de promotors van deze vermakelijke boekenmarkt, en daarop hebben zij een twaalftal kunstenaars vrij spel gelaten om elk een stand in te richten. Daar is dan commercieele reclame te zien geweest, die, om den bloedigen ernst te camoufleeren, liefst de wegen der schalkschheid zocht. Aan den stand der koloniale waar verkocht een producent van koloniale literatuur zijn schrifturen te midden van koloniale spullen, terwijl een teekening met onderschrift aan Stendhal herinnerde door de woordspeling: Le Blanc et le Noir. De stand der poëzie was versierd met een ganschen santeboetiek van liefelijke lokmiddelen: Prenez garde à la Poésie... 1750 grammes de poésie (de boeken bevonden zich waarlijk op een weegschaal) pour 17,50 frs.... 50% reductie voor hem, die den pijl
De Stand van Maurice Carême
De Stand van Gaston Denys Perrier
gooit in den navel van het Academielid... En inderdaad, een teekening naar een Academielid droeg op den buik een kleurige schietschijf. De stand der tooneelkunde vertoonde het eerste gereedste mombakkes, dat als het masker van den Japanschen Nô werd uitgegeven, terwijl een aardig reclamebordje berichtte, dat een boek niet eens den prijs kostte van een sok. Er waren nog meer vroolijke stands, van den Caméléon en van den Pendu Magnifique...
Was er tenminste volk, waren er koopers, was er publiek om voeling mee te krijgen? Tiens dan. Er waren theeuurtjes en jazzmuziek aangekondigd. Van thee en charleston heb ik niets gemerkt. Toch waren er dames, jonge, kortgehaarde artistendulciné's en oudere artistenmeters, - behalve de litera tuur-kooplui, weinig mannen en geen kinderen. Maar helaas, zoo er boekenschrijvers aardig zaken deden met het publiek, dat naar mij toescheen over niets verwonderd was en niet voor de eerste maal met deze ondernemende lui in voeling kwam, het viel op dat er anderen waren, die evengoed uitgever of boekhandelaar van beroep hadden kunnen zijn, zóó liepen de koopers hun kraam voorbij.
Hé maar, waarom zou men zich alleen in de wereld van de literatuur niet anders mogen amuseeren dan met een stijf boordje, een hoogen hoed en een ernstig, bleek aangezicht van smartelijke waardigheid?
Brussel.
MAURICE ROELANTS