[p. 61]

De vreemdelingen
(Uit de Herinneringen van een Fantast)

(Vervolg.)

Het was een warme zomerdag, en terwijl de arme jongen gejaagd, als door duizend duivels vervolgd, voortsnelde, hield hem eensklaps de vriendelijk grijnzende kleêrmaker staande. Hij was nu gedwongen midden in het stralende zonnelicht, dat hem na zijn harde loopen thans plotseling het zweet uit alle zijne poriën tegelijk begon te drijven, ongeveer een kwartier lang den grijnzenden, doch innerlijk mokkenden kleêrmaker een vrij uitvoerig exposé te geven van zijne oogenblikkelijke financiëele mogelijkheden, terwijl zijn hoofd en hart vol waren van niets dan zijne ongelukige liefde en deze al te spoedige, onverwachte stranding van zijn tooneelloopbaan nog voor deze begonnen was. Eindelijk liet hem zijn kleêrmaker weêr in vrijheid, de jongeman hernam met nog grootere snelheid zijn onverwacht onderbroken gang, doch slechts om eene lichtelijk bejaarde tante pardoes in de armen te rennen, die hem eene bescheiden maandelijksche toelage zond, waarvoor hij haar dan ook een even geregeld maandelijksch bezoek van meerdere kwartieren dan het aantal guldens, dat zij hem zond, verschuldigd was, terwijl hij van de laatste kwijting dezer onaflosbare schuld tot dusverre in verzuim gebleven was. Het kostte hem groote moeite er de oude dame toe te bewegen den betreffenden dag niet als den remplaceerenden vervaldag dezer schuld te willen beschouwen en haar met een lichtvaardige belofte eindelijk schijnbaar tevreden te stellen. Doch zijne ziel leed door alle deze dingen erger dan ons lichaam onder de hevigst kwellende pijnen. Want welke marteling is er verschrikkelijker voor ons hart dan wanneer dit vol is van woorden, die ieder oogenblik dreigen de lippen te doen overloopen, gedwongen te zijn te spreken over dingen, die ons zeer hatelijk verschijnen? Eindelijk be-

[p. 62]

reikte hij zijn vriend, doch slechts om van hem te ervaren, terwijl deze zich zeer verwonderde, dat hij nog niet wist wat de heele stad bekend moest zijn, dat de betreffende aktrice er juist dien morgen ‘met een ander vandoor was gegaan’!

Aan deze geschiedenis moet ik denken wanneer ik mij mijne eigene teleurstellingen gedurende die volgende dagen herinner, al behoefden anderen dan ook niet het geringste te vermoeden van wat er in mij omging gedurende die dagen.

Het was natuurlijk vooral Hugo, die zich met mijn ‘avontuur’ bemoeide. Wij moeten onze eerste reinheid reeds lang verloren hebben om hare waarde te leeren beseffen en haar eindelijk, zij het niet in ons leven, dan toch in onze ziel te kunnen herwinnen. Hij bevond zich thans in de periode, waarin men van zichzelven beweert, dat men ‘het leven en de vrouwen kent’, en hiervan door eene grove miskenning van beiden wil doen blijken. Hij hield mij, terwijl hij voortdurend opmerkte duidelijk mijne verliefdheid te kunnen constateeren, dus voor hoe ‘verkeerd ik handelde’, dat ik droomde in plaats van te doen, en zoo nutteloos mijn tijd voorbij liet gaan. Hij trachtte de geheimen mijner ziel met zijne leêge, onware woorden te doorwroeten, terwijl ik mij voor hem verbergen wilde, totdat ik eindelijk zijn gezelschap begon te mijden. Hierop nam hij eene min of meer gerechtvaardigde wraak door anderen thans ook in zijne ‘ontdekking’ in te wijden, en wanneer ik in het gezelschap mijner vrienden verscheen, voelde ik hunne vragende en spottende blikken nieuwsgierig op mij gevestigd. Ik werd voor hen de man, die aan een ongelukkige liefde leed. In werkelijkheid leed ik niet aan een ongelukkige liefde, doch zag deze alleen, nog voor zij had kunnen ontwaken, door anderen neêrgehaald en vertrapt, zoodat ik zelve mijne liefde schuwde. Ik voelde mij eenzaam, doch niet ongelukkig. Een stille, vreemde weemoed was om mij en tusschen mij en de anderen verrezen. En in deze eenzaamheid koesterde ik het geheim, waarvan de vrouw voor wie ik deze liefde voelde, ook stellig weten moest, als een lief, stil geluk.

Ik dacht voortdurend aan haar, doch ontmoette Rika B. daarna niet meer. Wel had ik eene andere ontmoeting. Op een dag ging ik eensklaps in een drukke straat rakelings

[p. 63]

den jockey voorbij, zoodat ik hem zelfs tegen den arm stootte. Ik mompelde eene verontschuldiging, mij daarbij tot hem omwendende en hem eerst toen herkennende. Zijne scherpe blikken groeven zich in mijne ziel, en eensklaps begreep ik, dat hij mij herkende, en ook hij wellicht van mijne liefde wist. Deze liefde werd dus reeds door iedereen geweten nog voor daarover door mij een enkel woord was uitgesproken. Ik werd vuurrood en wilde snel weêr verdergaan, toen de ander eensklaps op mij toetrad, zijne hand op mijn arm legde, en terwijl zijne scherpe blikken mij geheel schenen te willen doorzien, mij vrij luid vroeg:

- Is U niet meneer Van H....?

- Neen, stamelde ik.

- Nu, dan vergis ik mij wellicht in den naam, doch zeker niet in de persoon. U was het toch, die Donderdagavond in restaurant.....?

Ik knikte toestemmend met het hoofd. Eenige voorbijgangers zagen reeds onwillekeurig naar ons beiden om.

- Goed. Ik wilde wel even met u spreken Wacht, laten wij daar op het terras gaan zitten, wees hij met het hoofd in de richting van een café, dan kunnen wij rustig met elkaer praten......

Ik wilde mij verontschuldigen en maakte reeds eene beweging verder te gaan, doch een onweerstaanbare dwang, die van dezen mensch uitging, en ook eene licht begrijpelijke nieuwsgierigheid - daar hij toch in ieder geval tot het gezelschap behoorde, waarin Rika B. zich dien avond bevonden had - deden mij hem volgen. Wij zetten ons aan een tafeltje op het terras.

- Wilt u rooken? vroeg de jockey en bood mij een cigaar.

Als verkeerde ik nog steeds onder denzelfden dwang, die mij hem had doen volgen, en wellicht ook om hem te toonen, dat ik hem geenszins vreesde, nam ik, hoewel vol weerzin, eene cigaar uit den koker, dien hij mij voorhield. Hij streek eene lucifer aan, ik deed eenige eerste, aarzelende trekken. Daar ik tot dusverre slechts sigaretten had gerookt, smaakte mij de cigaar zwaar en bitter.

- Juist, zeide de jockey, u zat daar met een vriend.... Pardon, mijn naam is.... en zich een weinig van zijn stoel

[p. 64]

verheffende, maakte hij eene zelfde lichte, doch stijve buiging, zooals ik in het restaurant reeds opgemerkt had.

- Mijn naam is....

- Dank. U behoefde zich anders niet voor te stellen. Ik wilde u er niet toe dwingen mij uwen naam te noemen. Wanneer u misschien niet wilde.... Hij zag mij spottend aan.

- Het is anders zoo de gewoonte, antwoordde ik korzelig. Doch zoudt u mij misschien willen zeggen wat u wenschte?

- Kijk, zeide de jockey, en zijne oogen schitterden van vroolijken spot, u is nog zoo... nu wat men gewoon is: een melkmuil te noemen. Neen, neen, blijft u maar zitten, mijn waarde heer, en wordt u niet kwaad, want het is mijne bedoeling niet u te beleedigen, ook wanneer u mij beleedigt...

- Ik weet niet, dat ik u beleedigd heb... doch wanneer ik u daar genoegdoening voor mocht schuldig zijn... stoof ik op.

- Kom, kom, niet zoo heetgebakerd, u ziet toch, dat ook ik alles met kalmte.... en welwillendheid geneigd ben op te nemen? Neen, u behoeft niet bang voor mij te zijn... doch blijft u in hemelsnaam nu zitten.... ik wilde alleen maar eens gemoedelijk met u praten....

- Nu, wat u gemoedelijk noemt!

- Omdat ik u een melkmuil noemde? Nu, daar men dezen naam gewoonlijk geeft aan alle jongelieden van uw benijdenswaardigen leeftijd, kunt u dit toch niet als eene bizondere beleediging beschouwen, ook wanneer u dit woord minder gaarne hooren mocht? Doch terzake, zeide de visscher en begon visch te schrappen. U zat Donderdagavond in restaurant.... hetgeen op zichzelven geen bizonder ernstig feit is, en waar zich ook Mevrouw Rika B. bevond, hetgeen ook niet zoo erg is. U keek Mevrouw Rika B. van tijd tot tijd...

- Mijnheer!

- Van tijd tot eens aan en Mevrouw Rika B....

- Ik verbied u, mijnh....

- .... keek van tijd tot tijd u eens aan, hetgeen ook niet zoo erg zou zijn.....

- Wanneer u de bedoeling mocht hebben....!!

- Indien Mevrouw Rika B. niet met mij getrouwd was!

- Dat liegt u... O, ik begrijp uwe plannen, ik doorzie

[p. 65]

ze slechts al te goed! riep ik uit, mij gelukkigerwijze de woorden herinnerend van Hugo, wiens aanwezigheid ik op dit oogenblik bereid was te zegenen.....

- Dat lieg ik niet, jongmensch, antwoordde de jockey, mij strak en ernstig aanziende op mij beschamende wijze, en ook doorziet u mijne bedoelingen niet, al wil ik toegeven, dat zekere plannen.... Doch u denkt aan wat men u in het oor gefluisterd heeft, geruchten, die omtrent mij in omloop zijn, en die ik thans niet zou willen bestrijden, daar ik op dit oogenblik andere plannen heb, die mij ernstiger bezighouden.....

- U wilt mij bedreigen, doch het zal... bracht ik ademloos uit.

- U is een weinig voorbarig, gelijk men dat op uw leeftijd gewoonlijk is. Ik wil u niet bedreigen, doch wel wilde ik u helpen....

- Ik heb uw hulp niet noodig en zou daarvan ook geen gebruik wenschen te maken.

- Uw toon is wel merkwaardig tegenover den ‘beleedigden echtgenoot’, zooals men mij zou noemen, doch nog zonderlinger voor een jongen minnaar, die de hulp weigert, die hem geboden wordt om tot zijn doel te geraken!

- Ik zei u reeds, dat ik u iedere voldoening bereid ben te geven en uwe hulp niet wensch.

- En ik wensch uwe voldoening niet, op geenerlei wijze. Doch waarom zoudt u mij mijne hulp weigeren, zoo geraakt u toch niet tot uw doel....?

- En waarom zoudt u mij uwe hulp bieden, wanneer u, zooals u zegt, zelve met R... met haar getrouwd is? vroeg ik wantrouwig.

- Omdat wij op het oogenblik van elkaer scheiden, en om een andere reden....

- Ik begrijp niet waarom uw vrouw zich nog een enkel oogenblik in uw gezelschap op zou houden, wanneer zij zich van u scheiden laat en u bovendien in het gezelschap eener andere.... dame vertoeft, zij lijkt mij daar de vrouw zeker niet toe te zijn! riep ik zoo luid uit, dat anderen aan de tafeltjes naast het onze nieuwsgierig luisterend opzagen.

- Stil, mijn jonge vriend, niet zoo luid! Ik ben u erken-

[p. 66]

telijk voor uwe waardeering mijner vrouw, doch ten eerste kent u haar niet en ten tweede kan zij hiervoor hare bizondere reden hebben.

- Ik zou niet weten welke! riep ik verachtelijk uit.

- Dat doet er trouwens ook minder toe. Doch laten wij het geval thans eens van uw kant bezien. U zult, ook al moge ik u indiscreet verschijnen, en u zelve met verschillende dezer feiten nog beter bekend zijn dan ik, dan toch moeten toegeven.....

- Ik moet niets toegeven. Ik begrijp niet....

- Daarom is het ook beter, dat u mij ten einde toe aanhoort, ging de jockey onverstoorbaar verder. Kijk - en let daarbij eens op hoe goed ik mij uw geval kan indenken, zoodat u niet aan de oprechtheid mijner belangstelling zult behoeven te twijfelen - u komt met een vriend in een restaurant. U ziet daar eene mooie vrouw. U kijkt naar die vrouw, zij kijkt naar u, en u begint zelve te gelooven, dat uwe kansen gunstig staan. Doch deze vrouw is niet alleen, zij bevindt zich in gezelschap, ook de aanwezigheid van uw vriend hindert u, u is nog jong en u schaamt zich hem van uw gevoel voor eene onbekende vrouw te doen blijken. Uw vriend is echter reeds ouder, hij heeft alles reeds opgemerkt nog voor u dit vermoedt, hij waant zich waereldwijs, en om dit te toonen, terwijl een niet klein tikje ijdelheid daarbij tevens de hand in het spel heeft, begint hij u wijze lessen uit te deelen. Uw vriend zal u geraden hebben zoo-en-zoo te handelen om met die vrouw ‘kennis te kunnen maken’, doch uwe eigen onzekerheid doet u aan de waarheid zijner woorden twijfelen. Inmiddels vergaat de tijd, de betreffende vrouw verwijdert zich met haar gezelschap en u heeft, - zoo deze al bestonden! - uwe kansen voorbij laten gaan. U denkt aan haar, u droomt van haar, u loopt haar ‘bij een volgende, wellicht betere gelegenheid’ nogmaals te ontmoeten. Doch inmiddels verstrijkt de tijd, u wordt verdrietig gestemd, uwe vrienden beginnen u te plagen met uwe verliefdheid, en eindelijk begint u zich ook de beteekenis van uwe eerst zoo uiterst vage plannen langzamerhand bewust te worden. Het bleek u niet mogelijk de vrouw, die u liefheeft, te ontmoeten. Doch wanneer u haar nu eens wel had ontmoet? Wat had u dan kun-

[p. 67]

nen beginnen? U heeft drie of vier gulden, laten wij zeggen vijf gulden zakgeld in de week. U heeft deze vrouw in een restaurant ontmoet. Zij was mooi, elegant, eene zekere weelde gewend, over welker beteekenis zij wellicht zelve niet meer gewend is na te denken. U zult haar bloemen, bonbons, kleine geschenken moeten bieden, die van u alle deze kleine, doch tezamen vrij groote uitgaven zullen vereischen, waarmede men zich het toegangsbiljet tot den tuin der liefde koopen moet. Daar u haar voorloopig moeilijk bij uwe ouders thuis zult kunnen ontvangen, zult u haar moeten uitnoodigen voor een rijtoer, een uitstapje met haar maken, een loge in een theater en eene chambre separée in een klein, intiem restaurant bestellen. Aan de noodlottige beteekenis van al uwe en hare kleine wenschen heeft u wellicht nog niet eens gedacht.

- Het moge zijn, mijnheer, dat het leven voor u vol van zulke onaangename ervaringen is gebleken, riep ik heftig uit, al moge u in veel opzichten gelijk hebben en is het waar - hetgeen ik eerlijk wil bekennen, want waarom deze valsche schaamte? - dat ik inderdaad niet meer en zelfs minder zakgeld heb dan u zeide, al heb ik inmiddels gelegenheid gezien eene kleine som te sparen!, doch ook wanneer ik geene enkele cent zou bezitten, dan ben ik overtuigd, dat dit voor mij geen beletsel zou zijn Rika B. te beminnen en voor haar om mij... nu, kort en goed, ik geloof nooit, dat uwe vrouw, zooals u haar noemt, waarde aan het geld zou hechten, zooals bijvoorbeeld.... maar, mijn God, mijnheer, ik vind dit alles vreeselijk, dat kunt u gerust gelooven! voegde ik er onstuimig aan toe.

De jockey zag mij peinzende en glimlachende aan. Toen vervolgde hij:

- Dus u stelt zich voor, dat u met zulk een vrouw, gelijk met een schoolvriendinnetje in een kleine lunchroom zoudt kunnen gaan zitten, en daar den heelen middag met haar over uwe liefde praten of ergens buiten den geheelen dag met haar zoudt kunnen gaan wandelen? Zij is dit niet gewend, en daar zij het niet gewend is, zou zij het voor een enkelen keer wellicht zelfs zeer romantiesch vinden, doch den tweeden keer zou het haar gaan vervelen en bovendien: eene vrouw, ook de edelste, wenscht van haren minnaar ge-

[p. 68]

schenken te ontvangen, al was het alleen maar om daarin het bewijs zijner liefde te kunnen zien. Eene vrouw wil niet alleen bemind, doch ook vertroeteld worden.

- Een enkele roos, mijnheer....

- Om kort te gaan, viel de jockey mij nu een weinig ongeduldig in de rede, niet alleen beschikt u niet over de noodige middelen om uwe plannen tot werkelijkheid te kunnen maken, doch bovendien kent u.... de vrouw, die u liefheeft, zelve nog niet eens. U loopt radeloos en wanhopig rond, u weet niet wat u beginnen moet, verlangende naar iets te bezitten, waarvan u zelve niet eens weten zoudt wat u er meê beginnen moest, indien het reeds in uwe handen viel.....

- Mijnheer!

- Onderbreekt u mij alstublieft niet nog voor ik heb uitgesproken. En terwijl u nu in dezen toestand verkeert, komt de echtgenoot der vrouw, die u begeert, zelve tot u en wil u helpen....

- Dat schijnt mij te mooi om er aan te kunnen gelooven, zeide ik snel, en trachtte eveneens spottend te glimlachen.

- Des te beter, antwoordde hij, - dingen, waaraan men licht gelooven kan, blijken later gewoonlijk niet zoo mooi meer als men ze dacht, dat kunt u.... bijvoorbeeld aan de godsdiensttwisten merken. Doch nogmaals, om kort te gaan, vervolgde hij snel, - u is nog jong, nog niet handig genoeg in liefdesaangelegenheden, en vooral - het geld ontbreekt u. Wat zou u ervan zeggen, wanneer ik u nu eens zelve met mijn vrouw in kennis bracht en u bovendien een niet te kleine som gaf of leende om - nu laten wij zeggen om in uwe eerste onkosten te voorzien.

- Daarop kan ik u alleen zeggen, dat u dan wel een afschuwelijk plan met uwe vrouw schijnt voor te hebben, antwoordde ik haastig en vol verachting, en wanneer ik kan, zal ik uwe eigen vrouw eerder tegen u verdedigen, dan op uwe voorstellen ingaan.

- Als u kunt, glimlachte de jockey, doch ik twijfel eraan of u het kunt, al twijfel ik niet aan uwe oprechte bedoelingen. Doch al heb ik ook wellicht een plan, het behoeft daarom toch nog niet zoo ‘afschuwelijk’ te zijn als u denkt.

[p. 69]

- Ik ben niet nieuwsgierig naar uwe plannen, zeide ik, brandende van nieuwsgierigheid.

- Ik ben echter niet ongeneigd u in vertrouwen te nemen, antwoordde de ander ernstig. U maakt zich natuurlijk verschillende voorstellingen van mijne vrouw en van mij, in hoeverre deze in overeenstemming met de waarheid zijn, willen wij thans buiten beschouwing laten. Van enkele feiten wil ik u echter op de hoogte brengen. Kijk, vervolgde hij, zich vertrouwelijk tot mij overbuigende, zoodat ik zijn weerzinwekkenden adem ruiken kon, mijne vrouw en ik zullen scheiden, laten wij zeggen, omdat ik haar ontrouw geweest ben, geslagen heb, of wat komt het er op aan. In ieder geval heeft zij den eisch ingediend en zal met mijne welwillende medewerking ook haren zin gedaan krijgen. Er is echter nog iets anders, ook na deze scheiding zal zij - eene financiëele tegemoetkoming van mij eischen.

- Dat geloof ik nooit, zij is daar de vrouw niet toe, zij zal eerder blij zijn eindelijk van u bevrijd te zijn, dan....

- Dan geld van mij te willen ontvangen. Hm, misschien heb ik zelve ook wel zoo over haar gedacht. Doch hoe verklaart u het dan, dat zij, terwijl zij van mij scheiden zal, toch nog in mijn gezelschap verkeert? Dat heeft u toch ook niet begrepen?

- Misschien is het ook alles niet waar wat u van die scheiding vertelt, en wellicht is u niet eens met haar getrouwd. U wil zich over mij vroolijk maken.

- Maar wanneer ik u nu zeg... Doch komaan, wij willen terzake komen. U is thans op mijne vrouw verliefd, u wilt met haar trouwen misschien, want op uw leeftijd denkt men spoedig aan trouwen en is er snel toe bereid, mijne vrouw schijnt zich eveneens voor u te interesseeren, misschien is ook zij zelfs op u verliefd, doch in ieder geval zij zou het kunnen worden, u althans tegemoet kunnen komen in uwe wenschen, en wij, mijne vrouw en ik, zouden in onze gemeenschappelijke ontrouw quitte zijn, wij zouden elkaer niets meer te verwijten hebben, en ik zou haar in ieder geval geene uitkeering meer behoeven te betalen, eigenlijk.... wanneer zij thans reeds op u verliefd zou zijn, dan zijn wij reeds met

[p. 70]

elkaer quitte, eene vrouw is door eene gedachte reeds meer ontrouw dan een man door een daad....

- U schijnt te vergeten, dat wanneer uw proces reeds begonnen is, er dan thans moeilijk meer van nieuwe onschuld en ontrouw sprake zou kunnen zijn, zeide ik met gesmoorde stem.

- En u schijnt te vergeten, dat zij zich nog altijd in mijn gezelschap vertoont.....

- Terwijl u met die soubrette samen zit.

- Wat doet dit er alles toe, riep de ander onstuimig uit. Gaat u thans op mijn voorstel in, ja of neen? Ik zal u voorstellen, van geld voorzien, u zult de vrouw, die...

Doch nog voor hij zijn zin voleindigd had, was ik opgesprongen en met een hart vol weerzin en walging weggeloopen, mij eerst later met groote ergernis herinnerend vergeten te hebben mijne vertering zelve te betalen.

Want door zulk een mensch laat men zich toch zeker niet uitnoodigen?

charles van iersel

(Wordt vervolgd.)