[p. 171]
Thuiskomst
Ik keerde weer.... Van waar? Ik zal 't wel nimmer weten;
De mooiste wegen zijn door menschen niet gemaakt,
Ik hoefde niet mijn kracht met berg of zee te meten
En muren weken zonder te zijn aangeraakt.
Nu ben ik weer niet méér dan dit: een vrouw bij 't vuur.
Of dwaal ik hier uit verre windslen losgeslagen?
Waar ben ik thuis?.. Moet 'k telkens, zonder speurbaar stuur,
Van al dit zachte liefs weer worden weggedragen?
Ik zie hoe kinderkrabbels op de wand, als seinen,
Die wenken naar een vreedzaam en dichtbij verschiet,
Vergaan,.... voor teekens, dwingender dan zìj, verdwijnen,
En waar ik rusten kan, en thuis ben, weet ik niet.
C. Tielrooy - de Gruyter