[p. 181]

Nachtlogies

 
Als een glimlach, die Gods genade wrocht,
 
glanst in de vreugdelooze bocht
 
der straat, een licht dat zijn stralen zendt
 
Ver door de nacht: het Volkslogement.
 
 
 
Gij, kameraden, die zwerven moet,
 
die met brood van barmhartigheid u voedt,
 
die uw schamel bestaan langs de straten vindt,
 
gij allen luistert, mijn lied begint.
 
 
 
Gods adem waaide ons bij elkaar
 
voor enkele, korte uren maar.
 
Elk voor zichzelf leeft zijn bestaan,
 
elk voor zichzelf moet weer verder gaan.
 
 
 
Daar zaten twee vrouwen, stil en puur
 
in gedachten verzonken voor het vuur.
 
Zij waren hun man tegemoet gegaan,
 
het schip kwam de volgende morgen aan.
 
 
 
Zij waren als bruiden - De eerste had
 
in een grauw papier een verborgen schat,
 
Doeken en kleertjes van witte wol -
 
Gezegend het leven dat in haar zwol!
 
 
 
De twede zong zacht voor zich heen een lied.
 
Maar wat ze zong wist zij zelve niet,
 
want daarvoor was het te teer, te broos....
 
Daar was ook een man, die was laveloos.
[p. 182]
 
Die lag daar, de handen gekrampt om zijn glas,
 
het gezicht in een zwarte jeneverplas
 
voorovergeslagen. En zijn mond
 
leek zo zeer en zo wreed of er bloed op stond.
 
 
 
En een vrouw hief haar smart'lik gehavend gezicht
 
in de kring van het schril, meedogenloos licht
 
dat dwars door plekken van poeder heen
 
haar moede, verouderde trekken bescheen.
 
 
 
Zij sprak met een knaap met een zwart-witte pet.
 
Haar woorden leken een schor gebed,
 
telkens, verwilderend tot een vloek....
 
Hij spuwde verachtelijk in de hoek
 
en zocht fluitend een peukje sigaret
 
uit de voering van zijn geruite pet,
 
en hij hoorde haar niet, als zij smekend dwong:
 
Zij was al oud, en hij was jong.
 
 
 
En stootte haar van zich en vertrok.
 
In de hoek sloeg de oude Friesche klok
 
één bijtende slag. God zij geloofd:
 
Toen werden de lichten uitgedoofd.
 
 
 
Behalve één gaspitje boven 't buffet.
 
De een na de ander ging naar bed.
 
Maar de dronkaard sliep, met de handen om 't glas,
 
voorover in een jeneverplas.
 
 
 
Het licht is gedoofd en mijn lied verbloedt.
 
Elk woord doet pijn of het breken moet.
 
Elk woord lokt bitterder woorden uit....
 
God zij met ons! Mijn lied besluit.
 
 
 
Freek van Leeuwen