[p. 299]

De Keerzijde

Reporters-humanisme

Charles d'Ydewalle heeft in een serie artikelen in de Nation belge, Hollande 1935, tal van overwegingen en notities gegeven, die vooral beteekenisvol zijn voor de mentaliteit van dezen ‘vriend’ van Nederland.

Men vindt in bedoelde artikelen de som van goed geziene karaktertrekken en van gemeenplaatsen, de som van verrassend juiste psychologische opmerkingen en van aanstellerige betwetersappreciaties van den geleerden en haastigen reiziger, die een heeleboel over Nederland weet, er veel van ignoreert, maar er in elk geval maar duchtig over kletst.

Charles d'Ydewalle houdt babbeltjes aan de boorden van den Donau en de Theems, van de Seine of het Y, - hij oordeelt en veroordeelt overal even zelfgenoegzaam. Als hij dus in zijn zelfverzekerdheid veel argeloosheid mengt dan doet men best dat langs de komische zijde op te nemen: voor zijn oppervlakkigheid heeft hij immers een zekere touche-à-tout-geest als excuus. Bovendien coquet-teert hij met het humanisme.

Hij oordeelt en veroordeelt overigens dikwijls spiritueel. Hij doet het vaak onderhoudend. Hij doet het soms met grappige buitelingen en ironische capriolen. Hij doet het in elk geval met een grootere dosis historische onderlegdheid en met meer eruditie dan de meeste reporters. En als men die historische onderlegdheid en eruditie niet van nabij bekijkt, zien zijn schrifturen er sprankelend uit. Zij zijn het soms. Zij zijn vaak niet anders dan klatergoud, of flonkerend als strookapsel. Het is soms ontstellend hoe Charles d'Ydewalle, met eenerzijds toch teekenen van talent, anderzijds zoo de Fransche taal, de feiten, de historie, het redelijk overleg van den humanist tot gekapt stroo kan hakken.

Bij humanisten is het bijzonder vervelend wanneer zij van hun onwetendheid onbewust zijn. Weet Charles d'Ydewalle iets niet goed of maar half, dan is hem dat geen hinder. Hij kan als een ongeletterde humanist, men vergeve mij deze paradox, in zijn onwetendheid te goeder trouw dwaasheden neerschrijven als deze:

La Hollande fournit des nueés de critiques. Elle ne donne pas de poètes. Alors elle se retourne de nouveau vers le Sud, vers la terre nourricière de ses premiers écrivains, celle qui donna Maerlandt et Ruusbroek, et elle en voit venir Timmermans et Wies Moens, Vermeylen et Teirlinck, des inventifs et des fantaisistes, nés dans ce pays patoisant de Flandres, exubérant et jeune qui lui paraît un peu une province barbare.’

Charles d'Ydewalle heeft blijkbaar wel een klok gehoord, maar waar de klepel hangt valt hem moeilijker te zeggen. Of liever, hij

[p. 300]

zegt het, als iemand die het bijzonder goed weet, die zelfs de psychologische verklaring bij de hand heeft, - hij draagt zijn onwetendheid voor met de eigenwijsheid van den slecht ingelichten reporter. Hij heeft van het critisch vernuft der Hollanders gehoord. Hij heeft ook vernomen, dat er Vlaamsche auteurs zijn, die in Nederland zeer worden gegeerd en dan siert een aardige opsomming van namen geleerd zijn geschrift. Maar Hollandsche dichters? Dichters, die de beteekenis van Wies Moens, Vermeylen, Timmermans en Teirlinck zouden nabijkomen? Connais pas. Gorter niet en Kloos niet, Henriette Roland Holst niet en Boutens niet, Leopold niet en buigt het hoofd Slauerhoff, Marsman en Werumeus Buning: Wies Moens wandelt aan de hand van Charles d'Ydewalle voorbij.

Les deux peuples peuvent oublier leurs vieux griefs. Ils se comprendront toujours difficilement. C'est par les élites que le langage peut devenir clair et que l'accord peut se faire, besluit Charles d'Ydewalle zijn beschouwingen, met een beroep op een gemeenschappelijke vereering voor het humanisme in Nederland en België. Wat minder los reportersgeklets, wat grondiger kennis van zaken, wat meer goede trouw in de zoogenaamde vriendschapsbetrekkingen van de Charles d'Ydewalles met de Nederlandsche cultuur zouden aan het zinspelen op het humanisme minder argeloozen galgenhumor verleenen.

 

M.R.