[p. 1085]
Celibaat
Heeft weer de dichter heel de dag
Het brood der wijsheid om zijn brood
gebroken,
Hij blijft alleen met zijn gezag,
De boeken beu, van elke vriend verstoken.
Hij kijkt mismoedig in de krant
Hoe Brussel hem vannacht kan doen vergeten
't Klimaat van zijn verloren land
En gaat automatiek wat friten eten.
Daar zit hij suf voor zijn demi
Te staren op de lijst der bioscopen.
Wie fleemt daar aan zijn oor: Chéri?
En nu begint dit godvergeten lopen.
Hoe smaadt hem de armoe van zijn geest,
Onmachtig eenzaam boven 't hart te blijven.
En mijmrend: Waar' zij hier geweest...
Ruilt hij zijn vrijheidsliefde voor 't
beklijven.
[p. 1086]
Soms vindt hij wel een ambtgenoot,
Maar kan zich op geen ander man verlaten.
Ze klagen elk hun eigen nood
En blijven onbekenden langs de straten.
Hij ziet Toussaint een enkle maal
En kan geen vrienden worden met Van Hecke.
Ze spreken al een eigen taal
Waarmee ze dieper hun gedachten dekken.
Op ander keren kruist hij braaf
En zonder zich om iets het hoofd te breken,
Een schilder dolend als een raaf,
De schaûw van Satan over hem gestreken.
De een maakt een Godheid van zijn kunst.
Een ander, voorbereiding tot het paren.
Geraakt hij bij een vrouw in gunst,
Den dichter biedt dit vraagstuk geen
bezwaren.
N.A. Drojine