[p. 248]

Panopticum

‘Das Unbewusste Europa’ (slotcommentaar)

22 Febr. Inmiddels heeft de justitie den heer Liepmann voor een maand gastvrijheid verleend in het Huis van Bewaring. Er kwamen bij dit rechtsgeding allerinteressantste dingen aan het licht, b.v., dat officieren van justitie en politierechters in staat zijn een soort critiek op de cultuur uit te oefenen. Mr. de Blécourt sprak gevoelvolle woorden over den onaantastbaren, edelen Hindenburg en mr. Müller had het over ‘wilde loten’, die hij wilde uitsnoeien. (Dat ‘wilde loten uitsnoeien’ geschiedt altijd aan de struik, die in den weg staat; een vreemd verschijnsel is dat!). Verder bleek, dat een reserveluitenant met den symbolischen naam Brandenburg de aanklacht had ingediend, zoodat wij met onze ‘gedachtenvrijheid’ dus in de practijk schijnen overgeleverd aan de censuur van den officierenstand, die zich aan veel pleegt te ergeren.

Het ergst gedupeerd door deze heele historie lijkt mij overigens de oude president Hindenburg, wiens naam nu plotseling op aller lippen is in verband met iets, dat men niet van hem mag zeggen. De heer Hindenburg mag den reserveluitenant Brandenburg wel in rechte aanspreken, dunkt mij, wegens het door aanklacht, althans oprakeling van vergeten zaken in verdenking brengen van den goeden naam van een bevriend staatshoofd. In den roman van Liepmann had n.l. iedereen er overheen gelezen.

 

M.t.B.

Nog meer heroïsme

Parijs, 18 Jan. - Belust op nog meer Serviese anekdoten, heb ik mevrouw N*** gevraagd haar herinneringen verder te raadplegen. Ik kreeg zonder moeite nog de volgende historie:

- ‘Er was een prins V...sky, een buitengewoon innemend jongmens, die in een Serviese stad un brin de cour maakte aan een dame, op wie ook een Serviese kommissaris van politie verliefd was. Op een winteravond was prins V...sky op weg naar huis, toen hij een meisje tegenkwam van een jaar of elf, dat er zo verkleumd uitzag, zó verkleumd en bevroren, dat hij haar vroeg wat zij zo laat nog op straat en in de kou deed. Het kind zei dat zij verdwaald was of van huis weggelopen, en dat zij in een buitenwijk woonde, die de prins alleen maar van naam kende. Maar hij kreeg zo'n medelijden met haar, dat hij haar toch thuis wilde brengen. ‘Ik kan haar toch niet hier laten staan,’ dacht hij. Zij ging met hem mee op weg, maar zij was zó erg verkleumd - en zij kwamen bovendien vanzelf langs zijn huis - dat de prins besloot haar eerst een kop warme tee te geven. Hij bracht haar dus in zijn kamer, zette tee voor haar,

[p. 249]

en eerst nadat het kind zich wat verwarmd had, gingen zij weer op straat. Maar de prins bedacht toen dat de buitenwijk wel heel erg ver was, en bovendien kende hij de weg als vreemdeling slecht, dus vond hij het bij nader inzien beter, haar maar aan de politie over te geven. Hij bracht haar dus op het politiebureau - en wat wil het ongeluk? de kommissaris daar was net de kommissaris die hem als zijn rivaal beschouwde! Toen de prins dus zijn verhaal deed over de ontmoeting met het arme kind en daarbij niet verzweeg dat hij haar tee op zijn kamer had geschonken, riep de kommissaris: - ‘Wat? is ze bij je op de kamer geweest? Dan weet ik ook waarvoor! Grijp die man en stop hem in het cachot! - De arme prins V...sky werd daarop gegrepen en in een donkere kerker gesloten. Men deed het nodige voor zijn invrijheidstelling, maar in de tussentijd kwam een troep agenten, die hem op last van de kommissaris zo vreselik sloegen, dat hij er gewoon aan bezweken is. Zijn vader, de oude prins V...sky, heeft daarna alles gedaan om zijn zoon te wreken, en misschien heeft men die kommissaris ook wel ontslagen of gestraft, maar ondertussen was de arme jonge prins toch maar dood...’

Het is een kurieuze historie om hier met een zacht Russies akcent te horen vertellen, terwijl het publiek op straat om de zoveel tijd ‘à bas les assassins!’ schreeuwt tegen de politie van de heer Jean-Chiappe, die de meest belasterde man heet van het Stavisky-schandaal. In het Derde Rijk zou het vertellen van dergelijke dingen al krachtdadig gestraft zijn als ‘verspreiding van Greuelmärchen’. Mijn bedoeling hier, is het te geven als een bescheiden staal van de misschien ook voor ons komende vorm van heroïsme.

 

E.d.P.

‘I'm no angel’
- But we'll see you again!

Amerika levert ons een nieuwe ster, die na veel oudeheerendebat met een gesnoeide film in Nederland is binnen gelaten: Mae West. Zij is er nauwelijks, of reeds is zij omsponnen door de metaphysica der Filmligatermen... vlug dus, laten wij haar nog even naar voren halen (naakt, had ik haast gezegd, maar dat alleen met het oog op de filmligametaphysica) om haar op onze manier te ‘bespreken’.

Mae West heeft het scenario van haar film I'm no Angel zelf geschreven. Zij is dus niet alleen verantwoordelijk voor de volvet en sloom geworden Anny Ondra, die wij heupwiegend zien rondwandelen, maar ook voor het verhaal. Dat verhaal nu heeft de fantasie van een keukenmeid, die zichzelf voor de groote Hoer van Babylon is gaan verslijten en nu het ‘cynisme’ beoefent. Het heeft precies zooveel humor als De Lach, d.w.z. heel veel, verduiveld veel, en tegelijk mimiem weinig. Mae West permitteert zich een entrée als niet minder dan het Gouden Kalf, en als zoodanig is zij het meest

[p. 250]

volmaakte idool van de handelsreizigers aller landen, dat zich maar laat denken. Zij kreunt, of liever gromt zachtjes (dat is zinnelijkheid, iets heel, heel ergs en verbodens), maar zij is naar mijn smaak voortdurend te vet om gedachten aan de paradijszonde op te wekken; de verboden vrucht van den slagerswinkel blijft, voor mij althans, te onherroepelijk herinneren aan het spek, waaraan zij ontsproot.

Eén ding, behalve de nauwkeurige opgave in cijfers van haar gewicht schoon aan den haak, interesseert mij nog aan Mae West: hoe zal aan haar het geleidelijke heiligings- en louteringsproces, waaraan haar voorgangsters in de volksgunst Garbo en Dietrich door de producers werden onderworpen, worden voltrokken? Want zoo gaat het nu eenmaal: als men ‘ster’ wordt, krijgt men pretenties, en als men pretenties krijgt, wil men het ‘hoogere’ en dus bezielde rollen spelen; de ontwikkelingsgang van Blauwe Engel naar Song of Songs. Wij twijfelen er niet aan, of ook Mae West zal de ‘ziel’ vinden en de ‘angel’ worden, die onbegrepen en met een onverwoestbare kern van reiheid, waaraan geen aanraking met het rose leven iets heeft kunnen bezoedelen, rondwaart - en niet meer heupwiegt. Een enkele glimp van die betere, schoonere wereld achter deze wereld treft ons ook reeds in I'm no Angel, zij het dan ook verstikt in gegrom en vet...

Misschien is de weg naar de heiliging hier een vermageringskuur. Dat was zij trouwens al vaker.

 

M.t.B.

Desoriëntatie

Wellicht door een fout op zijn poolkaart

kwam de dolende ridder Den Doolaard

terecht in een Kuyl

waar het week is en vuil

en het sop doorgaans weinig de kool waard.

 

Cola Debrodt

 

(Als uiteraard subjectieve beschouwing over het probleem der twee gemeenschappen maken wij bovenstaande ontboezeming publiek.

 

Red.)