[p. 236]

Voor een Paradijsvaarder

(Aan Jan Engelman)
 
Veroorloof mij u nogmaals af te wijzen,
 
binnen de maat van een veracht sonnet:
 
de Schoonheid wreekt zich, want ik sterf van pret
 
om al uw kostloos bovenwerelds reizen.
 
 
 
Uw buitelingen tussen paradijzen
 
met als eindhaven toch een kleevrig bed -
 
moet men niet dom zijn, om zo nauwgezet
 
steeds weer een nieuw soort hemel aan te krijsen?
 
 
 
Wij spreken werklik niet dezelfde taal:
 
ik ben geen dichter, dat staat vast, en de aarde
 
is mij genoeg, zelfs voor één enkle maal.
 
 
 
Voor u de zang der sferen en de wijn
 
die poëzie heet: een geijkte waarde.
 
Dit is jenever? - Voor mijn part azijn.

E. du Perron