De dichter en de denker
De Gids van Oktober '31 bevat een alleszins belangrijke en gevarieerde kroniek der Nederl. letteren van M. Nijhoff. Ondanks het etiket, geeft deze kroniek nl. samenvattingen van de laatste ‘revolutionaire’ publikaties van Henriette Roland Holst en van de Zwitser Ragaz; zij steunen elkaar hierin: dat de nieuwe taak van het socialisme een kristelike moet zijn. Wat Nijhoff hierover te zeggen heeft, is - ondanks een ietwat mondaine karakteristiek van het ‘hoedenproletariaat’ - van minder belang; maar zou het geen aanbeveling verdienen, bij een eventueele wereldrevolutie de kristelike scharen voorop te zetten, niet alleen voor de eer, maar voor het meest praktiese resultaat? Het moet voor revolutionaire kristenen een dubbele triomf zijn: in een revolutie snevend de hemel te verwerven. En de materiële baten op deze wereld zijn goed genoeg immers voor de minder gevorderden, de onkristelike ontevredenen, de rationalisten, zij die niet verder wensen te kijken dan tot de grenzen van dit bestaan? - Een dergelijke onderscheiding volgend, komt Nijhoff te praten over Menno ter Braak: ‘een oude dichteres roept welkom, schildert hij treffend, waar een jong denker afscheid neemt.’ Nijhoff noemt Ter Braak een jong denker, zoals Ter Braak Nijhoff wellicht een niet meer jong dichter zou noemen. En het is altijd leerzaam wanneer een niet meer jong dichter aan het denken raakt over de geschriften van een jong denker; niet alleen is het specifiek-dichterlike denken (waarin immers zoveel filosofie als vanzelf ligt ‘neergezogen’) altijd verrassend voor niet-dichterlike denkers, maar ook het leeftijdsverschil is hier van een eminent belang. Ter Braak kan er op twee wijzen zijn voordeel mee doen: als denker sec, èn als jong denker, wanneer hij bij Nijhoff leest: De knutselaar dicht zijn gevoel, de dichter voelt zijn gedicht. Zo'n frase is frappant niet alleen, maar synteties, dichterlik alomvattend. De denker sec mag wensen dat de knutselaar, om tenminste rasecht te blijven, zijn gevoel wat minder dichtte, en dat de dichter misschien beter deed nog wat meer te doen dan zijn gedicht voelen alleen. Maar hij bedenke dan dat hij op een verkeerd plan staat, dat de diepte van het dichterlike denken slechts door een zekere dichterlikheid van.... denken kan worden nagestreefd. Hoe zou men anders de volgende zin verstaan, die zeker niet minder diep is? - Men komt pas tot de natuur door wedergeboorte, en het gewone woord is een voltooiing der wortels. - Men kan zeggen wat men wil, maar als de dichterlike gedachte eenmaal is losgestoten (zoals wij elders van Nijhoff leren), dan regent het ook trouvailles. Wij slaan maar een paar regels over, om te lezen:
Bloemen echter ontspringen uit de diepte, niet uit de breedte van den bodem.... Kàn men na zoiets eigenlik nog denken, is hier dromen niet het enige, dat de lezer niet misvoegt? Wij dromen verder.... Bloemen groeien uit de diepte, ijsbloemen daarentegen ontstaan over de gehele breedte van een ruit. O ja, en er zijn gedichten als ijsbloemen (die van Dr. Boutens vaak), zoals er gedichten zijn als bloemen. IJsschotsen daarentegen vertonen een bedriegelike breedte, terwijl zij toch in de diepte van het water zijn weggezonken; hun breedte is een zwevende. IJsberen dansen er soms overheen en werpen hun schaduw op deze zwevende breedte. O, die schaduw der ijsberen!.... Heeft Nijhoff bedacht dat ook een bloem haar schaduw kan afwerpen, en dat voor deze schaduw altans, een zékere breedte van bodem weer noodzakelik wordt? Mag het dichterlik denken ongevoelig blijven voor de schaduw van een bloem? - wij mogen, wij moèten het betwijfelen. Er was misschien toch een dichterlik hiaat juist, in dit denken. En dat zou bedroevend zijn, want het beeld, de vergelijking aan de hortikultuur ontleend, was bij uitstek overtuigend. Wij vragen Nijhoff ons nogmaals te redden: laat ons een pooltocht dromen en teruggaan naar de ijsberen. Deze dieren, ofschoon als gevaarlik bekend, hebben een zuiverwitte pels en vertonen geen neiging tot kopjesgeven.
E.d.P.
Het luchtkasteel van De Ligt uit de lucht bezien
‘Het is duidelijk, dat als groote financiers, munitiefabrikanten, imperialistische generaals, diplomaten e.d. weer een wereldoorlog waagden, een ongekend aantal christenen van allerlei confessie zich door direkte aktie tegen den krijg en zijn ontketenaars zou keeren. Oorlog is zedelijk onhoudbaar geworden. De militia Christi wint veld.’
( B. de Ligt, Vrede als Daad; 1931)
‘Toen ik naar beneden keek, kon ik de brokken van vier verongelukte vliegtuigen zien liggen. Dat beteekende, dat er den volgenden Zondag goed geld te verdienen zou zijn; als er op een Zaterdag of Zondag een doodelijk ongeval gebeurd was, was er de volgende week altijd veel meer publiek, er mocht nog weer eens wat te zien zijn!’
( A.H.C. Fokker, De Vliegende Hollander; 1931)
Het heeft mij verwonderd, dat de menschen van de ‘directe actie’ zich bij de door Fokker vermelde vlieg-Zondagen altijd in hun studeerkamers plegen op te houden.
M.t.B.