[p. 155]

J.F. Otten:
Léon-Paul Fargue

HOEWEL Léon-Paul Fargue behoort tot de ‘ouderen’ in de Fransche letterkunde, heeft hij nog niet veel geproduceerd. Wat gedichten en enkele stukken ‘dichterlijk proza’ vormen zijn geheele schepping. Niet onbegrijpelijk is het daarom, dat een Fransch criticus, toen ongeveer twee jaar geleden een apart nummer der ‘Feuilles Libres’, geheel gewijd aan Fargue en zijn oeuvre, bij wijze van hommage verscheen, malicieus opmerkte, dat die publicatie mèèr bladzijden bevatte dan de verzamelde werken van den dichter. Zoo er evenwel ooit aanleiding was om vast te stellen dat de belangrijkheid van een literaire schepping onafhankelijk is van de afmeting, zoo is het hier. In enkele zinnen kan immers een wereld besloten liggen, die voor hart en verstand blijvende waarde heeft. Tot hen, die in kort bestek hebben getracht hun deel der schoonheid in woorden te concentreeren, behoort Léon-Paul Fargue. In ‘Poèmes’, ‘Épaisseurs’, ‘Vulturne’, ‘Suite Familière’, ‘Banalité’ en in enkele andere geschriften vinden wij de zeer eigen wereld, waarin het leven van den auteur zich ontplooit. Tusschen twee domeinen zwenkt de dichter Léon-Paul Fargue. Het zijn de stille kamer met haar vertrouwde lamplicht, haar boeken en vele herinneringen aan wat voor altijd voorbij is en de moderne wereldruimte met haar door techniek beheerschte materie, voor den modernen geest vaak welkome aanleiding tot teugellooze fantaisie. Ter eene zijde ligt bij Fargue een tuin met kleine, lieflijke, zacht gekleurde bloemen, gekoesterd door een blauwe, onbewogen lucht, aan den anderen kant een welhaast onheilspellend bosch met exotische planten en vreemde dieren vol geheim, die zwenken in een door stoomfluit en fabriekssirenen verontruste lucht. Zóó zien wij de beide ‘vlakken’ van Léon-Paul Fargue's natuur, vlakken die elkander dikwijls op de meest onverwachte momenten snijden. Léon-Paul Fargue is de mensch die weemoedig mijmerend over de lieve dingen, die hij heeft moeten verlaten, over den teederen glimlach van een vrouw, die hij heeft liefgehad, over het kleine aan alle kanten begrensde bestaan dat in maatschappelijk opzicht zijn deel is en zeer verschilt van wat men vroeger als toekomst heeft gedacht, zich plotseling door het fluiten van een trein of het ontsteken van electrische lampen linea recta, snel en voor den toeschouwer verbijsterend, van den grond verheft naar een ruimte, waarin hij op dionysische wijs kan uittollen te midden van visioenen, wier dieren en voorwerpen gunstig gezind zijn aan zijn uitbundige tochten. Dan jongleert hij met planeten en stoeit met vreemdsoortige dieren. De door de historie gevormde etymologie is dan niet meer voldoende voor zijn visioenaire verrukkingen. Daarom construeert hij ‘à la Michaux’ nieuwe woorden. Wij geven een proeve van zijn zwenkingen: ‘Les nébuleuses filent de prodigieuses quenouilles, qui sèchent en tournant comme des chrysalides. Que n'êtes-vous là, où je suis, physiciens et mystiques! Les dieux mugissants, patriarches de cristal et de vapeur, rhinocéros et phacochères aux ailes d'ange, ouvrent des

[p. 156]

yeux de verre antique aux bords sanglants comme des babines, chaussent des lorgnons formidables qui promènent sur l'atlas des lueurs métaphysiques, brassent dans le pétrin d'azur les futures ophicalces et les cervelles de quercyite, tisonnent du membre, dansent dans le pressoir à grands coups de hie, dégouttants de bitume, cherchant la forme et l'échaudé, sonnent du cor de tous leurs orteils, lancent les planètes sur les courbes, et de temps en temps les réveillent, comme un jongleur une file d'assiettes, où ramperont les files d'hommes et toutes les espèces de files qui finiront par un corbillard, comme un noeud noir au bout d'une natte. Il y a déjà des qualités de modelage. Il y a déjà, dans un coin de toute cette saburre, une bonne promesse de carte de France. Une de ces cervelles fixera les frontières que les armées viendront engluer. Des orblutes passent et s'éteignent dans le gouffre. Et ce gyroscope de Saturne au bord de la route de Gargilesse! Une sirène hémorragique forge mille siècles d'oreilles. Les maelströms ralentissent et les grands fonds de colle fermentent. Derrière l'immense cornée, les pentacrines cillent avec grâce.... Quels plasmes, quels bournalions, quelles monères, et que c'est joli! Ça rampera pendant les millénaires sous les aisselles des berges, dans les abat-son des premiers vieux arbres, des premiers squales, le long des serpents goitreux, des tortues géantes, des poissons exophtalmiques et des crapauds pipas chargés d'enfants de troupe.’ Zoo danst hij in een fantastisch heelal, een wereld van phosphoriseerende wezens en planten, in een domein waar Odilon Redon, Rimbaud en Edgar Allan Poe zich zonder twijfel zouden hebben thuisgevoeld, een wereld waarin voor het hart slechts een zeer bescheiden plaats is gereserveerd. Maar een enkel motief van Chopin, een oude lantaarn op den hoek van een straat of een verlicht venster, waarachter een lamp zoo vertrouwelijk brandt, zijn voldoende om hem terug te voeren naar het gebied waaraan zijn hart voor altijd verpand is: ‘Ma mère, je te regardais tourner dans cette chambre inaltérable et douce, exilée du bonheur, dans la grande lumière qui venait du canal, au milieu des objets familiers dont nous connaissons toutes les petites figures, toutes les manies de petits bonshommes, et tu essayais de chanter. Moi je portais mon coeur trop lourd, ce coeur faible et présomptueux, comme un ecolier qui court avec un pain plus grand que lui...’. Dat is de tijd waarin de herinneringen, zijn liefst bezit, werden gevormd. ‘J'allume pour nous deux les lampes. Une parole heureuse, un visage de femme, une fenêtre brûlante, des voix connues passent et se brisent... Ah je voudrais serrer tous les souvenirs sur ma poitrine, en bouquet, pour te les offrir. Mais ils sont lointains comme des signaux. Signaux du soir, avec leur douceur menaçante... Fanaux des trains et des bateaux, qui ont toujours ce regard triste... Signaux d'amour, tendres et fins comme des coeurs à la fenêtre... Signaux du ciel, un peu perdus, comme des fleurs dans un champ d'ombre...’. En elders heet het: ‘Un vieil espoir, qui ne veut pas cesser de se débattre à la lumière... Des souvenirs, tels qu'on n'eût pas osé les arracher à leurs retraites, nous hèlent d'une voix pénétrante... Ils font de grands signes. Ils crient,

[p. 157]

comme ces oiseaux doux et blancs aux grêles pieds d'or qui fuyaient l'écume un jour que nous passions sur la grève. Ils crient les longs remords. Ils crient la longue odeur saline et brûlée jusqu'à la courbe...’. Ingetogenheid en uitbundigheid, die soms aan een delirium doet denken, zijn de beide polen van Fargue's bestaan. ‘Dat is bij vele kunstenaars evenzoo en daarom niet zoo merkwaardig’, zou kunnen worden opgemerkt. Zeer juist; maar nog zelden zagen wij een geval waarin de psychische voltage zoo belangrijke verschillen vertoonde. Daaraan zal het dan wel te danken zijn dat de verlossende vonk die somtijds overspringt fel en hevig is. Zeer nadrukkelijk moet worden geconstateerd, dat overrigens van eenig continu contact tusschen de beide ‘polaire’ gebieden weinig sprake is. Wel vindt men te midden der meest fantastische en uitbundige passages niet zelden ‘des îlots pleins de tendresse’, kalme eilanden in een roerige zee, maar van een samenvallen der vlakken is geen sprake. Hoogstens zou men van raak- of ‘grenslijnen’ mogen spreken. De gebieden blijven in essentie gescheiden; er is geen synthese. Men krijgt onder het lezen van Fargue's oeuvre den indruk, dat de dichter, wanneer hij eenigen tijd is opgesloten geweest in zijn kleine, geliefde, vertrouwde wereld, een heelal ‘sous la lampe’, plotseling benauwd wordt tot verstikkens toe. Dan moet hij onweerstaanbaar uitstormen naar een andere, wijdere wereld. Maar al is die wereld wijd, toch zijn er vele ‘punten’ in die niet onbekend zijn. Het zijn straten en plekjes van zijn geliefde stad Parijs, die te midden der meest exotische fantaisieën plotseling opdoemen uit een warreling van mollusken, zeepaardjes en wieren, uit een complex van technisch-wetenschappelijke termen, uit allerlei sexueele terminologieën en de meest irreëele, onbekende woordconstructies. Want aan Parijs is hij zeer gehecht: ‘O doux tonnerre du soleil, coups de vent roux sur la gare et sur le canal, tambours des trains, vieux mouflons noirs, souffles plaintifs, relais d'oubli, faites lever les souvenirs du Paris champêtre et rêveur qui sentait le gaz et l'étable et l'importance du passant qui suçait sa colonne d'air sans se douter de son bonheur.’ En begrijpelijk is het zeker wel dat zijn hart voor altijd verbonden is aan de stad, waarin het kind Fargue zijn jeugd, waarvan zoo aangrijpend en eenvoudig in ‘Banalité’ wordt verteld, heeft doorgebracht. Want in deze stad, waarvan hij alle straten kent, is toch ook zijn besef gegroeid dat men zich met weinig moet leeren tevreden stellen. Hier heeft hij gevoeld wat zijn leven onder de menschen zou zijn: ‘Ma sensibilité, étant très en avance sur ma pensée, je sentais qu'elle prévoyait ce que devait être notre vie, la flamme sans rien à chauffer, l'enthousiasme sans récompense, la lutte sans témoins favorables, toute l'amertume, tout le doute. Cela ne fait rien, je maintiendrai. Je sais bien que tous les enfants sentent vivement, mais je crois bien que j'ai été plus loin, plus profond qu' aucun autre, moi que le seul passage d'une pensée à une autre faisait rougir. J'ai rôdé par là, sans être vu, dans des escaliers sans espoir, sur des gouttières interminables, dans des rêveries pleines de tressaillements, bondées et secrètes comme la mer.’

Fargue's hart is te kwetsbaar gebleven voor onze wereld. Het verlaten

[p. 158]

van een appartement waar hij lang heeft gewoond, veroorzaakt hem dagen lang verdriet. Een kleine onachtzaamheid of verwaarloozing door hen van wie hij houdt, slaat hem geheel terneer. De dorheid van een samenleving die het gevoel zoo zeer aan banden legt, maakt het leven voor hem tot een woestenij. ‘Toutes les choses paraissent malades.’

Het gevoelige kind, dat hier boven van zichzelf vertelde, is nooit geheel tot man gegroeid. Een kind alleen kan niet tegen de ‘wereld’ op. Het zoekt warmte maar stoot zich voortdurend tegen koele wanden. En in de ruimte waarheen zoo vaak de vlucht gaat, vindt het geen hart gelijkwaardig aan het zijne. Slechts onder de vertrouwde lamp, in vertrouwelijk gesprek, belandt het somtijds in de oase, waaraan het behoefte heeft. Maar Fargue weet dat ook dit alles zal voorbijgaan. En zoo kon hij schrijven:

 
D'autres viendront s'asseoir sur la chaise de fer.
 
D'autres verront cela quand je ne serai plus.
 
La lumière oubliera ceux qui l'ont tant aimée.
 
Nul appel ne viendra rallumer nos visages.
 
Nul sanglot ne fera retentir notre amour.
 
Nos fenêtres seront éteintes.
 
Un couple d'étrangers longera la rue grise.
 
Les voix
 
D'autres voix chanteront, d'autres yeux pleureront
 
Dans une maison neuve.
 
Tout sera consommé, tout sera pardonné,
 
La peine sera fraîche et la forêt nouvelle,
 
Et peut-être qu'un jour, pour de nouveaux amis,
 
Dieu tiendra ce bonheur qu'il nous avait promis.