[p. 147]

A.M. Hammacher:
Kunstpreekjes

I Critici van tijd en chaos

BESCHOUWERS van schilderkunst in ons land zijn gewend hun inen uitzichten te ontwerpen naar de schilderkunstige solisten, die men persoonlijkheden of wel figuren pleegt te noemen.

Het tentoonstellingswezen, met zijn afleidende begeleidingen (reclame, thee, redevoeringen, foto's en verslagen), is gedeeltelijk daaraan schuldig. De schilder, afzonderlijk tentoonstellende, verwekt bij veel schrijvende beschouwers van kunst, die eerder geisoleerde kracht-prestaties dan een algemeene werkzaamheid met differentiatie-verschijnselen zien, spoedig onmatige, gedecentraliseerde waardebepalingen, als regel zonder diepgang: een gestoei met woorden over kunst, techniek en leven in het algemeen. Schrijvende, maar ook niet schrijvende beschouwers van kunst (het babbelende en eigenlijk nooit behoorlijk kijkende deel van het conventioneele en modieuze publiek buiten geding gelaten), verkijken zich als regel aan de menigte van groote en kleine, luchtige en zwaarwichtige, meesters.

De schilders op hun beurt, die zich of uit maatschappelijke noodzaak of een enkel maal uit onderlinge verwantschap, vereenigen tot tentoonstellingsgroepen, brengen de beschouwers onder een indruk van veel groepen en richtingen, waaronder de werkelijk ‘gerichte’ typen te loor gaan, terwijl de overigen in wezen geen bestaansgrond hebben.

Toch moeten wij, in kunst belangstellenden, stand op houden en wij zien het laatste jaar alweder in overheerschende mate, buiten de kunstproductie om, de publieke kunstbelangstelling geld, goed en aandacht, kwistig offeren aan de geijkte veiligheid van oude kunst.

Maar ook voor de perikelen en benauwdheden over den eigen tijd is remedie. De algemeene dooddoener van den chaotischen tijd redt veel schrijvers en publiek. De tijd heet gespleten, verdeeld, maar vooral verward en rampzalig. In chaos leven wij, met besef van ondergang. In den grond beschouwd is het leven hopeloos verward, grof en bedorven. Zoo leven veel publicisten niet alleen van den gulden schijn der herinnering aan hetgeen de menschheid achter zich heeft, doch gelijktijdig verschaffen zij zich krachttermen door de gestelde chaos met bittere verontwaardiging te beoordeelen. Toch zijn wij allemaal, geen uitgezonderd, dezen tijd, want op zichzelf beschouwd is tijd slechts een looze vorm van aanschouwen. Voor zoover ‘de’ tijd dan niet beter is dan zij velen lijkt, zijn ook wij, met inbegrip van de critici van den chaos, daaraan mede schuldig. Het moge ongeoorloofd zijn luchthartig heen te dansen over veel rampzaligheden van nu, in sterker mate nog zou het ongeoorloofd zijn daarbij neer te zitten en op grond van vermeende verwardheid af te zien van ontwarring.

II

Wat in schilderkunst van tegenwoordig verwarrend werkt behoeft in zich zelf nog niet verward te zijn.

[p. 148]

Verwarrend werken: tentoonstellingen, critici, kunstenaars. Een domineerende school, die schilders, critici en publiek, steun zou kunnen geven, bestaat niet meer; er zijn wel schilders met meesterlijke allures, binnenlandsche en buitenlandsche; er zijn dictators, maar hun sfeer blijft tegenwoordig provinciaal. Men loopt van den een naar den ander; er zijn er te veel om durend groote groepen te beheerschen. Men behoeft niet meer te kiezen tusschen Delacroix of Ingres; wij beseffen nauwelijks meer, dat men eens buiten de landschappen der Haagsche school nergens veilig was. Thans zijn in ons land van alle bewegingen en richtingen, die zich, sectarisch-dogmatisch, van een formule of verzamelwoord verzekeren, verkleinde trillingen en schokjes merkbaar. Is chaotischer aspect denkbaar? Het kleinste talentje, uit welhaast 50 richtingen en misschien 200 meesters kunnende kiezen, komt wellicht daardoor, na mogelijk eenige omdolingen, tot geen keuze en de kans, dat hij zijn eigen zuiverheid gewaar wordt, dat zijn innerlijkheid een gewaarwording met drijvende kracht wordt, is dus grooter dan in de jaren toen hij, geen genie maar een talent zijnde, zich te onderwerpen had aan een dictator of zoet de onveranderlijkheid beleed van verkregen routine, van de gangbare soort, op het stramien van het door anderen ingezette motief.

Het is onmiskenbaar van waarde, dat thans geen kazernes en hospitalen van schilderkunst meer bestaan waar men ingedeeld of onderdak gebracht kan worden. Ieder is aangewezen, meer dan ooit te voren, op hetgeen hem innerlijk drijft en beweegt. Het aspect op religieus en godsdienstig terrein is analoog met dat op aesthetisch gebied.

Wie zijn innerlijkheid niet voldoende of niet gewaar wordt, is thans speelbal van veel en snel wisselende modes, waar hij vroeger in schoolsche volgzaamheid een braaf, regelmatig en onluidruchtig bestaan kon voortzetten. Wie niets meer van binnen te verwachten heeft en alles van buiten, kan thans, met veel kansen van slagen in het gebied der geheimzinnige quasi-genialiteit, zich uitzinnig gedragen, hetgeen niet erger, slechts hinderlijker is dan het gedrag der vele gedrilden van vroeger. De gelijktijdigheid der veranderingen van vele zijden is het, die de verwarring wekt, maar tegelijk het voordeel brengt, dat ieder opkomend dictatorschap en iedere dogmatische groepsvorming steeds weder op weerstanden stuit, die op den duur elke te fel en te vroeg uitgesproken formule vernietigen. Daardoor groeit niets dicht, blijft het uitzicht ruim en open. De sfeer is uitermate gunstig voor diepe werkingen. Wij verkeeren in een proces van veelzijdige werkzaamheid, waarin nog geen kristallisaties zich in groote mate afzonderen en verharden; geen sneeuwtoppen, maar kruidige vegetatie.

De eigenlijke kunstscheppende werkzaamheid laat zich niet vangen in zoogeheeten onvergankelijke technische procedé's. Het besef der betrekkelijkheid der vele pogingen kan verlammend werken, maar ook bevrijdend. Het pleit voor veel menschen van den tegenwoordigen tijd, dat zij zich niet dadelijk en spoedig laten vangen in een van de vele pogingen om in één domineerende kunst-greep het levensaspect en de aandacht vormend te dwingen.

[p. 149]

Waar vroeger dikwijls het genuanceerde met vervloeiende verfijningen het algemeen schilderkundig levensaspect bepaalde, daar erkennen wij thans, dat in den baaierd van nog steeds niet verstelligde mogelijkheden de spanningen leven, die van verscherpte tegenstellingen getuigen. Wij wonnen aan ruimte voor ontplooiing van verlerlei levenspotenties, die in het algemeen het leven rijker, voller doorwaaid en doorstroomd, scherper van teekening, sterker van kleur en compositie maken. Op kunstgebied is de klacht over democratische uniformiteit gelogenstraft door het oneindig gedifferentieerde prospect der werkzaamheden. Niet één voltooit het geheel; te zamen, elk met zijn deel en in zijn functie, voltooien wij eenheid in den geest.

De gelijktijdigheid der veranderingen (het simultaan-karakter van den tijd), heeft de krachten vrij, doch betrekkelijk vrij, gemaakt. Men is tegenwoordig geen heros, geen moedig rebel, door zich allerlei afwijkingen te veroorloven. Geen enkele aesthetische codificatie beschermt meer het een boven het ander. Er is voordeel in deze weerloosheid, die niet alleen bandeloosheid tot uitkomst heeft. Er is winst in het gebroken zijn van vroegere weerstanden en domineerende stelligheden, waarin veel te loor ging, dat nu zijn ijle wezenlijkheid of zijn zwaarte, zijn fijne contempleerende roerloosheid of zijn ruwe woeste onstuimigheid kan toonen. Telkens weer vallen uiterlijke gebondenheden weg, hoezeer zij nuttig zijn en rust brengen waar rusteloosheid was; maar te meer valt de nadruk op de innerlijkheid, met haar betrekkelijke vrijheid, die niet in uiterlijkheden, maar in de gedachte grenzen van het deel ten opzichte van het geheel, haar onderworpenheid erkent. Het ontbreken van stijl beteekent nog geenszins bevrijd zijn van rommel en verwarring; het beteekent de mogelijkheid van groei naar het licht van een veelvuldigheid van latente krachten.

III

Zelfs in dit kleine land zijn eenige vertegenwoordigers van verschillende krachten te ontdekken, die te zamen in dezen tijd begrepen, niet achterwaartsch-gericht zijn en toch naar aesthetischen vorm, alsook naar formuleering van inzichten omtrent leven en kunst, oogenschijnlijk alleen tijd en ruimte gemeen hebben.

Behoort het werk van den beeldhouwer en schilder Rädecker niet in den tijd; bepaalt hij niet mede één der gezichtsdeelen van nu? Toch strookt zijn werk en opvatting niet onmiddellijk met de toekomstkunst, die Derkinderen heeft ingezet, in beginsel als gemeenschapskunst en als monumentaal van vormkarakter en architectonisch gericht nader bewust gemaakt door Roland Holst.

Het werk van Mondriaan, van der Leck cs. ontstond in dezen tijd eveneens. Of men het ziet als een uiterste dan wel als een begin op ver-ontwikkeld plan, in het algemeen strookt de aard van hun werkdrift, naar sfeer en richting, voorloopig slechts met een klein deel der anderen. Wij hebben voorts schokjes ondervonden van Picasso; Rousseau; le Fauconnier; wij hebben vertegenwoordigers van nieuwe zakelijkheid; kortom futu-

[p. 150]

ristisch, cubistisch, expressionistisch, surrealistisch, zijn er bevinkjes, trillinkjes waargenomen, zonder dat de schilders er in geslaagd zijn anders dan incidenteel eenige beweging te veroorzaken. Zeer zeldzaam zijn de sterke vertegenwoordigers van levende tegenwoordige schilderkunst in ons land. Er is geen sprake van dat iemand thans ‘het’ aanschijn der moderniteit schilderkunstig zou bepalen.

Er zijn verschijnselen aan te wijzen, die, niet in modieuzen zin, modern genoemd kunnen worden, zonder echter het criterium te zijn. Een van de felste formuleerders van zijn kunstovertuiging, die tot dogmatische geloofskracht is gekomen, is Mondriaan, doch zelfs in zijn richting zijn afwijkingen mogelijk, die letterlijk afdwalingen van de leer heeten, maar in wezen de onhoudbaarheid van het geformuleerde bewijzen. Niets kan worden vastgehouden. Doch wat vroeger groote tijdsdeelen vroeg, beleven wij thans onophoudelijk. Wij zien alle stelligheden overgaan, aan hun uiterste komen en vervlieten; veel zien we ten einde gaan. Instêe van verwarring, chaos, verdeeldheid, ervaren wij, juist door ons komen aan de grenzen van alle stelligheden der kunst, hoe dicht zij aan hare oneindigheid is.

Van iedere formule wordt spoedig hare betrekkelijkheid ondervonden; men verlaat haar snel, er kan niet op worden geteerd. Dit wekt verschijnselen van modieuze kunst-infectie, maar tevens toont het hoe nog niets ruim en diep genoeg is om durender dan het vluchtig oogenblik van den dag te bevredigen. Modieuze sensatielust en diepe honger van den geest naar indringende, onzware, gezuiverde levensopenbaring leven naast elkander.

IV Charley Toorop

Het zou weder een slecht beeld geven van den algemeenen stand der schilderkunst in ons land de moderniteit van de schilderes Charley Toorop als ‘de’ moderniteit te bespreken. Niet omdat zij nog impressionistische schilderqualiteiten zou vertoonen; het tegendeel is juister en in een tijd met dwingend overwicht van kleurnuanceering en delicate metierkennis zou haar werk als tegengesteld aan werkelijke schilderkunst van een bepaalde soort worden uitgeworpen. Haar moderniteit beweegt zich niet in de richting der uitersten van de ontginners; zij heeft de schilderijkunst als zoodanig niet prijsgegeven (de ééne (niet eenige) logische ontwikkeling na een impressionistisch-uiterste) noch zoekt zij binnen de grenzen en middelen der schilderijkunst eene vernieuwing op andere grondslagen dan de gevoels-mogelijkheden der natuurbeelden (de andere logische ontwikkeling na eene natuur-uitputting met schilderkunstige middelen). Een schoonheidsidee en een kunstnorm, die gevormd werd door een naar substantie en functie aan natuurlijke werkelijkheid ontsprongen schilderijkunst, weet met werk van Charley Toorop geen raad en besluit dan vanzelf tot de vergroving ten opzichte van hetgeen achter ons ligt. Maar evenzeer zullen de zoogeheeten abstracte schilders van tegenwoordig haar negativiteit ten opzichte van de technische evolutie der schilder-

[p. 151]

kunst beseffen. Haar werk past eenigermate bij enkele Parijsche, een weinig expressionistisch aangedane schilders of bij sommige wat verfranschte Duitsche expressionisten. In Frankrijk zou men met de rubriceering spoedig gereed kunnen zijn door haar bij les Fauves onder te brengen. Haar werk is meer een cultuur- dan een beschavings-verschijnsel. Het voert niet naar contemplatieve gestemdheden, het negeert subtiele stemmingsovergangen, maar beeldt stelligheden van zien en voelen, zoodanig, dat de intensiteit waarmee Charley Toorop dat doet, ons wezenlijk betrekt in de aanschouwde levens.

De schilderkunstige middelen zijn nimmer al te zuiver, al te nauwkeurig nagegaan, de uitstralende primaire kracht van hare levensbeelding overtreft de remmende werking der middelen.

Tusschen haar brandende, hevige belangstelling voor de gezichten en de verhoudingen van menschenlevens en de technische schilderkunstige ontwikkeling zijn haar middelen als een noodzakelijk kwaad. In getemperde mate is het daarmede gesteld als met sommige gebrekkige vertalingen van Russische schrijvers, die ons aangrijpen, niet door het kostbaar gehalte van de gebezigde beelden noch door de opgevoerde woordkunst (de stijl der vertalingen heeft vaak iets van krantenreportage), doch door de sterke levensspanning, die het verhaal voortstuwt, naar hoogten en laagten, in licht en duister van levens, die ons licht en donker vergrooten.

Op de wijze der intuïtieve daadwerkelijkheid brengt Charley Toorop eenheid tot stand. Minder sterk geschilderd dan wel sterk gezien, blijken haar levensbeelden min of meer aan de schilderkunstige middelen opgedrongen. De natuurlijke grootheid van het instincten-leven, de onmiddellijke reflex op het intuïtie-leven, kent de overweging - en dus ook de winsten en uitkomsten daarvan - weinig. Alleen in een omgeving van krachten, die meer middellijk dan onmiddellijk reflecteeren, kan zulk een ontstuimige gistende levenskracht stand en verband houden. In het algemeen is het ontstaan van deze vreemde gloeiende schoonheid in een bewogen tijd zonder wettige formuleeringen niet een inzinking maar een toevoer uit het reservoir van het onbewuste. Intuïtieve daden-schoonheid ontbeert de strakke doorzichtige kristallisatie van vergeestelijkt leven, maar over en weder luisteren geest en natuur, ver-ontwikkeld bewustzijn en intuïtief-bewustzijn, naar elkander en completeeren zij elkaar.

 

Haar werk groeit met haar leven mede. Het latere werk is voller van dracht dan het vroegere. Het blijft, als gevolg van de soort der intuïtieve daadwerkelijkheid zonder de terughouding der overweging, van een groote verzekerdheid van doen.

Zonder die kracht, die als een opslaande vlam is uit duistere smeulende brandstoffen der aarde, wordt onmiddellijk-reflecteerend werk loos. Het zwakke der soort: reportage van indrukken aan de oppervlakte van ons zijn; het sterke: primaire schoonheid van zeldzame vlamkracht.

In haar portretwerk blijkt hare verhouding tot de geschilderde menschen vaak meedoogenloos, zonder respect. Er wordt soms te luid aandacht

[p. 152]

gevraagd voor deugden en ondeugden, waardoor de gezichten, onthutst en ontsteld van trekken, meer een grimas van leven dan een uitstraling van leven zijn. Maar in haar sterke oogenblikken verwezenlijkt zij eenvoudige grootheid van levensgezichten; zonder deftigheid, zonder allure van iets anders dan waarachtig-zijn; zonder affecties, die vluchtig zijn of subtiel-psychologisch-detail-werk, dat ten opzichte van de grondtrekken van het wezensgeheim toch altijd secundair is.

Zoo heeft zij het bij-een-zijn van menschen geschilderd, in de oneindige herhaling der verhoudingen van man en vrouw en van deze tot de zonen en de dochters, niet op de wijze der in stemmingsteederheid gedrenkte intimiteit van interieurs, maar als een naast-elkander alleen-zijn, verbonden in zwijgende onderworpenheid aan natuurkrachten en levens-noodzakelijkheden, die levens te zamen drijven of afstooten. Er is een van haar laatste werken ('29), waarin zij tegen een achtergrond van nacht mannen, vrouwen en kinderen geschilderd heeft in de groote schoonheid van het ledig- en alleen-zijn der vermoeiden, die de troost van het tezamen-zwijgen ondergaan.

Haar portretten van kinderen, de heele kleine, en de vroeg- verouderde, de franke oudere jongens, de ranke droomerige meisjes, zijn tot iets waarachtigers en zuiverder geworden dan de rose kinder-achtigheden der conventioneele kinderportretsoort en het even onware bestiaal-zware-uiterste, zonder menschelijke potentie, van de schilders, die door een modern realisme die conventie trachten te verschrikken.

Zoo eeren wij in Charley Toorop, dat zij in ons land de vlamkracht der primaire, instinctieve schoonheid der onmiddellijke reflectie verwezenlijkt, die bij alles wat men daartegen mag hebben, een logische noodzaak en onontbeerlijkheid is in het geheel der zich ontwikkelende verscheidenheid van nieuwe krachten.