[p. 71]

Hendrik de Vries:

Het rusthuis

 
HEIMLIJK, achter haag en boomenrij,
 
Kruipt het stervend leven hier voorbij: -
 
Vroom, in zoet gedroom, en zorgenvrij
 
Door de vree van 't laatste herfstgetij,
 
Of ten eind verkwist in klein beklag
 
En verdwaasd getwist van dag aan dag.
 
 
 
Maar allengs, weerstrevend of gedwee,
 
Drijft het op de stroom der diepte mee: -
 
Waar geen bee vol deemoed meer vermag,
 
Noch de starre waan van 't bang ontzag,
 
Waar de lach bezweek en ook 't geween,
 
Blijft elk wezen met zichzelf alleen.
 
 
 
Wie zoo zwaar gebogen zwijgend gaan
 
Einden dra dit schimmig nabestaan: -
 
Geesten van vergeten vreugd; en wee
 
Op een eiland, stil in woeste zee -
 
Spoken van wat waarheid was of scheen,
 
Eenmaal, ver in 't onbestemd Voorheen.
[p. 72]

Hendrik de Vries:
Nocturne

 
WANNEER ik zoek met een licht
 
Waar hij 't laatste gewandeld heeft,
 
Komt altijd weer zijn gezicht
 
Naar mijn lantaarn toegezweefd; -
 
Zacht gebogen, zijn oogen dicht,
 
En bloed op de mond gekleefd,
 
Gaat het mee, tot het zwicht achter 't hek
 
Langs de berm die de poel omgeeft,
 
Waar nieuw onkruid, slicht over de plek
 
Van de misdaad, zijn sterbloei weeft.