[p. 63]
Francois Pauwels:
De toren
WAAR eeuwen stierven bleef de toren recht
met zijn omspoelden buik en karteltinnen,
hij is een drinkebroer wiens heete zinnen
zich vieren in krakeel en zwaardgevecht,
en hoe 't gemeene volk den kost moet winnen
deert noch den ridder, noch zijn wapenknecht,
een overschuimde kruik, een blonde vlecht
en schaamle spelers die een lied beginnen...
Nu glanst een zwarte vleugel in den toren,
de doode wachters, blank-geharnast, hooren
't verliefde spel der jonge, blonde vrouw,
zij luistren, roerloos, met gebogen hoofden
en wat de droomen van hun jeugd beloofden
herleeft, als bloemen in den morgendauw...
[p. 64]
Francois Pauwels:
Het schelpenhuis
MET aller stranden kleurige tropheeën
heeft men, in schelp naast schelp, mijn steen bezet,
ik heb de gratie van een pronk-salet,
maar in mijn hart de diepe stem der zeeën,
wie 't oor leent aan mijn wand ontwaart armeeën
die voorwaarts ruischen met een eendren tred
en 't masker van een teer getint palet
omhult een klacht van namelooze weeën.
Ten avond koozen in een bleeke maan
gelieven op mijn bank.... ik zie het aan
met droomen in mijn perlemoeren oogen,
dan roer ik zacht de snaren van mijn vêêl
en met de stem van 't zomersche struweel
zing ik den lof der allerzoetste logen...