[p. 61]
Richard Minne:
Onoplettendheid gestraft
O tak die uitgebloed,
die zwart en zonder goed,
zoo verre van den stam,
vóór 't venster wiegen kwam,
welk woord had gij te spreken?
Van al het hemellicht
dat mij werd toegericht
hebt ge iedren straal bestreken,
en 'k heb, vergeef me, uw taal
gehoord noch afgekeken.
Waarom ik hier nu zit
en zweetend, zwart op wit,
dat 't kruimelt en dat 't kriept,
de reke die ge schiept
tot een taai vers te breken.
Richard Minne:
Moe
De zonne zinkt.
Een sterre zoekt.
Een zon die hinkt
wordt opgedoekt.
't Moet wel, 't is wet.
Maar vóór te gaan,
heeft ze in een raam,
de zon, haar ziel
te koop gezet.