Gebed bij de harde dood
Toelichting
Kees Snoek in E. du Perron, Het leven van een smalle mens:
Brusselse contacten
In Brussel had Du Perron ook contact gelegd met enkele Franstalige schrijvers, zoals de eerder genoemde Marcel Angenot (1879-1963), Odilon-Jean Périer (1901-1928) en Frédéric van Ermengem (1881-1972), die schreef onder de schuilnaam Franz Hellens. Erg intensief was dit contact overigens niet: Angenot begon hem al gauw te vervelen, Périer zag hij niet zo vaak en met Hellens raakte hij pas op intiemer voet nadat Greshoff zich in 1927 in Brussel had gevestigd. […]
In Du Perrons correspondentie speelt Périer al veel eerder een rol. In een brief van 19 maart 1925 aan Pedro Creixams schrijft Du Perron: ‘In de Marais [een Brussels theater] wordt een stuk in drie akten opgevoerd van Odilon-Jean Périer, Les Indifférents. Ik ga het zondag bekijken.’ Op zichzelf genomen houdt deze mededeling nog niet in, dat Du Perron Odilon-Jean Périer op dat moment persoonlijk kende, maar op 1 november 1925 figureert Périer wederom in een brief aan Creixams, en nu ondubbelzinnig als bekende. Du Perron doet Creixams mededelingen over twee pakketjes met een door de Catalaan geïllustreerde en door Du Perron bekostigde uitgave van erotica, Stupra, waarin ook Pia (als leverancier van kopij) en Périer waren betrokken. De rol van Périer wordt duidelijk uit de volgende passage: ‘De ex. 1 en 2 heb ik niet aan de post willen toevertrouwen, die breng ik je zelf. (Ik kom waarschijnlijk de 6e aan.) – Misschien breng ik ook de drie koperplaten voor je mee zodat het drukken van de proeven in Parijs kan gebeuren; dat hangt een beetje van Périer af die een ontmoedigend stilzwijgen bewaart.’ Périer maakte niet al te veel haast met zijn koperplaten. Deze van het praktische
leven afgewende dichter liet zich niet opjagen. Het is aannemelijk dat Pia de tussenpersoon is geweest, die Du Perron in contact heeft gebracht met Périer. Er is een vijftal brieven bewaard die Du Perron aan Périer heeft geschreven; de eerste dateert van 26 juni 1926. Du Perron vraagt hem een exemplaar van zijn roman Le passage des anges, die op 11 mei 1926 van de persen was gerold. In deze roman worden de avonturen beschreven van drie engelen die op aarde zijn neergedaald en zich langzamerhand integreren in de menselijke maatschappij. Du Perron ontving de roman vrijwel per kerende post. Verder ging Du Perron in deze brief in op de ziekte waardoor de Belgische dichter werd gekweld: reumatiek van de hartspier. Hij memoreerde zijn eigen reumatiek, ‘voornamelijk in mijn spieren’, die hij toeschreef aan de kou van Europa, die hem onbekend was toen hij uit Indië kwam. Du Perron blijkt met Périer een voorliefde te delen voor Valery Larbauds personage Barnabooth. Périers verwantschap met Barnabooth gold diens spleen van fijnzinnig estheet en ongebonden reiziger door het leven.
Du Perrons contact met Périer bleef beperkt. Er zijn de vijf brieven: vier uit 1926 en een laatste briefje van 26 december 1927. Périer komt verder enige keren voor in Du Perrons brieven aan Paul van Ostaijen. Zo uitte hij zich positief over Périers poëzie: ‘In Echantillons heb ik werkelik genoten van het gedicht La Visite, van Périer. De taal – ook qua musikaliteit – lijkt mij perfekt. Zeg mij eens of ik mij vergis.’
Kort daarna, op 22 februari 1928, stierf Périer aan een hartvergroting. Het tijdschrift Échantillons kwam in maart met een herdenkingsnummer, waarin Paul Fierens schreef: ‘Helas! fusillé par les anges, lui aussi!’ In het aprilnummer werd hij herdacht door Jean Cocteau. Onder de indruk van Périers dramatische doodsstrijd schreef Du Perron binnen een etmaal zijn vers Gebed bij de harde dood. De zevende strofe heeft betrekking op Odilon-Jean Périer:
Ik had een vriend, o Heer, wiens hart was uitgezwollen
tot bijna driemaal de omvang van een mensenhart,
men heeft hem, toen hij sterven ging, bevochten,
hij wou zijn hoofd in twee slaan om de barst,
het trage barsten van dat hart niet meer te volgen.
[…]
Uit: Jan van Nijlen, Herinneringen aan E. du Perron (Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1955):
Ik ben er van overtuigd dat van Ostaijen een belangrijker dichter is dan Du Perron, evenals niemand het nog betwijfelt dat du Perron een veel sterker prozateur is dan van Ostaijen. Dat hun wegen eenmaal moesten uiteenlopen was van het begin af duidelijk te zien. Het non-conformisme van du Perron was van een gans andere soort dan dit van de auteur van de Bezette stad. Deze laatste was meer een revolutionnair op het gebied van de vorm, terwijl de andere vooral een revolutionnair was naar de geest en wel in een vorm, die steeds meer en meer de regels van de beproefde normen respecteerde.
Een groot aantal van du Perron's latere gedichten heb ik om zo te zeggen zien ontstaan en ik ben er meer dan eens getuige van geweest hoe zorgvuldig hij ze vele malen herlas, weken en maanden later, totdat hij er tevreden over was. Ik herinner mij nog goed welk een diepe indruk het Gebed bij de harde dood op mij maakte, dat hem werd ingegeven door de dood van Odilon Jean Périer. Wat mij dadelijk trof toen hij mij die strofen voorlas, was de originele toon van dit gedicht, waarin niets, noch in rytme, noch in vorm, aan het werk van enig ander dichter was verwant. […]
Uit Batten/Stols:
1929
15. GEBED BIJ DE HARDE DOOD
Gebed bij de Harde Dood door E. du Perron. In een oplage van 50 exemplaren gedrukt voor de vrienden van A. A. M. Stols, Brussel, 1928.
24 blz. (waarvan 8 blanco). 14,5 x 17. Gedrukt op Hollandsch papier van Van Gelder Zonen bij Van Buggenhoudt te Brussel. No.15 der serie „To The Happy Few". Grijs omslag bedrukt met tekst der titelpagina, met weglating van den regel: „In een oplage van 50 exemplaren" .
N.B. De eerste publicatie van dit gedicht verscheen in het Sept.nr 1928 van De Gids (In Memoriam O. J. P.) met 24 strophen evenals deze eerste editie; de latere publicaties in Ens (1929),Parlando(1930, 1941) enMikrochaos (1931, 1935) tellen z 8 strophen, n.l. uitgebreid met strophen 8, 15, 22, 26.
Herdrukt in nos. 16, 17, 18 en 20; zie ook blzn.: 54 en 63.
Aantekeningen
Gebed bij de harde dood schreef Du Perron in maart 1928 n.a.v. het overlijden van zijn vriend, de Belgische auteur Odilon-Jean Périer. De eerste publicatie vond plaats in het tijdschrift De gids van september 1928. Na de afzonderlijk uitgegeven druk van dit boekje is 'Gebed bij de harde dood’ niet meer als zelfstandige uitgave herdrukt. Wel doorstond het lange gedicht de levenslange, strenge naselectie van de auteur, en is het meermalen, in gewijzigde vorm, opgenomen in diverse verzamelbundels met Du Perrons poëzie. Het is uiteindelijk ook terecht gekomen in het Verzameld werk, dl. I (Amsterdam, Van Oorschot, 1955, p. 69-74).