Een tussen vijf
Toelichting
Kees Snoek in E. du Perron, Het leven van een smalle mens:
Een tussen vijf
In de novelle Een tussen vijf zit veel vaart door de grotere afwisseling van personen, die allen met hun hebbelijkheden tegen elkaar worden afgezet. Het schrijfproces had echter heel wat haperingen gekend. Du Perron was in augustus 1924 in Monte Brè aan zijn novelle begonnen en bereikte medio december in Pallanza moeizaam het einde. Het slot bevredigde hem niet, en een dag of vier later schreef hij een tweede slot dat hij, gescheiden door zijn schrijverscommentaar, na het eerste zette. In Monte Brè had Du Perron een kaartspel gebruikt om zijn novelle op gang te brengen, maar dit patroon speelt verder nauwelijks een rol, tenzij men het opkomen en afgaan van de diverse personages wil vergelijken met speelkaarten die al dan niet open op tafel liggen.
In de eerste druk wordt het eigenlijke verhaal aangekondigd als ‘het spel van Bob en Betsy, waarin Bob’s vrienden meespelen. Zij heten Max, Maurits, Erik, Willie. En er is nog een zevende personage, de masseur. Want de plaats van handeling is een herstellingsoord.’ In een noot staat aangegeven, dat met ‘spel’ bedoeld wordt: ‘Kaart-, minne- of schimmespel.’ In de oorspronkelijke opzet was Bob ‘schoppenheer’ en Betsy ‘hartenvrouw’, terwijl Bobs vrienden ‘boeren’ waren en de masseur, die eigenlijk niet zo’n rol speelde, de ‘joker’. Aan deze inleiding gaat een gedicht vooraf met de lange titel: ‘De schrijver aan Betsy, die hij persoonlik heeft gekend en wier beeltenis in korte rokken zorgvuldig in zijn foto-album blijft bewaard’. Reeds met Het roerend bezit had Du Perron zich afgewend van het naturalisme. Toch was Musa nog losjes geïnspireerd op Clairette Petrucci, zoals achter Claudia de gestalte van Julia opdoemde, maar beiden in het karikaturale getrokken. Enkele keren is de vraag gesteld – en ook beantwoord – wie er model heeft gestaan voor Betsy. Alice Nahon, zegt Ada Deprez, en ook Manu van der Aa voert diverse argumenten aan waarom we in Betsy een soort portret van Alice Nahon mogen zien. Het kan zijn dat Du Perron mede aan Alice heeft gedacht, maar het ligt meer voor de hand, dat alle personages van Een tussen vijf zijn geïnspireerd op mensen uit het herstellingsoord. Een picturaal bewijs daarvoor vormen de vier tekeningen die Willink voor de novelle maakte: de afgebeelde personen zijn op enkele kubistische neuzen na tamelijk figuratief neergezet, zij het op constructivistische wijze omkaderd. Max, de sanatoriumdokter, is duidelijk geïnspireerd op een heer met een klein snorretje die voorkomt op enkele van de kiekjes in Du Perrons fotoalbum. Waarschijnlijk
had Willink bij het maken van de tekeningen de foto’s naast zich liggen. De Duitse Tonie Beeck, Du Perrons buurvrouw in Monte Brè, moet model hebben gestaan voor Betsy. Niet alleen lijkt Willinks tekening van Betsy sprekend op de foto van Tonie Beeck, het personage Betsy heeft dezelfde kordate houding die Du Perron in zijn brieven toeschrijft aan deze ‘foeilelijke vrouw met de geknipte haren’. Ook in de novelle komt het detail van de geknipte haren voor. Er wordt over Betsy gezegd dat ze ‘lijdende’ is aan iets onbestemds, maar ze heeft goede eetlust en is sportief. Ook Tonie Beeck komt uit Du Perrons brieven naar voren als een sportief en ondernemend persoon.
Wat de beschreven gebeurtenissen betreft, zal het verband met de realiteit veel losser zijn geweest. Een duidelijk thema in de novelle, waar merkwaardig genoeg geen enkele criticus serieuze aandacht aan heeft geschonken, zijn de homoseksuele neigingen van diverse manspersonen. De avances van Oscar Duboux tijdens het verblijf in Kandersteg waren de katalysator van deze thematiek; bovendien las Du Perron ter voorbereiding van Een tussen vijf een studie over homoseksualiteit van de bekende seksuoloog Havelock Ellis. Voor het hoofdpersonage Bob heeft hij enkele trekken van zichzelf gebruikt; Bob wordt geïntroduceerd als ‘Jongmens in goede doen’, vierentwintig jaar oud, maar jong er uitziend voor zijn leeftijd, sportliefhebber en niets mankerend. Hij brengt misschien zijn vakantie in het herstellingsoord door om te studeren. Die studie betreft voornamelijk zijn medebewoners, allereerst Max, de tweeëndertigjarige arts: ‘klein snorretje en zachte stem, brilleglazen, niet groot van stuk, artistiek, man van de wereld, welriekend, welbespraakt.’ Max benadert Bob voor een tennispartijtje; hij tracht meteen uit te vissen, of Bob gewoonlijk alleen met dames tennist. Als dat niet het geval blijkt, vraagt hij pardoes wat Bobs lievelingskleur is. Bob wordt geschetst als een argeloze jongeman: hij vindt Max ‘een grappige kerel’, Max op zijn beurt ‘voelt zich tot Bob aangetrokken. Hij vindt hem een klein beetje onvindbaar.’ Over de fors gebouwde vijftiger Maurits wordt medegedeeld dat hij getrouwd is geweest: ‘dat zegt veel.’ Bovendien spot hij met de vrouw in het algemeen en heeft hij ‘het bestaan [...] verzekerd vooral van veel jongere kameraden’. De verwijzing naar ’s mans seksuele geaardheid ligt er dik bovenop. Een ondersteunend motief is zijn gefortuneerdheid; er wordt geïmpliceerd, dat Maurits zijn jongere kameraden onderhoudt in ruil voor bepaalde gunsten. Verder is er het jonge homoseksuele koppel Erik en Willie; Erik is negentien, Willie achttien, ze kennen elkaar al tien jaar. Erik raakte onder Willies betovering toen hij hem op tienjarige leeftijd ‘in een manestraal’ zag staan. Omgekeerd had de manestraal hetzelfde effect. Erik speelt eerste viool in de relatie, mede op grond van zijn rijkdom, terwijl de jufferachtige Willie de underdog is. Willie is arm en heeft een huidziekte die in het ‘oord’ door middel van baden moet worden gecureerd.
Na de introductie van de personages kan de interactie beginnen. In de eerste drukken van het verhaal is deze duidelijk aangegeven, doordat boven elke alinea de namen van de actoren in hoofdletters worden vermeld: BOB en MAURITS, MAX en MAURITS, MAURITS, ERIK en WILLIE, enz. enz. Manu van der Aa heeft het in dit verband over ‘tableaus’ en vergelijkt de opzet van Een tussen vijf met ‘een serie regieaanwijzingen’ of ‘de navertelling van een film die iemand fragmentarisch heeft bekeken.’ Inderdaad heeft het verhaal iets scenisch, dat voortkomt uit de oorspronkelijke opzet van de speelkaarten. Telkens opnieuw wordt het pak kaarten geschud en komen er een paar kaarten (personages) op tafel te liggen. Zo verschijnen er interessante combinaties. Maurits gedraagt zich innemend tegen Bob en in een volgende scène tegen Willie, die hem ‘een aardige ouwe heer’ vindt. Erik is echter minder te spreken over deze met geld strooiende parvenu. De jaloezie van Erik steekt de kop op, wanneer Willie bij Bob achterop de motorfiets wil. Het mag, maar na het ritje, waarbij de bange Willie zich stevig aan Bob heeft vastgeklampt, zegt Erik dat het welletjes is geweest: hij ‘wil niet meer dat Willie zulke vermoeiende tochten maakt.’ Verder heeft Max iets tegen Maurits, maar Bob, die niet overloopt van intelligentie, kan er niet achter komen wát precies. De komst van Betsy brengt leven in de brouwerij. Als zij hoort, dat Bob een motorfiets (een Harley Davidson!) bezit, is ze helemaal verloren: haar vroegere lief Frans had precies zo’n motor. Zij gaan er samen op uit met de motorfiets; de suggestie wordt gewekt, dat het niet enkel bij dit ritje blijft. Dan opeens komt de kaart Willie weer boven te liggen: hij is jaloers en wil nog een keer mee achterop. Ondanks Betsy’s bezwaren stemt Bob goedig toe. Als gevolg hiervan worden de verhoudingen verstoord: Willie maakt Erik verwijten en zoekt steun bij Maurits, Bob heeft woorden met Betsy omdat ze onvriendelijk was tegen Willie en zegt iets over haar ‘ware aard’. Bob is kennelijk beïnvloed door de cynische opinies die Max en Maurits ventileren over vrouwen; hij maakt ruzie met Betsy en noemt haar een verleidster. Zo volgt de ene ontwikkeling op de andere, en Bob wordt steeds beduusder. Hij was altijd op zijn hoede voor de vrouw (‘Ik ben niet van gisteren’), maar wordt door de omstandigheden gedwongen tot een keuze. Max zegt dat alles begint spaak te lopen als men een vrouw in het spel haalt, maar Maurits raadt hem: ‘Cherchez la femme.’ Uiteindelijk vinden Betsy en Bob elkaar terug en besluiten het herstellingsoord te verlaten, uiteraard
op de motorfiets.
Op dit slot volgt in cursieve letters een commentaar van de ‘schrijver tot zichzelf’: hij is niet tevreden met dit slot en wil Betsy een betere revanche geven. ‘Een klein beetje meer energie kan geen kwaad’. In het tweede slot verdwijnen Betsy en Bob niet met stille trom. Eerst neemt Bob zijn vrienden op de korrel. Hij wil weten wat ze tegen Betsy hebben en als ze eromheen draaien, zegt hij dat hij zich lelijk in hen heeft vergist. Max maakt een ‘over-teatrale buiging’ en verklaart dat de overwinning aan de juffrouw is. Betsy bedekt Bob onder de kussen, maar als zij wegzoeven op de motorfiets, bedenkt Bob dat haar adem wel wat bedorven is. Het is dit tweede slot dat in de herziene versie werd gehandhaafd, overigens zonder het detail van de bedorven adem. In de nieuwe versie heeft Bobs twijfel een sterker accent gekregen: ‘[...] en toch was het hem bij het wegrijden droef te moede, omdat hij zich afvroeg of hij, van de zes, niet de enige was die zichzelf had gedupeerd.’ Bob wordt beschreven als een knappe jongeman; geen wonder dat de oudere heren (Max en Maurits) op hem vallen. Vooral Max laat zijn belangstelling doorschemeren. Zo stelt hij Bob ‘kwasiongemerkt’ de vraag ‘of hij verloofd zou zijn met Betsy’. Bob antwoordt ontkennend, maar het zet hem wel aan het denken. De slotregel in de herziene versie wijst erop, dat zijn seksuele identiteit niet scherp was gedefiniëerd.
De voltooiing van de novelle was Du Perron heel zwaar gevallen en hij was onmiddellijk bereid zijn literair voortbrengsel af te breken. Het was waarschijnlijk niet zonder koketterie, dat hij het ‘heel slecht’ noemde en het had over ‘een zekere minachting voor het publiek’ die nodig was om zoiets slechts te publiceren.’ Hij beloofde Julia later een roman te zullen schrijven waarin hij meer van zichzelf zou leggen dan hij tot nu toe had gedaan. Eén tussen vijf droeg volgens hem de sporen van Aragon, Cocteau en Larbaud. Over zijn intenties met zijn novelle heeft Du Perron zich in 1938 uitgelaten, toen hij een verhaal van Emiel van Moerkerken vergeleek met Eén tussen vijf: ‘Wat mij in dit verhaal beviel, is de eerlijkheid van de geilheid; het heele ding is één drooggeilerij, met een grappig achtergrondje van geknoei tusschen de personages over en weer, dat mij in de belangstelling terugverplaatste die ik voor zulk gedoe had, toen ik Eén tusschen Vijf schreef.’ Het ‘geknoei’ tussen de personages met alle gebelgdheden en verzoeningen vandien doet enigszins denken aan Aragons Aventures de Télémaque, zij het dat de ‘geilerij’ in Du Perrons novelle inderdaad erg droog bleef. Al noemde hij zijn novelle in een brief aan Clairette Petrucci ‘vrij scabreus’ en hoopte hij er enkele nette Nederlandse critici mee te choqueren, de durf van Aragon ontbrak hem te enen male.
Hoe reageerden de critici? Er zijn bijna geen recensies teruggevonden, wat erop kan duiden dat de kritiek zich hulde in een misprijzend stilzwijgen. Alleen Marc Eemans besprak Eén tussen vijf, samen met Claudia. Hij laat ook voor deze nieuwe novelle gelden wat hij opmerkt over Claudia, maar bovendien looft hij de techniek en de dynamische afwisseling: nu eens beschrijvingen van de handelingen en gemoedstoestanden van de personen, dan weer direct of indirect weergegeven dialogen. In 1929 wijdde de bekende criticus Frits Lapidoth (1861-1932) een uitvoerige bespreking aan Bij gebrek aan ernst en Poging tot afstand, de bundels waarin Perkens’ proza respectievelijk poëzie waren gebundeld. Lapidoth zag in Eén tussen vijf een spel, het zou ‘de schets voor een satyriek tooneelstukje’ kunnen zijn, waarin de soms bittere ironie overheerste maar waar de humor niet aan ontbrak.
Uit Batten/Stols:
1925
31. EEN TUSSEN VIJF
(Duco Perkens). Met vier tekeningen van C. A. Willink. Uitgaven van De Driehoek, Statiekaai, 7, Antwerpen. z.j. [1925].
32 blz. 14 x 18. Groen omslag bedrukt met denzelfden tekst als de titelpagina. Colophon op blz. 31: „Van dit cahier werden gedrukt driehonderdvijftien exemplaren, genummerd 1 tot 315, waarvan nr. 1 tot 15, gedrukt op Hollands papier, niet in de handel werden gebracht. Dit is nr. .." (Deze 15 exemplaren werden door den dichter met de hand genummerd en gemerkt D.P.). Opdracht Aan Noer-ed-Din ibn Suleyman, mijn neef.
[Geschreven Dec. '24, verschenen Sept. '25].**
Zie nos. 6, 32, 33, 35 en 37.
Aantekeningen:
Na de eerste uitgave is van Een tussen vijf geen afzonderlijke (her)druk meer verschenen. Wel heeft dit verhaal de levenslange naselectie van de auteur doorstaan. Het is opgenomen in verschillende bundelingen met proza van E. du Perron en maakt ook deel uit van het Verzameld werk (Amsterdam, G.A. van Oorschot, 1955; deel 1, p. 323-334).