Hoofdstuk 43
De geest van Multatuli

Multatuli's ‘genie’

Het is niet bekend wanneer Du Perron heeft kennisgemaakt met het werk van Multatuli, maar wel had hij al in de jaren twintig het nodige van hem gelezen.3469 In 1927 liet hij de voorrede van zijn roman Een voorbereiding voorafgaan door een citaat van Multatuli en in 1928 noemde hij de Franse moralist Paul-Louis Courier (1772-1825) diens ‘grootste leermeester’.3470 In het begin van de jaren dertig stelde hij Multatuli als geniaal stilist tegenover de dominees van de negentiende eeuw en de woordkunst van Tachtig. Daarnaast spiegelde hij zich aan Multatuli's maatschappelijke drama en zijn gedreven schrijverschap.3471 In februari 1933 schreef hij een essay waarin de kern van zijn visie op Multatuli al besloten ligt. Dit essay ging over iets heel anders, namelijk over zijn afkeer van toneel en toneelspelers, die hij kwalificeerde als ‘parasiet-kunstenaars’.3472 In de ogen van Du Perron deden hun pogingen om het leven te acteren afbreuk aan de persoonlijk-

[p. 825]

heid. Tegenover de vrijblijvendheid van de toneelspelers stelde hij die mensen die zich helemaal gaven aan de ene rol die hun op het lijf was geschreven. Multatuli was daar een uitstekend voorbeeld van:

‘Een Byron, een Multatuli zijn groot, omdat zij de grote figuren wisten te akteren, in het leven zelf, die zij wilden zijn. Maar zij bloedden voor hun grootheid, en hun rol werd reëel; men is die men speelt, wanneer men daarvoor zijn huid over heeft en meer. Wat figuren als dezen de laatste grootheid geeft, is bovendien dat hun egoïsme, ook wanneer zij anderen hieraan opofferen, tot het verhevene behoort en aan zelfverzaking grenst: opdat de wereld een Byron, een Multatuli zou zien zoals zij wilden dat er een zou bestaan, akteerden zij onverzettelik naar dit ideaal.’3473

Vanaf het moment dat hij Ter Braaks verzoek ontving om een artikel te schrijven over Multatuli heeft deze hem niet losgelaten. Niet alleen bezocht hij Rangkasbetoeng, de hoofdplaats van Lebak waar assistent-resident Douwes Dekker had gewoond en waar het Havelaar-drama zich had voltrokken, hij verdiepte zich ook in de uitgebreide Multatuli-literatuur en trachtte zelf nieuw materiaal te vinden.3474 Als ongebonden intellectueel in een Indische context zag hij de ambtenaar Douwes Dekker in een nieuw, betekenisvol perspectief. Tevens kon hij in Dekkers drama zijn eigen verzet tegen de gevoelloze ambtenarij projecteren. En als je consequent doordenkt, werpt de zaak van Lebak ook de vraag op in hoeverre een koloniale maatschappij te rechtvaardigen valt.

Vaak heeft men Du Perron het verwijt gemaakt dat zijn bewondering voor Multatuli heeft geleid tot verafgoding, maar wie goed leest merkt dat hij wel degelijk bepaalde reserves had jegens de mens Douwes Dekker. Zo hield hij niet van Dekkers schoolmeesterachtige kant, zag hij ervan af hem te verdedigen in zijn officiële correspondentie over geldzaken met gouverneur-generaal Pahud en vond hij hem geen goede vader.3475 Het belangrijkste thema in De man van Lebak is echter Dekkers handelen als koloniaal ambtenaar. Volgens Du Perron was hij hierin boven alle twijfel verheven.

Du Perrons bewondering voor Multatuli werd geactiveerd door de ‘fluimen’, die de schrijver meenden ‘te mogen bespugen’.3476 Knarsetandend had hij publicaties over Multatuli gelezen waar het venijn van afdroop: het boek van diens neef Swart Abrahamsz, die het geval Multatuli had afgedaan als ‘eene ziektegeschiedenis’, van pater Jonckbloet, die hamerde op Multatuli's onbegrip van de inlanders, en van oud-ambtenaar De

[p. 826]

Kock, die hem op alle mogelijke manieren de grond in had geboord.3477 Het laatste boek was in 1926 verschenen. Du Perron noemde het ‘de vuilste, lammenadigste aanval op Multatuli die er ooit geschreven is [...] van een zóó schunnig karakter, vol leugens, vol “kritiek” op de intiemste dingen uit zijn leven (en hij was dood), kortom, even stom als infaam’.3478

De man van Lebak heeft als motto een uitspraak meegekregen van de Franse filosoof Alain (1868-1951), waarvan de laatste zin luidt: ‘Het avontuur van het genie is subliem op zichzelf, door het volledig bewuste geloof dat er inherent aan is, door de geestkracht kortom.’3479 Du Perron wijst telkens op Multatuli's talent, intelligentie en temperament, maar hij beklemtoont ook dat deze eigenschappen iemand nog niet tot een ‘genie’ maken. Multatuli's genie werd in Du Perrons optiek definitief bepaald door zijn ‘geestkracht’, zijn geestelijke moed en weerbaarheid. Opvallend is de overeenkomst met Du Perrons waardering van Malraux. De meerwaarde die iemand tot een ‘genie’ maakt, is gelegen in zijn onvoorwaardelijke inzet, in het vasthouden van de eigen lijn en het afzien van compromissen. Een ‘genie’ weet zijn visie aan zijn tijd op te dringen en Multatuli heeft de Nederlander geholpen aan een nieuwe visie op de Javaan: de ‘Saïdjah-visie’. Zoals de journalist M. van Geuns al in 1909 schreef, had Multatuli door zijn schrijverstalent de Javaan - een rijstetend wezen met een bruine huid - een ziel geschonken. Max Havelaar had het gezapige Holland wakker geschud en zijn ‘Saïdjah-visie’ had grote indruk gemaakt op vele bestuursambtenaren die na 1860 waren aangetreden.3480 Multatuli deed een beroep op het geweten, vergelijkbaar met het ‘J'accuse’ van Emile Zola in de zaak Dreyfus, veertig jaar later.3481

De ‘zenuwlijder’ van Lebak

De man van Lebak is een biografische studie, lopende van Dekkers geboortejaar tot en met de zaak van Lebak, waarin Du Perron zijn held met grote empathie nadert. Illustratief is zijn interpretatie van een anekdote uit Max Havelaar. Toen hij nog niet zo lang in Indië was, was Havelaar alias Eduard Douwes Dekker in de baai van Batavia gaan zeilen met zijn broer Jan. Omdat Jan hem te veel zeurde over het gevaar van overboord slaan op een plek waar veel haaien zaten, wierp hij zichzelf overboord. Jan haalde hem met veel moeite weer binnen en begon hem uit te foeteren, waarop Eduard opnieuw in het water sprong. Nadat Jan hem ten tweeden male had opgehaald, deed hij er het zwijgen toe. Du Perrons commentaar:

[p. 827]
‘Deze vlucht naar voren, zoals dat nu heet, deze lust zich in het water te gooien, waarvan de droge zielen zo gelukkig zijn gevrijwaard, liefst samengaand met het temmen van een ander, is weer karakteristiek voor hem, ook al zou hij de details mooier hebben gemaakt. [...] Ik voor mij heb juist deze staaltjes van zijn karakter nooit zonder sympathie en plezier overgelezen of naverteld. Ze bewijzen natuurlik volmaakt hoe 'n Don Quichote hij altijd was, maar ze onthullen ook zo voortreffelik degenen die ze absoluut onaardig vinden. Multatuli is trouwens een steekproef, in het bizonder bij Hollanders.’3482

Multatuli werd voor Du Perron een embleem in zijn strijd tegen de Hollander die alles altijd maar wil relativeren. Zeker, Multatuli was naïef, maar zijn soort naïviteit, in combinatie met zijn intelligentie, is ‘wellicht onontbeerlik voor allen die werkelik de dingen veranderd hebben’.3483 Inderdaad, hij was een zenuwlijder, maar juist die eigenschap maakte hem bij uitstek gevoelig voor wat er in Lebak gaande was. Zijn overgevoeligheid gaf hem de moed om het machtsmisbruik van de regent van Lebak aan de kaak te stellen, met voorbijgaan van de onder ambtenaren gebruikelijke hiërarchie. Typerend voor Du Perrons visie op Multatuli is een passage die hij heeft aangestreept in een studie over de verlegenheid: ‘[...] ook vele gevoeligen (ik moet eigenlijk zeggen: vele hoogmoedigen) slaan de verzenen tegen de prikkelen. Zij voelen zich vaak (en dan meestal terecht) in aanleg, verstand of in zedelijk opzicht de meerderen van hun meerderen en zij wenschen niet te leeren, wat ze in de maatschappij nu eenmaal moeten leeren: gehoorzamen.’ Deze passage was Multatuli op het lijf geschreven en zegt natuurlijk ook veel over Du Perron.3484

De methode die Du Perron volgde om de tegenstanders van Multatuli te bestrijden, was ze te verslaan met hun eigen argumenten. De eigenschappen van Multatuli die zij zagen als een bewijs van zijn zwakte of onbekwaamheid werden door hem aangevoerd als bewijs van zijn inzicht en doortastendheid. De titel van zijn bijdrage aan Het Vaderland, ‘De “Zenuwlijder” van Lebak’, was een ironische echo van Swart Abrahamsz' studie over Multatuli's ‘zenuwzwakte’.3485 Uit ergernis over de beschimping die Multatuli in zijn herdenkingsjaar 1937 nog steeds ten deel viel, had Du Perron een aantal brieven over hem willen schrijven onder de titel ‘Lui, pedant en ziekelijk’ - woorden van Multatuli zelf die een ironische echo waren van het oordeel van Droogstoppel.3486 Maar het materiaal vloeide zo rijk, dat het een heel boek zou gaan vullen. Hij gaf dit boek de fiere titel De man van Lebak, immers: ‘Deze tijd hunkert toch zoo naar Mannen.’3487

[p. 828]

De ondertitel van het boek luidt: Anekdoten en dokumenten betreffende Multatuli. Anekdoten geven de volle maat van Dekkers karakter, maar documenten zijn onontbeerlijk voor de belichting van de feiten. Du Perron sloeg de Multatuli-kleineerders om de oren met door hen onopgemerkte of verkeerd geïnterpreteerde feiten. Daartoe ging hij zoveel mogelijk terug naar de oorspronkelijke teksten. Belangrijker dan zijn ‘identificatie’ met Multatuli is zijn kennis van de Indische wereld en zijn speurzin.

In al zijn publicaties over Multatuli heeft Du Perron getracht met een overvloed aan bewijs de oordelen te neutraliseren van al degenen die de schrijver van Max Havelaar in diskrediet trachtten te brengen, of dit nu vileinige oud-ambtenaren, kwaadaardige paters, rancuneuze familieleden van Douwes Dekker of ‘peuterkundigen’ waren zoals de essayist J. Saks, die de man van Lebak met hun duimstok wilden verkleinen. In een noot over pater Jonckbloet verzucht hij: ‘Steeds weer hetzelfde: het genie berecht door de dorpssociëteit, de arend door de hoenders op hoenderhokprestaties.’3488 In Multatuli, tweede pleidooi (1938) preciseert hij: ‘Wat bewonderenswaardig in hem blijft, wat zijn werkelike superioriteit aangeeft, is de richting die hij ondanks zijn ergste ogenblikken van “waanzin” heeft weten te behouden. Er is een lijn in het drama van deze man die prachtig blijft, als betekenis, als menselik voorbeeld.’3489

Ruim een derde van De man van Lebak is gewijd aan de roemruchte zaak van Lebak. Meteen al in het begin geeft Du Perron een toelichting op de kwestie van ‘het ravijn’ inMax Havelaar. Multatuli-bestrijders hadden telkens aangevoerd dat dit zogenaamde ‘ravijn’ achter Dekkers huis, waarin inlanders opdoken om te klagen over de regent van Lebak, niet bestond. Welnu, bij zijn bezoek aan Rangkasbetoeng had Du Perron het erf betreden van Dekkers vroegere woning en vijf à zes voet beneden dit erf een vlakte ontwaard die zich uitstrekte tot aan de oever van de Tjioedjoeng. De aanblik was ‘ravijnachtig’ genoeg. In Multatuli, tweede pleidooi komt hij op deze kwestie terug. E.F.E. Douwes Dekker had hem erop gewezen dat Multatuli van ‘de ravijn’ spreekt, wat iets anders is dan ‘het ravijn’. In woordenboeken komen ‘gracht’ en ‘holle weg’ nog vóór de betekenis ‘bergkloof’, waarop de Multatuli-bestrijders insisteerden.3490

Een andere kwestie was die van de vermeende vergiftiging van Dekkers voorganger als assistent-resident, Ch.E.P. Carolus (1817-1855). Carolus was een onderzoek begonnen naar de kneveling van de inlanders in het district Lebak, toen hij plotseling stierf. C.A. Bensen, de officier van gezondheid die hem in Serang behandeld had, meende dat hij was gestorven

[p. 829]

aan een leverabces, maar volgens Dekker was hij vergiftigd in opdracht van de regent van Lebak. In Max Havelaar laat Multatuli de weduwe van ‘Slotering’ (alias Carolus) optreden; deze inlandse vrouw waarschuwt de nieuwe assistent-resident voor het gevaar dat ook hem bedreigt. De essayist J. Saks, van wie eind 1937 een studie verscheen over Douwes Dekker, bleef echter vasthouden aan het officiële rapport van Bensen, dat hem argumenten verschafte voor zijn visie dat Douwes Dekker aan een ‘complex’ leed.

In De man van Lebak was Du Perron - contra De Kock - hier kort over geweest: ‘Het opruimen met vergif van europese ambtenaren door inlandse, met vergif bovendien dat voor europese doktoren in die tijd verborgen bleef, is overigens vaak genoeg gebeurd, of er is vaak genoeg sprake van geweest [...].’3491 Maar na het verschijnen van Saks' studie voelde hij zich geroepen dieper op deze kwestie in te gaan. Het werd een heel hoofdstuk in Multatuli, tweede pleidooi, ‘De vergiftigde door vergiftigingsvrees’, waarin hij met allerlei voorbeelden aantoont dat vergiftiging in Indië ook in 1938 nog steeds de meest gebruikte methode was om tegenstanders op te ruimen. Van een ‘complex’ bij Douwes Dekker kon geen sprake zijn. Bovendien heeft hij zijn uiterst reële vergiftigingsvrees niet tegen de regent uitgespeeld, maar geheel voor zichzelf gehouden.3492

De bestrijding van ‘peuterkundige’ Saks

J. Saks was het pseudoniem van de marxistische essayist P. Wiedijk (1867-1938). In 1919 had hij in Groot-Nederland zijn eerste artikel over Multatuli gepubliceerd, waarop van 1920 tot en met 1927 met grote tussenpozen vervolgen waren verschenen. In het herdenkingsjaar 1937 had Saks opnieuw vele kolommen van dit tijdschrift met een artikel-in-afleveringen, ‘Het ontslag van Ed. Douwes Dekker’.3493 Alle sinds 1919 verschenen artikelen werden gebundeld in het boek Eduard Douwes Dekker, zijn jeugd en Indische jaren, dat in november 1937 het licht zag - in dezelfde maand dat De man van Lebak verscheen. Saks was veel intelligenter dan De Kock en schreef ook heel wat beter, dus hij was een taaie tegenstander. Het koele determinisme van Saks, die zich baseerde op de typologie van de psycholoog G. Heymans (1857-1930), deed zeer objectief aan, maar liet nauwelijks iets heel van Multatuli's grootheid. Du Perron ergerde zich aan Saks' quasi-objectieve toon, waardoor oppervlakkige lezers zich lieten inpakken.

[p. 830]

Saks had aan de zijlijn een belangrijke rol gespeeld in het Nederlandse socialisme. Niet geschikt voor het politieke handwerk had deze eenzelvige een reputatie opgebouwd van polemisch schrijver en scherpzinnig dialecticus met een persoonlijke stijl. In de laatste vijftien jaar van zijn leven speelde de polemiek echter geen dominerende rol meer in zijn geschriften. Saks' biograaf geeft aan dat het ‘flitsend-geestige, de ironie en de verregaande uitgewerkte vergelijkingen, die de polemieken kenmerken’ in zijn latere werk plaatsmaakten voor een ‘punctuele betoogtrant’. Saks bewees zich steeds meer als de apotheker, waarvoor hij was opgeleid: ‘Niet meer gericht op de personen der tegenstanders, verliest de stijl vaak het persoonlijk pikante en verliest zij zich soms in de te ingenieuze constructies nodig voor de “juridisch” precieze weergave van een ingewikkeld “geval”.’3494

In zijn jeugd had Saks grote bewondering gehad voor Multatuli, maar in zijn moeizame, over vele jaren uitgesmeerde Dekker-studie was een spanning voelbaar geworden tussen zijn verwantschap met hem en waar hij radicaal van hem verschilde. De systematicus Saks zette zich af tegen Dekkers utopisch-socialistische inspiratie.3495 Volgens Saks' biograaf is het niet eenvoudig de hoofdrichting van diens Dekker-studie te bepalen, maar ‘in de doolhof der bewijsvoeringen’ zijn drie leidraden te onderscheiden: ‘de eerste is de stelling dat Dekkers altruïsme een vorm van egoïsme was, de tweede dat hij zich met “willen” alleen tevreden stelde, de derde, dat hij de schone schijn boven de waarheid stelde’.3496 Met andere woorden: volgens Saks had Multatuli alle trekken van een opportunist - veel geschreeuw, weinig wol.

Du Perron zag als hoofdstelling van Saks diens beschuldiging, dat Douwes Dekker een ‘slecht ambtenaar’ zou zijn geweest. Met name op dit punt waren de tegenstanders van Multatuli gemakkelijk te bestrijden: na Dekkers ontslag was in het district Lebak een regeringsonderzoek verricht dat de voormalige bestuursambtenaar volkomen in het gelijk had gesteld.3497 Al in zijn Vaderland-artikel - Saks was toen nog niet in beeld - had Du Perron beklemtoond ‘dat Douwes Dekker de eenige was die, zij het op zenuwlijdersmanier, zijn plicht deed, waar alle bezonkenen en bezadigden de hunne verzaakten, precies zooals hij altijd zelf heeft beweerd’.3498 Hoe je ook mocht denken over Dekkers onbesuisde aanpak, niet te ontkennen viel dat hij zich had gehouden aan zijn ‘ambtseed’, die inhield dat hij de inlanders tegen misbruik moest beschermen. In Multatuli, tweede pleidooi schrijft Du Perron: ‘Mijn positie is: dat Dekker, hoe men het ook draaien wil, zijn plicht als ambtenaar deed, waar alle andere ambtenaren te Lebak die niet, of niet genoeg, deden [...] dat er te Lebak gekne-

[p. 831]

veld werd, was waar, het regeringsonderzoek heeft dit uitgemaakt, er is niets tegenin te brengen. Dat Dekker zenuwlijderig of flink optrad, is tenslotte bijzaak.’3499

Du Perron ergerde zich ook mateloos aan Saks' insinuatie dat Multatuli pas jaren na dato zijn persoonlijke affaire in Lebak had uitgebreid tot de meer omvattende aanklacht dat de Javaan werd mishandeld. Het was dan ook een moment van grote triomf, toen hij kon melden dat de ‘superieur’ gedocumenteerde Saks een belangrijk document over het hoofd had gezien. Du Perron had namelijk van Guido Douwes Dekker, de jongere broer van D.D., een onvolledige kopie onder ogen gekregen van een nooit verzonden conceptbrief die Multatuli op 9 april 1856 aan de gouverneur-generaal had geschreven. Du Perron herinnerde zich een gelijkluidende brief in het Multatuli-museum te hebben gezien en verzocht Ter Braak de tekst voor hem over te schrijven.3500 Zijn hart sprong op, toen hij deze vergeleek met de kopie die Guido bezat: beide teksten waren onvolledig, maar ze overlapten elkaar. Met behulp van de kopie kon hij de conceptbrief in zijn geheel reconstrueren en nog toevoegen aan zijn manuscript van De man van Lebak.3501

Du Perron vond het van groot belang dat deze tekst werd gepubliceerd, want hij bevatte de kiem van Max Havelaar: de zaak Lebak was er al ten volle de zaak van de inlander die gekneveld werd en voor wiens rechten de ambtenaar Douwes Dekker in vurige bewoordingen opkwam. De these van ‘peuterkundige’ Saks, dat Dekker zijn privé-affaire had opgeblazen om er letterkundige roem mee te oogsten, kwam hiermee te vervallen. Voor Du Perron stond het buiten kijf: in deze brief vond de geboorte plaats van de schrijver Multatuli.3502

Een politiek standpunt?

Het heeft Du Perron nog heel wat moeite gekost, voordat Guido Douwes Dekker (1883-1959) zijn fiat gaf aan de publicatie. Guido was een vurig Multatuliaan, maar van heel wat behoudender politieke signatuur dan zijn broer Ernest. Hij werkte bij de Staats Spoorwegen en was wellicht beducht om vlak voor zijn pensioen betrokken te worden bij een geruchtmakende polemiek.3503 In een brief van 22 mei 1937 schreef hij Du Perron niet overtuigd te zijn van de samenhang tussen zijn afschrift en de kopie in het Multatuli-museum. Dat was niet zijn belangrijkste bezwaar, een ineens uit zijn pen gevloeide bekentenis verklaart zijn behoedzaamheid

[p. 832]

beter. Hij schrijft: ‘Maar ook overigens verschilt mijn kijk op de wereld, op de menschen en dingen, bijv. op politiek gebied, van die van U en Ernest. [...] Ik ben sterk individualistisch (evenals M. tot z'n dood toe was).’

Du Perron ging er eens speciaal voor zitten en schreef Guido een brief van negentien foliovellen.3504 Kennelijk was Guido niet goed op de hoogte van zijn ideeën en van zijn statuur in de Nederlandse letterkunde. Hij brengt naar voren dat ook hij individualist is, hyper-individualist zelfs, en ter geruststelling voegt hij eraan toe dat zijn Multatuli-bewondering uit geen enkel ‘socialisme’ of ‘nationalisme’ voortkomt. Maar tegelijk eist hij zijn beeld van Multatuli op, dat niet zo rustig is als dat van Guido: ‘Dat Multatuli overigens een revolutionair temperament had, een revolutionair schrijver was (“omkeeren is mijn métier” - in den zin van Nietzsche overigens) is iets anders. Iedere oppositiefiguur, iedere brenger van nieuwe dingen is revolutionair, maar zeker als hij het temperament heeft van Multatuli.’3505 Guido heeft Du Perrons verbale geweld nog voorzien van glossen in de kantlijn, maar hij liet zich wel overtuigen: na enkele dagen liet hij hem per briefkaart weten dat de ‘hindernissen’ waren opgeheven.3506

Guido had intuïtief wel een belangrijke kwestie aan de orde gesteld: waar stond Du Perron politiek gezien? En in hoeverre zou De man van Lebak ook een politieke stellingname bevatten? In het nawoord van zijn Multatuli-biografie herhaalde Du Perron wat hij in andere bewoordingen aan Guido had geschreven: ‘Voor de latere Multatuli was de Havelaarzaak ook maar een begin. Hij was geboren schrijver, maar ook geboren oppositiefiguur; zijn opstandigheid tegen de wijze waarop het koloniale bestuur werd opgevat en uitgevoerd, bleek de eerste stoot tot een reeks van opstandigheden die hem op zijn manier maakte tot “Umwerter aller Werte”, en zeker voor Holland.’3507

Dit neemt niet weg dat Du Perron er zich terdege van bewust was dat Eduard Douwes Dekker in de koloniale politiek gerekend moest worden tot de behoudende partij. Dekker was voor handhaving van het cultuurstelsel en tegen een expansionistisch beleid waarbij de hele archipel zou worden opengelegd voor particuliere beleggers. In zijn brochures over vrije arbeid had hij erop gehamerd dat Java ‘die ene melkkoe’ was die tot alle prijs behouden moest blijven, dus alsjeblieft geen militaire avonturen meer die de stabiliteit van Indië in gevaar zouden brengen.3508 Evenals Busken Huet was Multatuli tegen een ‘hypokriet stelsel van vrije arbeid’, dat zou leiden tot ‘grotere uitbreiding in de praktijk’.3509

Het einde van het koloniale bewind was voor Multatuli dus nog geens-

[p. 833]

zins aan de orde. Voor Du Perron wel? Aan het einde van De man van Lebak gaat hij in op Van Geuns' bezwaren tegen de invloed van Multatuli op de koloniale politiek. Volgens Van Geuns hadden de particulieren - planters, industriëlen - de rekening moeten betalen voor de manie van een nieuwe generatie bestuursambtenaren om al die Saïdjahs tegen uitbuiting te beschermen. Daarom was hij zo blij met de circulaire die gouverneur-generaal jhr. C.H.A. van der Wyck in 1894 had gepubliceerd. Daarin werd immers met aandrang gewezen op het nut van een prettige samenwerking tussen particulieren en bestuursambtenaren.3510

Ongetwijfeld had Du Perron in 1921 nog hetzelfde standpunt gehuldigd als zijn vader en gouverneur-generaal Van der Wyck.3511 Maar anno 1937, na zijn politieke scholing in Europa, na ook zijn vele gesprekken met E.F.E. Douwes Dekker, had hij die oude vanzelfsprekendheid verloren. Van Geuns' oproep uit 1909 om de koloniale staatkunde van het Multatuliaanse sentiment te zuiveren was niet aan hem besteed:

‘Kortom, het is het koloniale probleem reeds met al zijn komplikaties: hoe blijft men kolonisator wanneer men erkend heeft dat de Javaan even goed een ziel heeft als wij? en vooral: tot waar kan men kolonisator blijven, als men deze zielbezitter ook wil opvoeden en liefhebben? of liever: waar is het punt waarop de liefde ons weer verlaten moet, om ons, in ònze bezitting immers, danig schrap te zetten? De heer Van Geuns lost dit probleem niet op, wat men hem niet euvel kan duiden; maar Multatuli heeft het voor het eerst doen leven, zoniet gesteld. En hier raakt men dus ook de durende aktualiteit van Multatuli, de haat en verering die hij nog vermag te wekken, vaak in het roerendste misverstand.’3512

Toch waren ook Multatuli's verlichte ideeën door de werkelijkheid achterhaald: ‘De zaak van de Javaan is van hem [Multatuli] losgeraakt, volgt het eigen fatum, dat aan andere invloeden onderworpen is dan morele alleen. Hier is Multatuli op zijn best nog een soort heilige naam; het praktiese stadium waarin de Saïdjah van nu verkeert, is hem voorbijgestreefd zoals een klewangwettende krijgszang wordt voorbijgestreefd door een machinegeweer. De Indonesiër is een soort gediplomeerde Insulinder.’3513 Van deze mondig geworden Indonesiër zou Du Perron getuigen in diverse opstellen die vanaf 1938 zouden verschijnen in het Bandoengse tijdschrift Kritiek en Opbouw.

[p. 834]

Groot Nederland pleegt ‘verraad aan Multatuli’

Du Perron heeft in Multatuli een temperament herkend dat verwant was aan het zijne. Diverse reacties in Indië op zijn eigen persoon sterkten hem in die gedachte: ‘Iedereen denkt hier in Indië dat ik “ontvlam” en boos ben, als ik voor mijn eigen gevoel nog maar aan een “gezellige” controverse toe ben.’ Ritman had hem ‘explosief’ genoemd, maar vloeide deze karakteristiek niet voort uit de gezapigheid van deze courantier?3514 Méér nog dan een verwant temperament was Multatuli voor Du Perron: een lotgenoot, even eenzaam en onbegrepen als hij, een bondgenoot over het graf heen in zijn verzet tegen Jan Lubbes, ja zelfs een vriend, ‘zoo levend als eenige levende vriend’. En het is alsof hij astraal contact met hem heeft: ‘Zonder deze vriendschap en deze aanwezigheid zou ik 't hier in Indië niet te harden vinden.’3515 Het tekent zijn gevoel van ontheemding.

Du Perron verweet zijn vrienden in Europa dat ze geen idee hadden wat Multatuli voor hem, hier in Indië, betekende. Met name Greshoff was de gebeten hond, omdat hij ruimhartig de kolommen van Groot Nederland had opengesteld voor Saks' finale. Begreep Greshoff het dan niet? ‘De heer Saks is Jan Lubbes die met een duimstok een vulkaan verkleinen wil.’3516 Du Perron was zeer ontsticht dat Saks' artikel überhaupt was geaccepteerd, terwijl hijzelf zich in Indië uitsloofde om de zaak van Lebak te belichten. Waarom was hij niet geconsulteerd? Hij vond de publicatie een verraad aan Multatuli.3517

Greshoff wierp Du Perron voor de voeten dat hij zich ‘dictatorachtig’ gedroeg en beriep zich op zijn objectief leiderschap van Groot Nederland. Hij hoefde Saks toch niet de mond te snoeren omdat Du Perron het niet met hem eens was? Bovendien was hij gebonden aan de toezegging die Frans Coenen in het verleden aan Saks had gedaan.3518 Du Perron riposteerde dat Saks wat hem betreft gerust zijn ‘viezigheid’ elders mocht publiceren, alleen niet in hun tijdschrift. Multatuli hóórde toch bij hen, maar ‘het stuk van Saks is daar een pietluttige, Janlubbesachtige bevuiling van’.3519

Menno ter Braak, die al geprikkeld was door de affaire van de correspondentkaarten en die van de verloren brief over D.D., vond de hele zaak ‘gewoon onzinnig’: ook hij voelde niets voor Saks' argumenten, maar waarom zou deze zijn bezwaartjes niet mogen formuleren, zelfs in Groot Nederland?3520 Greshoff stelde uit naam van de redactie een compromis voor: Du Perron zou op het gewraakte stuk mogen reageren, maar ‘zonder op Saks te schelden’. Dit voorstel maakte Du Perron juist hels: Saks

[p. 835]

mocht alles schrijven, maar híj zou aan voorwaarden worden gebonden. Nee, daar voelde hij niets voor. Na die nare correspondentie met Greshoff en Ter Braak vroeg hij zich zelfs af of hij nog wel voor Groot Nederland moest blijven schrijven.3521 Zo groef hij zich steeds verder in. Op 15 juli 1937 pende hij een lange brief aan Greshoff, waarin hij al zijn argumenten nog eens uit de doeken deed en nader detailleerde. Al schrijvend raakte hij op kookhitte, zodat zijn brief eindigde met een opzegging van zijn medewerkerschap en een verzoek aan Greshoff hem niet meer te schrijven.3522

Deze nieuwe perkara deed het nodige stof opwaaien onder de vrienden. Jan van Nijlen, met Greshoff en Vestdijk redacteur van Groot Nederland, las Du Perrons brief aan Greshoff ‘over het Saksisch stuk’, maar miste er de voorzichtigheid in ‘die bij het hanteeren van het dito porselein gebruikelijk is’. Hij vond Eddy's besluit om niet meer aan het tijdschrift mee te werken ‘geheel buiten verhouding tot het onnoozel incident dat er aanleiding toe geeft’.3523 Vestdijk vond Eddy's reactie op Saks in één woord: ‘belachelijk’, want Groot Nederland ‘laat alle stromingen aan 't woord’.3524 Ook Roland Holst sprak van een ‘overdreven’ reactie.3525 Het felst was Ter Braak, volgens wie Du Perron weer laboreerde aan zijn ‘élite-idee der “enkele fijne luiden”’. Du Perron greep het geval Saks aan om zijn isolement te ‘willen’. Ter Braak zag er een ‘primaire rancune’ in, ‘niet tegen ons, maar tegen het leven’.3526 Het typeert de ressentimentsdenker Ter Braak, dat hij Du Perrons fundamentele onvrede met de wereld interpreteerde als een ‘primaire rancune’ tegen het leven.

Du Perron was in de affaire vooral halsstarrig principieel gebleven. Voor hem stond de zuiverheid van Groot Nederland op het spel, zoals eertijds die van Forum. Na een verzoenende brief van Greshoff legde hij nog eens rustig zijn standpunt uit. Hij stelde Greshoff voor om hem een bespreking te laten schrijven over Saks' boek wanneer dit eenmaal was verschenen. Hij zou zijn fatsoen houden en Saks niet uitkafferen, maar er wel voor zorgen dat ‘het oude serpent’ groen en geel zag! Als Greshoff niet op zijn voorstel wilde ingaan, dan werden diens betuigingen van vriendschap aan zijn adres ongeloofwaardig. Du Perron zou dan niets meer te maken willen hebben met Groot Nederland en als Greshoff daarop gesteld was, konden ze hun vriendschap dan op een andere manier voortzetten, maar buiten alle literatuur.3527

Greshoff vond Du Perrons voorstel wel acceptabel en stuurde diens brief met positief commentaar door aan Ter Braak. Deze vatte het epistel minder gunstig op: ‘Het spijt mij, dat ik niet deelen kan in je vreugde over

[p. 836]

de laatste brief van Eddy [...] hij is wel zoo goed, je al je dommigheden en gemeenheden te vergeven, als je (nieuw ultimatum) hem dat boek van Saks ter recensie stuurt. Anders zweert hij je, blijf je de gemene palurk, waarvoor hij je gehouden heeft. Een fraaie manier van vriendschap betuigen! Ik noem dit eerder de chantage door de vriendschap, en ik zou me niet vernederen door dit ultimatum aan te nemen.’3528 Ter Braak uitte zijn woede ook in een brief die hij op 1 augustus 1937 aan Du Perron schreef, maar niet verstuurde.3529 Op 7 augustus vroeg Du Perron aan Ter Braak uit te leggen waarom hij hem eerder ‘een would-be-onmaatschappelijk iemand’ had genoemd. Van dat ‘would-be’ begreep hij niets.3530 Er kwam geen antwoord; op 23 augustus besloot Ter Braak tegen Du Perron te zwijgen.3531 Pas op 20 september, na drie brieven van Eddy, vatte hij de correspondentie weer op.

Ter Braaks interpretatie vond bij Greshoff een gewillig oor; op 24 augustus 1937 luchtte hij zijn verontwaardiging over Du Perrons optreden:

‘De manier waarop hij de strekking en de betekenis van Saks opgeblazen heeft, de dweepzieke manier waarop hij in die laatste brief over Multatuli schrijft, zijn reacties op het geval Schilt, zijn volkomen verdraaiing van eenvoudige feiten, dat alles valt naar mijn mening buiten de norm en heeft niets te maken met de oude Eddy. Ik heb altijd zijn loyaliteit gewaardeerd; maar daarvan vind ik in deze correspondentie al evenmin een spoor, als van zijn critisch vernuft. [...] Hij, de martelaar der hoogere onbaatzuchtigheid, maakt voor ons allen uit wat al of niet zedelijk veroorloofd is.’3532

Maar binnen korte tijd leek alle agitatie verdampt. Volgens Jan van Nijlen was Du Perron teruggekomen op zijn besluit niet meer voor Groot Nederland te schrijven.3533 Ten slotte zou zijn stuk tegen Saks en een aantal andere Multatuli-kleineerders zo geweldig uitdijen dat hij ook zelf wel inzag dat het niet geschikt was voor een tijdschriftpublicatie.3534 De kwestie loste zichzelf op, toen Du Perron in de Bandoengse firma A.C. Nix & Co. een uitgever vond voor zijn ‘supplement’ op De man van Lebak. Het verscheen in november 1938 onder de titel Multatuli, tweede pleidooi.3535 Het boek bestond uit twee gedeelten: ‘Jan Lubbes bijt de schim van Multatuli’ en ‘Nieuwe dokumenten’.3536 In het eerste deel behandelde Du Perron allerlei figuren die hadden bijgedragen aan Multatuli's negatieve reputatie, van tijdgenoten zoals Van Lennep en Huet tot en met de marxistische historici A. Romein-Verschoor en O. Noordenbos. De laatsten hadden meer geloof

[p. 837]

gehecht aan Saks' ‘wetenschappelijke’ reconstructie van de zaak van Lebak dan aan Du Perrons ‘vurige’ argumenten.3537

In de hele briefwisseling over Saks had Greshoff zich van de drie participanten het meest tolerant betoond. Ter Braak had zich minstens even verbeten en onbuigzaam opgesteld als Du Perron, maar er was voor hem nog meer in het geding: Du Perrons honende kritiek op ‘het genie’ van de notaris had hem sterker geraakt dan hij had willen toegeven.3538 De kwestie van de verloren gegane brief en Ter Braaks onhandige manoeuvres inzake de correspondentkaarten hadden een stempel gedrukt op hun briefwisseling. Vele jaren later zou Greshoff schrijven dat Ter Braak en Du Perron wel een ‘diepgaand’ verschil hadden gehad, maar dit was volgens hem niet ‘een verschil van opvatting of oordeel over de wezenlijke aangelegenheden van geest en wereld, doch uitsluitend een verschil van temperament en dus van rhythme’.3539 Het is de vraag of dit waar is.

De Multatuli-receptie

Du Perrons isolement was niet zo totaal als Ter Braak meende. Ook Bep, hoewel geen Multatuliaan, moest niets hebben van Saks' argumenten en Du Perrons grootste medestander werd Hugo Samkalden, die - ook geen Multatuliaan zijnde - alle argumenten van zijn vriend tegen Saks kon onderschrijven.3540 Ter Braak zelf moest, na een grondige lezing van Saks' studie, Du Perron in hoofdzaak gelijk geven: ‘Ik deel je slechte opinie over Saks geheel, na de taaie lectuur van dat historisch-materialistische, heymansiaansche gekwaadspreek; alleen begrijp ik niet, waarom je den man zoo schijnheilig vindt? Hij is op zijn manier tamelijk rechtuit, en hij is veel te veel kankeraar om zich met hypocrisie te omhullen.’3541

Een dag na deze brief, op 20 november 1937, verscheen in Het Vaderland het eerste deel van een recensie van Ter Braak, waarin hij De man van Lebak en Saks' studie samen besprak. Het tweede deel volgde een dag later.3542 Het was, voorzover bekend, de allereerste recensie van beide boeken. Uiteraard kozen de meeste recensenten ervoor om Du Perron en Saks gezamenlijk te bespreken.3543 Ter Braak zegt dat beide boeken ‘als twee kamraderen’ in elkaar grijpen, maar beide auteurs hebben ‘niets met elkaar gemeen dan hun onderwerp, zodat er twee complete Multatuli's uit de as verrijzen, die elkaars tegengestelden zijn’.

Saks is volgens Ter Braak een achterkleinzoon van Droogstoppel: hij ‘lijdt aan een kwellende wrok jegens Multatuli; zijn toon is die van het

[p. 838]

ressentiment, zijn scherpzinnigheid is de door een constante rancune geïnspireerde. Rancune maakt scherpzinnig, tot op zekere hoogte; men moet er altijd iets van hebben, als men critiek wil oefenen, en ook Saks' mededinger Du Perron kan men op rancuneuze gevoelens betrappen. Bij Saks echter wordt de wrok tot systeem; wie meent, dat de historisch-materialistische geschiedbeschouwing een “zuiver-wetenschappelijke” methode is, kan van die mening door de lectuur van Saks' opstellen genezen worden.’

Ter Braak brengt naar voren hoe beperkt de visie is van degenen die Multatuli ‘met alle geweld “objectief” willen vastleggen aan de ambtenarenketting’. Dekkers conceptbrief van 9 april 1856, die deze theorie weerlegt, is aan Saks' aandacht ontsnapt, waardoor ook de rest van zijn bewijsvoering twijfelachtig wordt. Saks weet alleen ‘de misère van de “hoogere ambtelijke ongeschiktheid”’ te schilderen, terwijl Du Perron ‘het drama van de mens tegenover de ambtenaar’ verbeeldt en als enige recht doet aan het formaat van de schrijver. Du Perron heeft de Havelaar geanalyseerd, ‘niet met de nauwgezetheid van de deurwaarder alleen, die op alle slakken zout legt, maar ook met het oog van de kunstenaar en psycholoog, in wie het drama “resonneert”’. Alleen wie de Havelaar nadert als sleutel tot Multatuli zal het drama van Lebak begrijpen.

 

Voor de goede verstaander is Ter Braaks recensie niet vrij van kleine stekeligheden jegens Du Perron, maar hij laat zijn vriend toch duidelijk als winnaar uit de strijd komen. Dit is ook het geval in de bespreking die Garmt Stuiveling publiceerde in het religieus-socialistische weekblad Tijd en Taak.3544 Stuiveling zegt van Saks dat hij ‘in wijze van behandeling en literaire stijl die onverantwoorde toon van lichte superioriteit’ bezit, ‘welke mij op sommige ogenblikken nameloos irriteert’. In zijn zucht om alles te verklaren, verkleint Saks de dingen. Zijn logische redeneren wordt ‘een voortdurende belemmering voor het zien van de wèrkelijke innerlijke zowel als openlijke conflicten’. Wie iets wil begrijpen van de zaak van Lebak moet twee dingen weten: dat Douwes Dekker geheel gelijk had, maar dat hij daarbij ‘een nerveus en impulsief man’ was.

Stuiveling prijst Du Perron om zijn geweldige kennis van de secundaire literatuur en zijn ‘absolute beheersing van de argumenten pro en contra’. Maar zijn studieuze boek is vooral zo aantrekkelijk door ‘de milde psychologie van het paradoxale, die hier werkt als een bevrijdende waarheid. Du Perron dwingt zijn held niet in een keurslijf van logische overwegingen, maar gunt hem een hoge mate van tegenstrijdige gedachten en da-

[p. 839]

den. De waarheid omtrent Multatuli moet paradoxaal zijn: dit te hebben uitgesproken en bewezen zou reeds een waarde zijn. Doch dit voelbaar te maken in sfeer en betoogtrant, zodat de lezer een overigens met citaten en bewijzen volgepropt pleidooi leest als een boeiende roman, is een waarde te meer.’

Simon Vestdijk heeft zijn opinie over Saks en Du Perron pas in 1939 gepubliceerd. ‘Gestimuleerd door Saks’ heet de bespreking die hij wijdde aan Multatuli, tweede pleidooi.3545 De kwestie-Saks vormt volgens Vestdijk de kern van dit boek. Hij geeft onomwonden aan waarom hij de voorkeur geeft aan Du Perron. Een ongeëvenaard veelzijdig auteur als Multatuli, met zijn ongehoord ingewikkelde karakter, die bovendien onophoudelijk in wording was, kan eenvoudig niet benaderd worden op de wijze van Saks: ‘De haat ziet scherp, zegt men wel. Dit moge zo zijn. Maar de haat ziet toch nooit meer dan een nietig onderdeel. [...] Alleen het enthousiasme der bewondering brengt ons in contact met een menselijke totaliteit; en dit klemt te meer waar de veelzijdigheid van de auteur in kwestie van meet af aan tóch al het gevaar in zich droeg hem in zijn verschillende facetten te doen uiteenvallen.’3546

Vestdijk reageert meteen op het refrein dat door allerlei critici was gezongen, namelijk dat Du Perron te werk was gegaan als een dichter of artiest, terwijl Saks de wetenschappelijke onderzoeker was.3547 Vestdijk vindt dit een valse tegenstelling, omdat Du Perron zijn tegenstander in ‘scherpzinnigheid, kritisch overleg en speurzin’ overtreft. Du Perron is wetenschappelijker dan Saks; hij heeft alles in zich ‘voor een begaafd historicus, zij het ook een met “temperament” en een onmiskenbare neiging tot argumenteren “ad hominem”’.

Zo positief als Vestdijk schreef, zo narrig klonk een recensie die Greshoff publiceerde in het in België verschijnende Hollandsch Weekblad.3548 Greshoff begon zijn bespreking met een schets van Du Perrons karakter, van zijn ‘hartstochtelijke rechtschapenheid’ en zijn ‘verbeten felheid’ tegen alles wat in zijn ogen niet ‘proper’ is. Zowel in haat als liefde is hij ‘trouw als geen ander’. De keerzijde hiervan is dat hij pas in tweede instantie vatbaar is voor schakeringen. Nu heeft Du Perron met Multatuli zoveel gemeen, dat hij in De man van Lebak als het ware is samengesmolten met zijn onderwerp en dit heeft ‘de deugden en de gebreken van zijn boek’ bepaald. Het gebrek zit hem in ‘de volkomen afwezigheid van gevoel voor verhoudingen’. Hij bestrijdt tegenstanders die niet de moeite waard zijn. Verder trapt hij open deuren in, want Saks wilde toch alleen maar aantonen dat Multatuli ‘zuiver ambtelijk gesproken’ in de Lebakzaak verkeerd gehandeld heeft?

[p. 840]

Du Perron was geknipt om een synthetisch levensbeeld van Multatuli te geven, maar hij heeft ons afgescheept met ‘documenten en commentaren’ die slechts bouwstoffen zijn. Eén zinsnede in Greshoffs betoog was een stoot onder de gordel: ‘En ofschoon Du Perron eer de handzame gestalte van Pancha heeft, vecht hij als de Dolende Ridder zèlf, tegen windmolens en bovendien nog tegen de bierkaai.’ Du Perron schreef weer een lange brief aan zijn vriend, maar ditmaal overheerste de ontgoocheling. Hoe kon Greshoff hem zo goedkoop bejegenen? En wat Multatuli betreft, had hij ‘gewoon een ander geweten tegenover de waarheid’ dan Greshoff.3549

 

Drie recensies uit socialistische hoek waren al niet veel beter. Naar aanleiding van een negatieve bespreking van dr. O. Noordenbos in de nrc sneerde Du Perron, dat kennelijk diens ‘marxistische methode’ in gevaar raakte.3550 Noordenbos had Multatuli een ‘begrensd geval’ genoemd in vergelijking met contemporaine grootheden en hem verweten dat hij zo ongenietbaar was blijven ‘jengelen’.

Nico Rost stak zijn partijpolitieke achtergrond niet onder stoelen of banken. Zo juichte hij het toe dat Du Perron zich in zijn boek had onthouden van ‘individualistische beweringen’. Maar het politieke sluitstuk van De man van Lebak was minder naar zijn zin, want de schrijver verkocht daar ‘politieke nonsens’. Het ontbrak hem aan het juiste collectivistische inzicht. Enigszins dreigend eindigde Rost zijn recensie met de uitsmijter: ‘Ook Du Perron zal zich in komende tijden - en ze zullen spoedig genoeg komen - danig met politieke problemen moeten bezighouden. Indien hij zich hierin verdiept, twijfelen wij geen oogenblik of hij zal aan onzen kant staan - staan moeten, of hij wil of niet.3551

Een hardnekkige recensent was de marxistische historica Annie Romein-Verschoor. Ook in haar artikelen proefde Du Perron de partijvisie. Zij op haar beurt ergerde zich bij voortduring aan Du Perrons anti-Hollandse gezindheid. Zij verweet hem een zeer beperkte kennis van de Hollander te hebben, die door hem werd opgevijzeld ‘tot den groten botterik, den halfzachte, den burgerman en den duitenplater, in één woord tot den groten vijand, hier “deurwaarder” geheten, waaraan zijn strijdbaar temperament behoefte heeft’.3552 In Saks waardeerde zij de ‘brede rustige toon, de bezinning van zijn frisse ouderdom, zijn psychologisch begrip en historische kennis’. Du Perron daarentegen had zich laten meeslepen door zijn verwantschapsbesef met Multatuli en verveelde de lezer met zijn strijd tegen de deurwaarders. Bovendien deelde hij zelf ‘deurwaarders-standjes’

[p. 841]

uit aan Saks, die hij om de oren sloeg met zijn zogenaamde ‘superieure gedocumenteerdheid’: het was ‘niet anders dan een debatertrucje iemand te verwijten, dat hij niet voldoet aan de definitie, die men zelf heeft opgesteld’.

Du Perron zag Douwes Dekker te zeer als volkomen onzelfzuchtig; Romein-Verschoor wilde zijn betekenis beperken tot zijn geschriften. Om zich als ambtenaar tegen het geconstateerde onrecht te keren, ‘was een leidersgenie nodig, dat Douwes Dekker niet bezat. Hij kon niet meer zijn dan een goed en schrander ambtenaar, die door zijn spontaan gevoel voor recht geleid - af en toe een ondoordachte daad beging.’ Zij concludeerde dat Du Perrons ‘nerveus-moderne werk’ voor jonge mensen wellicht aantrekkelijker zal zijn dan het werk van Saks, maar het laatste dringt dieper door in de materie.

In Multatuli, tweede pleidooi diende Du Perron zowel Noordenbos als Annie Romein stevig van repliek. Het stelde hem teleur dat vakhistorici zo weinig eerlijk omsprongen met zijn bewijsmateriaal. De strijd tegen de deurwaarders moest nog steeds gevoerd worden, omdat zij tot op de dag van vandaag het beeld van Multatuli bepaalden. Mevrouw Romein had het over een ‘debatertrucje’; dat zou terecht zijn als Du Perron zijn definitie zelf had opgesteld, maar hij had die ontleend aan de nrc!3553 Voor mevrouw Romein kon er alleen maar sprake zijn van ofwel ‘begrijpen’ ofwel ‘verdedigen’ van Multatuli. Saks zou begrepen hebben waar Du Perron alleen maar had verdedigd. Du Perron vond dit een valse tegenstelling en zag er weer een poging in ‘om de nek om te draaien aan wat groot en moedig was en plaats te maken voor het meest konformistiese “gezond verstand”’.3554

In maart 1939 begon Annie Romein aan ‘een massacrante recensie’ van Multatuli, tweede pleidooi, toen ze besefte dat ze eigenlijk bezig was aan een brief aan Du Perron. Daarop stuurde ze hem die brief toe.3555 In haar echte recensie moppert zij dat deze hele polemiek beschamend is, omdat zij en Du Perron het ‘toch in wezen volkomen eens zijn over die fundamentele dingen, waar het in een critieke tijd als deze op aankomt’. Ze prijst Du Perrons ‘met vuur en bekwaamheid aangevoerde argumenten’, maar gispt zijn ‘emotionele binding [...] aan zijn afgod’.3556

Weer een graad positiever klinkt haar bespreking van het postuum verschenen boek De bewijzen uit het pak van Sjaalman, waarin Du Perron ‘nieuwe dokumenten betreffende de Havelaarzaak en Lebak’ met zijn commentaar had gepubliceerd. Naar aanleiding van dit boek formuleert Annie Romein-Verschoor haar bekend geworden oordeel over Du Per-

[p. 842]

ron, dat ‘in hem de hartstocht en de bekwaamheid van den polemist samengingen met die van den archivaris’.3557 Ook de historicus Pieter Geyl heeft achteraf erkend dat Du Perron inzake Multatuli wel de juiste feiten had aangedragen, maar dat die hem, de vakhistoricus, in 1937 ontgaan waren door de hartstocht waarmee werd geargumenteerd.3558 Du Perron en Multatuli bezaten beiden een on-Hollands temperament en stuitten dan ook op hetzelfde soort schrikreacties.

 

In de Indische reacties valt vaak meer waardering te beluisteren voor Du Perrons polemische aanpak. Zo schrijft de journalist die Du Perron na aankomst in Indië had geïnterviewd: ‘Dit polemische element vormt de pittige saus waardoor het degelijk gerecht der documenten en brieven tot een smakelijken schotel wordt.’3559 In De Locomotief wordt Du Perron geprezen om zijn ‘compleetheid in het onderwerp’, waarbij de anekdote te hulp wordt geroepen ‘als veelal de beste correctie voor de eenzijdigheid van de andere voorstelling’. Het aantrekkelijkst vindt deze recensent ‘de polemische zijde van het boek’. Hij heeft vooral genoten van de wijze waarop wordt afgerekend met jonkheer De Kock.3560

De ongebonden journalist A. Weeber besprak Multatuli, tweede pleidooi in zijn Bandoengse weekblad De Heraut. Hij prijst de ‘tintelende stijl, vlotte betoogtrant en polemische kracht van Du Perron’, die het lezen van zijn boek ‘voor iederen ontwikkelden Nederlander tot een ononderbroken geestelijk genot’ maakt. Zijns inziens heeft Du Perron voorgoed afgerekend met ‘het giftige sprookje, dat Multatuli zoo'n bijzonder slecht mensch was, die zichzelf een ònverdiend aureool van rechtschapenheid en offervaardigheid verschafte met een onontwarbaar weefsel van leugen en misleiding’.3561

Met meer reserve schreven Willem Walraven in de Indische Courant en G.G. van der Kop in De Ochtendpost. Walraven vond de studie van Saks getuigen van ‘degelijkheid en diepe doordachtheid’, maar tegelijk vond hij hem tamelijk ‘koel’, als ‘een rechterlijk ambtenaar’. Du Perron heeft op Saks voor dat hij van Multatuli houdt. Ook voor Walraven staat het buiten kijf dat de regent van Lebak knevelde. Maar anderzijds pakt Du Perron de Multatuli-bestrijders wel ‘zeer hard’ aan, vooral die arme Saks. Het is duidelijk dat Du Perron zelf nooit werknemer is geweest in Indië, want hij heeft geen besef van ‘het vreeselijke’ van Multatuli's toon tegen zijn meerderen.3562

Van der Kop stoort zich aan de polemische toon in Multatuli, tweede pleidooi. Al die polemische erupties doen denken aan ‘het geborrel en

[p. 843]

gesputter van een kwade Kawah Kamodjan’. Niettemin zijn er briljante passages in het boek te bewonderen, zoals de hoofdstukken over het ravijn en het zogenaamde vergiftigingscomplex. Over Du Perrons aanvallen op de Hollander is Van der Kop veel minder te spreken: hij weet ‘maar bitter weinig’ van het geestelijk leven in Holland.3563

Twee recensies kwamen uit Du Perrons kring van nieuwe kennissen. Coert Binnerts publiceerde zijn bespreking in Nederlandsch-Indië, het orgaan van de Vaderlandsche Club. Op rustiger wijze dan Du Perron stelt Binnerts de Hollandse volksaard verantwoordelijk voor de Multatuli-haat. Hij raadt de lezer aan om De man van Lebak te lezen en er lering uit te trekken, ‘terwijl Ge er bovendien Uw eigen mentaliteit aan kunt toetsen. Hetgeen verhelderend kan werken.’3564

Hugo Samkalden schreef een boeiende vergelijkende bespreking van de boeken van Saks en Du Perron.3565 Hij deed dit in de vorm van een brief aan Du Perron. Het conflict van de ambtenaar die mens wilde zijn was tragisch en onontkoombaar. Beide partijen hadden op hun eigen wijze gelijk. Het is de kracht van Du Perron dat hij Douwes Dekker het conflict laat ontstijgen in het kunstenaarschap van Multatuli. Dát is ‘de bijzondere verdienste’ van zijn boek: ‘de visie op het leven, de carrière, de tegenslagen en de Lebak-affaire van Douwes Dekker, met Multatuli's kunstenaarschap als bevrijding’.

Saks begint met een breed panorama van Douwes Dekker tegen de achtergrond van zijn tijd, ‘[m]aar al vrij gauw begint het gemodder, en geroddel, de breede basis wordt verlaten en wat overblijft is een smal strookje drekkerigheid [...] waarop Saks naspeuringen pleegt [...] die [...] doen denken aan de dienstklopperij van een in veertig jaren trouwe dienst vergrijsden dorpsveldwachter.’ Zo wordt Multatuli in het boek van Saks ‘bedolven onder peuterig materiaal dat tegen den slechten ambtenaar Douwes Dekker wordt uitgespeeld’, terwijl hij in De man van Lebak tevoorschijn komt als een springlevende figuur.

 

Du Perrons boeken over Multatuli zijn ook door Indonesiërs gerecenseerd: De man van Lebak door de journalist en onderwijzer Soeroto (1912-1996) en Multatuli, tweede pleidooi door ‘Bilismarde’, achter welk pseudoniem mogelijk Poerbatjaraka schuilgaat.3566 Beide recensenten beschreven hoe hun leraren Multatuli in de klas hadden verguisd. Soeroto was blij nu eindelijk een ‘enthousiast pleidooi’ te horen ‘van iemand die onomwonden verklaart een Multatuli-bewonderaar te zijn’. Bilismarde vond De man van Lebak ‘een kostelijk boek, kostelijk vooral om de humor,

[p. 844]

de fijne ironie, het sarcasme, de edele verontwaardiging van den schrijver, kostelijk en schóón, omdat het geboren is uit waarachtig schrijverschap’.

Du Perron had zijn boek geschreven ‘uit den drang naar waarheid’ en zich daarmee een goed pleitbezorger betoond van Multatuli. De Multatuli-bestrijders moesten beseffen ‘dat de Indonesiër een eerlijk man ook eeren kan; men weet niet dat de Indonesiër er ook van walgen kan wanneer men een groot man met modder gooit en men weet blijkbaar niet dat de “slimheid” der schoolmeesters zooveel schade aan de Nederlandsche zaak aanricht’. Tot slot houdt Bilismarde de Multatuli-bestrijders een kwatrijn voor van ‘de Perziche dichter’:

 
Wie nooit een nachtwaak naar de waarheid taalden,
 
Geen voetbreed buiten eigen kleinheid dwaalden,
 
Zij wandlen rond in zachte kleederen
 
En schimpen op hun meerderen die faalden.

Een maniakale finale?

Du Perrons strijd voor Multatuli was in vele opzichten een strijd tegen Holland, tegen het onbegrip en de bezadigde toon van Jan Lubbes. Minstens even belangrijk was zijn verlangen om als onderzoeker erkend te worden. Na terugkeer in Nederland bracht hij de stukken bijeen die Douwes Dekker bij zijn vertrek uit Indië had meegenomen, stukken die de lezing van Max Havelaar grotendeels bevestigen. Hij publiceerde ze met begeleidend commentaar in De bewijzen uit het pak van Sjaalman, dat enkele maanden na zijn dood uitkwam. Volgens Dik van der Meulen is mede door deze publicatie de polemiek over Multatuli's weergave van de werkelijkheid verstomd.3567

Maar nieuwe tegenstanders van Multatuli dienden zich aan. Dekkers schoondochter publiceerde in 1939 het boek De waarheid over Multatuli en zijn gezin en Du Perron reageerde met een vlammende brochure: Multatuli en de luizen.3568 Had de Multatuli-discussie zich in het begin nog goeddeels geconcentreerd op de tegenstelling tussen de mens en de ambtenaar, allengs was deze verschoven naar het vraagstuk van de mens tegenover de schrijver. De vraag die steeds vaker werd gesteld luidde: ‘Kan een groot schrijver een klein mens zijn?’ Het was een vraag die Multatuli's schoondochter met een volmondig ‘ja’ had beantwoord.

[p. 845]

Du Perron hield een fel pleidooi voor het formaat van de schrijver én de mens. Als kenner van Multatuli stelde hij zichzelf kandidaat voor een Multatuli-leerstoel, die hij veel belangrijker vond dan de Vondel-leerstoel waar op dat moment sprake van was. Een van zijn eerste daden als Multatuli-hoogleraar zou zijn de jeugd ‘de erbarmelijke onzin [afleren] waarbij een te groot deel van de natie nog steeds baat vindt, over een Multatuli die gesplitst zou zijn in een schrijver, van groot, en een mens, van klein formaat’.3569 Hier sprak weer de leider van Forum: een schrijver van groot formaat is per definitie een grote persoonlijkheid en kan dus geen minderwaardig mens zijn.

In 1940 vonden de meeste recensenten de discussie nu toch wel erg ‘onnodig’ of zelfs ‘onverkwikkelijk’ worden, hoewel sommigen Du Perron prezen om zijn stijl.3570 Ter Braak, die zijn vriend eerder had voorgesteld als een ‘maniak’, schreef een lucide bespreking waarin hij Goethe en Multatuli met elkaar vergeleek op het punt van kleinmenselijkheden. Goethe was acceptabeler voor de burgerlijke goegemeente (het ‘fussoen’) omdat hij de officiële vorm en de maatschappelijke consolidering had gezocht, terwijl Multatuli altijd een eenling was gebleven. Ter Braak hakte de knoop als volgt door: ‘[...] een groot man is van zijn zonden niet los te maken. Het “fussoen” moge dat bejammeren, het is nu eenmaal zo, en het geldt voor Goethe zowel als voor Dostojewsky en Multatuli; wil men hen om hun zonden verdoemen, dan zal men de absolute deugdzaamheid moeten aanbevelen, maar daarmee óók de absolute middelmatigheid.’3571

 

Wat dacht Bep van dit alles? Zij, die géén Multatuliaan was, had sinds De man van Lebak meer dan genoeg over Multatuli gehoord. Al erkende zij zijn grootheid, zijn toon was haar te theatraal. Freddy Batten heeft uit zijn herinnering een fraai toneeltje beschreven, dat zich in december 1939 tussen de twee echtelieden afspeelde:

‘Zijn vrouw had, op zijn verzoek, een befaamd, inderdaad zeer multatuliaans pamflet van Dekker moeten lezen, nl. Over vrijen-arbeid in Nederlandsch-Indië. De vraag of ik het gelezen had, en dat had ik niet, werd nu aan zijn vrouw gesteld. Zij vond het nièt mooi: “Multatuli heeft blijkbaar niet voor mij geschreven, Eddy!” en zij hield zich verder bezig met het vastmaken van een mutsje op het hoofdje van haar zoontje, dat met het kindermeisje naar buiten zou gaan. Volgde een verwoed betoog van Du Perron in de hoogste spanning dat die brochure het mooiste, ja het gloeiendste proza van onze hele litteratuur bevatte. Hij
[p. 846]
gloeide er zelf nog van. Ik zie hem daar nòg staan, in die pensionkamer in Den Haag, in de hoogste spanning van de overtuiging dat het de waarheid van zijn leven was. Hij had er bij dood kunnen vallen. [...] Ik verzeker je dat het hartverscheurend was om daar die glimlach, het gespannen gezicht veranderend, te zien, toen zijn vrouw éven opkijkend van haar zoontje, hem vroeg: “Eddy, ga je nu ook een brochure tegen mij schrijven?”’3572
3469De eerste vermelding van Multatuli komt voor in zijn brief van 21-8-1924 aan Julia Duboux. Hij citeert daar een versje dat hij waarschijnlijk in een bloemlezing had gelezen, namelijk het grafschrift: ‘Onder dit steentje / Ligt een fenomeentje.’
3470Brieven i, p. 250 (1-6-1928 aan A.A.M. Stols). Zie ook: Snoek, ‘Omkeeren is mijn métier’.
3471Zie: Bulhof, ‘Du Perron als lotgenoot van Multatuli’, p. 47-48.
3472Het artikel, ‘De grote dingen van de planken’, is gedateerd: Parijs, februari '33. De datering is in De smalle mens weggelaten. Ook is het slot gewijzigd. Zie: De smalle mens, p. 188-204; Vw ii, p. 537-555.
3473De smalle mens, p. 196; Vw ii, p. 546.
3474Zie: De man van Lebak, p. 337-338; Vw ii, p. 447-449: ‘Geciteerde en geraadpleegde Multatuliana’. In De man van Lebak telt deze lijst 33 nummers, in het Vw is zij uitgebreid met publicaties van J. Saks (1937), dr. J. Zwart (1939) en drie boeken van DP zelf. De boeken staan niet in alfabetische volgorde, wat erop duidt dat dit de chronologische volgorde is waarin DP ze heeft gelezen.
3475Vgl. De man van Lebak, p. 131, 186; Vw ii, p. 128, 220. Wat Dekkers vaderschap betreft: DP erkende het goed recht van de zoon om zijn vader te haten. Zie: Multatuli, tweede pleidooi, p. 14; Vw iv, p. 457.
3476Brieven vi, p. 334 (23-1-1937 aan H. Marsman).
3477Dr. Th. Swart Abrahamsz, Eduard Douwes Dekker (Multatuli), Eene ziektegeschiedenis, Amsterdam: Tj. van Holkema 1888; G. Jonckbloet, Multatuli, Amsterdam: C.L. van Langenhuysen 1894; Jhr. W.H.W. de Kock, Lebak en de Max Havelaar: het boek van hetschandelijk en fijngesponnen zamenraapsel van leugens en valsche aantijgingen, van laster en van de meest geraffineerde laaghartigheid’ (met een voorrede van J.H. Valckenier Kips), Den Haag: W.P. van Stockum 1926.
3478Brieven vi, p. 345 (28-1-1937 aan H. Mayer).
3479‘L'aventure du génie est sublime en elle-même, par la foi toute volontaire qu'elle suppose, par la force d'âme, enfin.’
3480De man van Lebak, p. 326-327; Vw iv, p. 432-433.
3481De man van Lebak, p. 334; Vw iv, p. 441: ‘De naam Havelaar vertegenwoordigde in Holland, omstreeks 1860, evenals de naam Dreyfus zovele jaren later, een beroep op het geweten.’

3482De man van Lebak, p. 27-28; Vw iv, p. 29-30.
3483De man van Lebak, p. 198; Vw iv, p. 235.
3484Schouten, De verlegenheid, p. 144 (coll. mr. A.E. du Perron). DP noteerde in de kantlijn van deze passage: ‘Dit is Multatuli!’
3485Vgl. Bulhof, ‘Du Perron als lotgenoot van Multatuli’, p. 52: de ‘zenuwlijders-diagnose’ van Swart Abrahamsz gaf DP de kans ‘zich ook op dit punt met Multatuli te vereenzelvigen. Zij vroeg niet zozeer om weerlegging als wel om een constructieve interpretatie ter wille van zijn eigen bestaan.’
3486Bw iv, p. 84 (30-1-1937).
3487Bw iv, p. 103 (3-3-1937).
3488De man van Lebak, p. 290; Vw iv, p. 374.
3489Multatuli, tweede pleidooi, p. 97; Vw iv, p. 486.
3490Multatuli, tweede pleidooi, p. 61-62; Vw iv, p. 245-247. Vgl. ook Bw iv, p. 238 (2-2-1938). In Over Multatuli, jrg. 26, nr. 52, p. 71-75, waagt Olf Praamstra in zijn artikel ‘Het ravijn’ een nieuwe interpretatie, maar hij zwijgt over het verschil tussen ‘de’ en ‘het’ ravijn. Volgens Dik van der Meulen bedoelde Multatuli ‘in geen geval’ een steile kloof. Van der Meulen, Multatuli, p. 304, 822.
3491De man van Lebak, p. 212; Vw iv, p. 249.
3492Multatuli, tweede pleidooi, p. 64-71.

3493In Groot-Nederland, jrg. 35 (1937), nr. 4 (april), p. 376-393; nr. 5 (mei), p. 492-507, nr. 6 (juni), p. 584-603. DP vond het ‘een opgewarmd staartje’. Zie: Brieven vii, p. 57 (6-8-1937 aan J. Greshoff).
3494De Jong Edz., J. Saks literator en marxist, p. 188, 190.
3495Idem, p. 196.
3496Idem, p. 199.
3497DP had kennisgenomen van het officiële rapport van 11-12-1856, dat door E.F.E. Douwes Dekker in extenso was gepubliceerd in het Bataviaasch Nieuwsblad van 4-6-1904. Waarschijnlijk had D.D. het hem ter hand gesteld.
3498‘De “Zenuwlijder” van Lebak’, p. 69.
3499Multatuli, tweede pleidooi, p. 48. Vgl. ook: De man van Lebak, p. 226; Vw iv, p. 278-279.
3500Vgl. de brief die Ter Braak op 30-4-1937 aan DP schreef. In: Tirade, jrg. 18, nr. 193-194, januari-februari 1974, p. 116-117 (niet in Bw iv).
3501Brieven vi, p. 406 (3-4-1937 aan G.M.G. Douwes Dekker).
3502De man van Lebak, p. 272-289; Vw iv, p. 352-368.

3503In zijn brief van 17-4-1937 schrijft hij: ‘Ik ben overkropt met werk in myn dienst. Daarby komt, dat ik per 1 dezer bevorderd ben tot chef van de grootste administratieve afdeeling van de ss. Maar 't moet al heel gek loopen als ik niet met ultimo van dit jaar eindelyk myn zin doorzet en me laat pensioneeren.’ (Coll. lm.)
3504Brieven vi, p. 461-476 (8-6-1937 aan G.M.G. Douwes Dekker).
3505Brieven vi, p. 473. In een noot wordt verwezen naar Multatuli's Volledige werken, deel x, p. 483, voor het citaat ‘Ja, omkeeren is mijn métier!’, uit een brief aan Tine van 13/17-7-1861.
3506Vgl. Veenstra, Multatuli als lotgenoot van Du Perron, p. 45.
3507De man van Lebak, p. 333; Vw iv, p. 440.
3508Multatuli, Volledige werken, deel ii, p. 286 [in: Naschrift bij de vierde druk van Over vryen arbeid in Nederlands Indië en de tegenwoordige koloniale agitatie (1873, 1e druk: 1862)].
3509Multatuli, tweede pleidooi, p. 150-151; Vw iv, p.532-533.
3510De man van Lebak, p. 327-328; Vw iv, p. 433-434.
3511Deze gouverneur-generaal was de zwager van Du Perrons tante Jeanne.
3512De man van Lebak, p. 328; Vw iv, p. 434-435.
3513De man van Lebak, p. 329; Vw iv, p. 435-436.
3514Bw iv, p. 194 (4-11-1937 aan TB). In de tekst staat ‘contraverse’.
3515Brieven vii, p. 56 (6-8-1937 aan J. Greshoff).
3516Brieven vi, p. 457 (2-6-1937 aan J. Greshoff).
3517Brieven vi, p. 484 (15-6-1937 aan J. van Nijlen).
3518De zaak lag toch een beetje anders. Pieter Wiedijk schreef op 26-8-1936 aan zijn jeugdvriend Arthur van Schendel over ‘mijn aanvaarding van des heeren Greshofs verzoek voor “Gr. Ned” drie artikelen over Multatuli te leveren. Ik zit dagelijks een paar uurtjes aan deze mijn zwanenzang te komponeeren’ (geciteerd in een brief van Charles Vergeer aan J.H.W. Veenstra, 4-2-1982, Veenstra-archief, coll. lm).
3519Brieven vi, p. 489-491 (23-6-1937 aan J. Greshoff).
3520Bw iv, p. 151-152 (22-6-1937).
3521Brieven vii, p. 20 (7-7-1937 aan J. van Nijlen).
3522Brieven vii, p. 27-35 (15-7-1937 aan J. Greshoff).
3523J. van Nijlen aan J. Greshoff, 31-7-1937 (coll. lm).
3524S. Vestdijk aan J. Greshoff, 4-8-1937 (coll. lm).
3525A. Roland Holst aan J. Greshoff, 8-8-1937 (coll. lm).
3526M. ter Braak aan J. Greshoff, 30-7-1937 (coll. lm). Zie ook: Van Faassen, ‘Multatuli contra Busken Huet & Potgieter?’
3527Brieven vii, p. 55-63 (6-8-1937 aan J. Greshoff). DP gaat verder nog in op de kwestie van de correspondentkaarten en Ter Braaks bezwaren tegen hem.
3528M. ter Braak aan J. Greshoff, 19-8-1937 (coll. lm). Het is niet bekend of Greshoff hem de hele brief had gestuurd, inclusief het gedeelte over Ter Braak zelf.
3529Bw iv, p. 162-164.
3530Bw iv, p. 165-166, in antwoord op Bw iv, p. 161 (29-7-1937).
3531M. ter Braak aan J. Greshoff, 23-8-1937 (coll. lm).
3532J. Greshoff aan M. ter Braak, 24-8-1937 (coll. lm).
3533J. van Nijlen aan J. Greshoff, 21-8-1937 (coll. lm).
3534Brieven vii, p. 297 (26-2-1938 aan J. Greshoff); Bw iv, p. 254-255; 260 (23-2- en 1-3-1938 aan TB). Ter Braak vond, in een brief van 2-3-1938 aan Greshoff, deze uitdijing ‘op het maniakale af’.
3535Brieven vii, p. 510 (5-11-1938 aan J. Last).
3536De documenten waren Dekkers huwelijksakte, door hem geschreven jaarverslagen en dienstbrieven van Menado en een overzicht van de sporen die hij had nagelaten in de archieven van Ambon.
3537Bij de herziening van De man van Lebak heeft DP zijn hoofdstukken tegen Saks weggelaten, andere opstellen zijn terechtgekomen in ‘Multatuli's naleven’ in het Verzameld werk.
3538Vgl. Bw iv, p. 163 (niet verzonden brief van 1-8-1937).
3539Greshoff, Volière, p. 90.

3540Brieven vi, p. 457, 485, 495-496 (2-6, 15-6 en 28-6-1937); Brieven vii, p. 30 (15-7-1937).
3541Bw iv, p. 201-202 (19-11-1937).
3542Ter Braak, ‘Multatuli, Droogstoppel, Havelaar’, in: Het Vaderland, 20/21-11-1937. Ook in: Ter Braak, Vw 4, p. 49-61.
3543Zie: Snoek, ‘Een steekproef voor Hollanders’. Ik heb voor de periode 1937-1940 vijfenvijftig recensies getraceerd, waarvan er drie uitsluitend de publicatie van Saks behandelen.
3544Stuiveling, ‘Multatuliana’. Herdrukt in: Over Multatuli, nr. 10, [najaar] 1982, p. 13-15.
3545Vestdijk, ‘Gestimuleerd door Saks’. Herdrukt in: Vestdijk, Muiterij tegen het etmaal, deel 2, p. 197-203.
3546Ook de Indische scribent Johan Koning brengt dit aspect naar voren, waar hij in de Haagsche Courant van 8-12-1937 zegt: ‘In het boek van du Perron hebben wij bij herhaling met vreugde vastgesteld, dat hij “het menschelijke” in Multatuli geen oogenblik heeft losgelaten en daarmede heeft hij direct het pleit gewonnen met betrekking tot de Multatuli-bestrijders, die nooit aan “het menschelijke” in hun felle aanvallen en beperkte inzichten zijn toegekomen.’
3547Dit is de teneur in De Telegraaf, 24-11-1937; nrc, 30-11-1937 (O. Noordenbos); Haagsche Post, 25-12-1937; De Stem, januari 1938 (A. Romein-Verschoor); Algemeen weekblad voor christendom en cultuur, 17-2-1939; De Nieuwe Taalgids, maart 1939 (C.G.N. de Vooys).
3548Greshoff, ‘De Man van Lebak. Een goed boek dat nochtans teleurstelt’.
3549Brieven vii, p. 321-331 (26-3-1938 aan J. Greshoff).
3550Brieven vii, p. 231 (11-12-1937 aan G.M.G. Douwes Dekker).
3551Rost, bespreking van De man van Lebak.
3552Romein-Verschoor, ‘Douwes Dekker, begrijpen en verdedigen’.
3553In een zwaarwichtig stuk was Saks' artikel in Groot-Nederland gekwalificeerd als ‘een intelligente, onpartijdige en van een superieure wetenschappelijke gedocumenteerdheid getuigende studie’. Het bewuste artikel was anoniem in de nrc verschenen; volgens DP was het onmiskenbaar van de hand van Victor van Vriesland. Zie: Multatuli, tweede pleidooi, p. 51-52; nrc, 24-4-1937; Brieven vii, p. 35-36 (17-7-1937 aan G.M.G. Douwes Dekker).
3554Multatuli, tweede pleidooi, p. 80.
3555Brieven viii, p. 159-160 (1-4-1939 aan F.E.A. Batten).
3556Romein-Verschoor, ‘Een tussenspel en een begin’.
3557Romein-Verschoor, ‘Du Perrons laatste woord over Multatuli’.
3558Geyl, ‘Reacties op Ter Braak en Du Perron’, p. 131-132. Ook in: Geyl, Verzamelde opstellen, p. 269-270.
3559Van Heuven, ‘Anecdoten en Legenden over den Man van Lebak’.
3560[Anoniem,] ‘Belangwekkend boek over “De Man van Lebak”’.
3561Weeber, bespreking van: Multatuli, tweede pleidooi. Over A. Weeber zie: Kees Snoek, ‘Achille Weeber, een opstandig courantier in Nederlands-Indië’, in: Michiel van Kempen, Piet Verkruijsse en Adrienne Zuiderweg (red.), Wandelaar onder de palmen. Opstellen over koloniale en postkoloniale literatuur en cultuur. Opgedragen aan Bert Paasman, Leiden: kitlv Uitgeverij 2004, p. 237-249.
3562Walraven, bespreking van: J. Saks, Eduard Douwes Dekker; bespreking van De man van Lebak.
3563Groeneveld, ‘Multatuliana’.
3564Binnerts, bespreking van De man van Lebak. Op 20-2-1938, om 19.00 uur gaf Binnerts voor de Nirom-microfoon een lezing getiteld: ‘Rondom Multatuli’ (René Witte aan mij, 5-2-1996).
3565Samkalden, ‘De Man van Lebak. Het drama van den ambtenaar die mensch wilde zijn’.
3566Bilismarde, bespreking van De man van Lebak; Soeroto, bespreking van Multatuli, tweede pleidooi. Vgl. DP aan E.G. du Perron-de Roos, 27-4-1938: ‘Verder staat er in Bangoen een zeer geschikte bespreking van De Man van Lebak, aan Patah opgedragen, waarvan ik zoo'n beetje Poerba verdenk. Het is met een pseudonym onderteekend: Bilismarde.’

3567Van der Meulen, Multatuli, p. 311, 321.
3568Annetta Douwes Dekker, De waarheid over Multatuli en zijn gezin; DP, Multatuli en de luizen. Aantekeningen bij een nieuw Waarheidsboek over Multatuli.
3569Multatuli en de luizen, p. 61; Vw iv, p. 613.
3570D. Hans legde in De Avondpost van 27-3-1940 alle gelijk bij de schoondochter; in De Indische Courant van 20-4-1940 vond Walraven het boekje ‘een aardige flitspuit die de bladluizen wel een paniek zal bezorgen’; M.W. in Het Volk van 23-4-1940 vond Du Perrons reactie ‘van meer belang [dan het boek van de schoondochter], omdat het beter geschreven is’.
3571Zie: Ter Braak, ‘Du Perron als maniak’ (ook in: Ter Braak, Vw 7, p. 177-182); Ter Braak, ‘Schrijver en mensch’ (ook in: Ter Braak, Vw 7, p. 534-539).
3572F.E.A. Batten aan H. Verhaar, 9-8-1977. Opgenomen als bijlage in: Scheffers, Om het behoud van een klimaat. Fred Batten 1910-1980.