Hoofdstuk 34
Vijandige fronten

Notarissen en advocaten

De middag na de dood van mevrouw Du Perron meldde zich al meteen haar notaris Bette uit het plaatsje Waver. Hij liep rond met een air alsof hij alles wel zou regelen en kwam later terug met zijn Brusselse collega René Dewever. Bij dit overleg was ook Léon Herman aanwezig, een advocaat uit Nijvel die de laatste tijd was opgetreden als moeders zaakgelastigde.2648 Du Perrons halfbroer Oscar van Polanen Petel had voor zijn dood een verklaring getekend dat hij afstand deed van zijn moederlijk erfdeel, omdat het fortuin afkomstig was van de kant van Du Perron. Oscar had echter verzuimd zijn verklaring notarieel te laten registreren. In het bijzijn van een wrevelige Léon Herman verklaarden de twee notarissen het testament van mevrouw Du Perron ongeldig. Wegens de rechten van Oscars vier kinderen - die met hun moeder Erna niet onverzorgd waren achtergebleven - moest de nagelaten boedel van mevrouw Du Perron worden verzegeld, terwijl de huur van haar woning al die tijd moest worden doorbetaald. Du Perron geloofde in boos opzet van notaris Bette, die een graantje zou willen meepikken van dit mooie gecompliceerde geval. Bep dacht niet aan fraude, alleen was er volgens haar een zeer onverstandig beheer gevoerd.2649 Gelukkig stond Gistoux op naam van Eddy du Perron, zodat dit ten minste buiten de erfenis bleef.2650

[p. 658]

Hoewel Du Perron zich er allang bij had neergelegd dat er niet veel van moeders erfenis zou overschieten, had deze nieuwe ontwikkeling hem overrompeld. ‘De dagen volgden elkaar op als een nachtmerrie van praktiese zetten.’2651 Notaris Bette, de man die een t te veel had in zijn naam, had hem Dewever opgedrongen, deze ‘vulgaire editie van een nette gangsterhoofdman’. Vooralsnog kon hij niet zonder hen: zij hielpen hem elk met een lening van vijfduizend frank, die werd afgesloten op de verkoop van het kasteel.2652 Zo slim waren de heren wel, want het was maar de vraag wat er zou overblijven van de nalatenschap. Na de begrafenis, het congé met getuigschriften van het personeel en de afhandeling van allerlei andere besognes gingen Bep en Eddy du Perron naar Voorburg, van waaruit zij de ‘zaken’ in Nederland zouden regelen.

Een bezoek aan de bank van de Nederlandsche Handel Maatschappij in Amsterdam leerde, dat moeders overgebleven aandelen nog slechts een waarde vertegenwoordigden van 60.000 gulden, terwijl ze altijd had beweerd ongeveer twee ton in aandelen te bezitten. In werkelijkheid had zij er veel verkocht om overeenkomstig haar stand te kunnen blijven leven. Bovendien had zij aandelen in onderpand gegeven voor een lening van 40.000 gulden. Als deze schuld aan de bank was gedelgd, schoot er nominaal slechts 20.000 gulden over, waarvan dan nog de helft zou gaan naar de kinderen van Oscar.2653 Omdat Du Perron niet aan de aandelen mocht komen, was hij niet bij machte ze te verzilveren terwijl hij met lede ogen moest aanzien hoe de koers almaar daalde. Zijn frustratie over deze onmogelijke situatie uitte hij in een wrange passage in zijn roman waarin hij de ‘notarissen’ het woord geeft:

‘“Wij blokkeren alles, wij laten de aandelen verder zakken, de huishuur oplopen, wij beroepen ons op de wereldkrisis wanneer alles zijn waarde verloren heeft, maar onze eerlikheid gebiedt ons, natuurlik op uw kosten, groot te zijn in ons vak: wij die de formules kennen van het praktiese leven en de wet.” Ik heb nooit het gevoel gehad zó weerloos te staan tegenover een zó minderwaardig mensensoort; dit soort betoont zich weerbaar in formules; dat ik de eerste ervan nog leren moest, gaf mij nu het gevoel aanwezig te zijn als een onmondig kind.’2654

Toen de erfeniskwestie ruim een jaar later definitief kon worden geregeld, was de dollar met een derde gezakt, zodat ook de aandelen (bijna allemaal Zuid-Amerikaanse papieren) een derde minder waard waren geworden. Op 30 januari 1933 was Hitler rijkskanselier van Duitsland geworden en

[p. 659]

de wereldwijde recessie greep steeds heftiger om zich heen. Du Perron spuwde zijn gal over ‘de drastische stommiteit van de wets- en weeskamermenschen die voor deze erfenis moesten “waken”’.2655 De Weeskamer in Indië, waarop zijn grootvader in 1842 was gepromoveerd, behartigde de belangen van Oscars kinderen. Eind december 1933 gaven notarissen en de Weeskamer eindelijk toestemming om de aandelen te verkopen, wat echter niet inhield dat het restant ook meteen kon worden uitbetaald.2656 Op 15 februari 1934 rekende Du Perron zijn vriend Roland Holst voor dat de aandelen nog maar 42.000 gulden waard waren, terwijl de schuld was blijven staan op 40.000 gulden. Zo bleef er na aftrek van het laatste bedrag slechts 2000 gulden over van de veelgeroemde papieren ‘Buenos Ayres’. Het had erger kunnen aflopen: als de aandelen nog verder waren gezakt, had moeders schuld aan de bank betaald moeten worden uit de opbrengst van haar verzegelde meubelen.2657

In het najaar van 1933 was het groene licht gegeven voor de verkoop van de boedel van mevrouw Du Perron. Behalve uit meubels bestond deze onder meer uit juwelen, een muntenverzameling en een Chrysler. De muntenverzameling was enige tijd spoorloos geweest, zodat Du Perrons paranoia weer tot grote hoogten was gestegen, maar de munten waren net op tijd weer tevoorschijn gekomen. Op 3 oktober 1933 vond er op Gistoux, waarvan de verzegeling begin juli was opgeheven, een vendutie plaats. Du Perron schitterde door afwezigheid: hij wenste onder geen beding dit schouwspel mee te maken. De Chrysler bracht 10.000 frank op, terwijl chauffeur Victor, notaris Bette en notaris Dewever hadden gerekend op een bod van 20.000 frank.2658 Over het geheel genomen bracht de vendutie echter meer op dan was verwacht: 175.000 frank in plaats van de getaxeerde 90.000 frank.2659 In Nederlands geld kwam dat neer op een bedrag van 12.500 gulden. Hiervan moest echter de lening van de notarissen (met rente) worden terugbetaald evenals andere uitstaande kosten. Bovendien ging de helft van het geld naar Oscars kinderen. Op de vraag hoeveel Du Perron uiteindelijk opstreek van dit deel van de erfenis is in de brieven geen antwoord te vinden, maar hoofdstuk 32 van Het land van herkomst eindigt met de volgende passage:

‘Als wij thuiskomen ligt er een brief van de brusselse notaris: dat de boedelscheiding eindelik beëindigd is en dat hij mijn aandeel heeft overgemaakt. Alles bij elkaar geteld heb ik een goede f 3000 gekregen, niet eens te veel om tussen Jane en mij verdeeld op de postspaarbank te worden gezet. Wat heb ik mij te beklagen? er zijn mensen die een
[p. 660]
leven getobd hebben en voor hun oude dag f 300 hebben overgespaard.’2660

Om een indruk te krijgen van de bedragen waar het hier om gaat, moeten we die naar hedendaagse maatstaven met zeker twintig vermenigvuldigen. Drieduizend gulden wordt dan ongeveer achtentwintigduizend euro. Dat is geen onaardig bedrag, maar ook niet het fortuin waar Du Perron krachtens zijn afkomst uit het Indische patriciaat altijd op had gerekend. Bovendien moest hij erg lang wachten voordat hij dit geld op zijn rekening kreeg gestort. Intussen had hij het hele jaar 1933 moeten kampen met liquiditeitsproblemen, mede door zijn verplichtingen aan Gille en Simone.

Verliep het gunstiger met de verkoop van het kasteel? Hierop konden Oscars kinderen ten minste geen aanspraak maken. Maar wederom trad er een doemscenario in werking. Er was immers nog een hypotheek van ongeveer 90.000 frank (circa 6500 gulden) op Gistoux, afgesloten bij de verzekeringsmaatschappij La Royale Belge. Op vrijdag 13 januari 1933 had Du Perron in Brussel een afspraak met de agent César Bondroit voor de betaling van de halfjaarlijkse termijn van 3000 frank. Hij maakte dit in orde, maar werd daarna verrast door een brief van La Royale, dat de termijn was verstreken en dat hij nog niet had betaald. Deze brief was hem doorgestuurd door notaris Dewever, die op 11 januari geheel op eigen initiatief bij La Royale had geïnformeerd of Du Perron al aan zijn verplichtingen had voldaan. Het verschil van twee dagen tussen Dewevers brief en Du Perrons betaling had aanleiding gegeven tot dit misverstand. Uit Dewevers brief maakte Du Perron op dat deze er erg ‘happig’ op was om het kasteel zo gauw mogelijk op een openbare vendutie te verkopen. Bondroit bevestigde desgevraagd dat de betaling was verricht, maar door Dewevers actie was er roet in het eten gegooid. Hij schreef Du Perron ‘dat de bemoeienis van den notaris in dezen, La Royale huiverig heeft gemaakt’. La Royale wilde Du Perron geen nieuwe hypotheek meer verstrekken noch het kasteel kopen.

Du Perron vermoedde dat Dewever bezig was uit het hele geval een slaatje te slaan. La Royale had hem tot 5 februari gegeven om het kasteel te verkopen. Later werd dit verlengd tot eind februari. Snelle actie was nu geboden: Du Perron schakelde een Hollandse makelaar in, een zekere Rottier, en deed ook een beroep op Bondroit zelf om het kasteel zo gunstig mogelijk te verkopen. Hij had er echter niet veel fiducie in. Ten einde raad wendde hij zich tot Jan van Nijlen. Hij was de enige vriend in België

[p. 661]

die - als ambtenaar op het ministerie van Justitie en als goed Frans sprekende Belg - met enig gezag voor hem kon opkomen. Hij vroeg Van Nijlen om in zijn plaats af en toe naar notaris Dewever te gaan, opdat deze zich gecontroleerd wist. Malraux had Du Perron gezegd dat men zo'n verkoop ontzettend kon drukken. ‘Weet jij hoe? Kan je het anders te weten komen van slimmerds als Toussaint of Willem Elsschot?’2661 Van Nijlen wist niet goed wat hij hiermee aan moest. Du Perron reageerde weliswaar vrij nuchter op ‘de katastroof’ die hem had getroffen, maar hij maakte zich ‘nogal vreemde illusies’ over de hulp die híj kon bieden. Van Nijlen meende dat de verwarring in de zaak niet uitsluitend te wijten was ‘aan de min of meer betrouwbare maneuvers van advocaten en notarissen, maar ook, en voor een aanzienlijk deel, aan de fantaisistische manier waarop zijn moeder haar bezittingen en vermogen had beheerd’.2662 Hiermee sloeg Van Nijlen de spijker op de kop, maar de verkoop van Gistoux stond daar los van.

Van Nijlen was niet de aangewezen man om Du Perrons belangen te behartigen. Naïefweg had deze hem gezegd dat 300.000 frank de allerlaagste prijs was die het kasteel mocht opbrengen.2663 Van Nijlen trachtte Du Perrons verwachtingen te temperen; ook híj zag praktisch niet zo gauw een uitweg. Hij zal een zucht van verlichting hebben geslaakt toen zijn vriend hem berichtte dat iemand anders zich met de zaken zou belasten. Dankzij - wederom - Jan Greshoff was Du Perron in contact gekomen met H.L. Timmers Verhoeven, directeur van de Levensverzekering Maatschappij Utrecht in Brussel. Greshoff kende Timmers Verhoeven van de Hollandse club in Brussel. Bovendien zat Timmers' zoon Dick op dezelfde school als de zonen van Greshoff. Als een ware verzekeringsman ging Timmers Verhoeven altijd uiterst behoedzaam te werk.2664 Aan hem werd eind februari 1933 de verkoop van Gistoux en de afwikkeling van de erfenis toevertrouwd.

In maart bracht een brief van Dewever een nieuwe schok teweeg: moeders erfenis had een ‘Belgisch passief’ van 60.000 frank, de huishuur niet inbegrepen. Du Perron reageerde geschrokken: ‘Als hij hierin de 10.000 frs. telt van de begrafenis (door mij dus betaald), zou mijn moeder aan rekeningen en dergelijke een schuld van 50.000 frs. hebben nagelaten. Ik geloof daar niets van, en heb weer het gevoel met een aarts-oplichter te maken te hebben.’2665 Du Perron vestigde nu al zijn hoop op Timmers Verhoeven. Zijn advocaat Léon Herman, die zich vanuit Nijvel had beperkt tot het zenden van korte briefjes, kreeg te horen dat Timmers Verhoeven de zaak overnam. Op 30 maart kreeg T.V. - zoals Du Perron zijn

[p. 662]

naam afkortte - de volmacht, die nu was weggenomen van Herman. In de eerste druk van Het land van herkomst, op het heetst van de naald geschreven, komt T.V. voor onder de naam Van Vlaardingen. In de herdruk is dit personage weggeretoucheerd, kennelijk om het discours te vereenvoudigen.2666 Van Vlaardingen maakt Arthur Ducroo meteen duidelijk dat zijn ‘beschermer de advokaat’ veel minder nodig was dan de notarissen. Na het opzeggen van diens volmacht kwam er meteen een gepeperde rekening van 2000 frank.2667

Du Perron leverde zich volkomen over aan de hulp van Timmers Verhoeven, ‘een engel op mijn weg gelegd’. Een nieuwe verrassing was een briefje van de Caisse des Reports over een brandkast die Du Perron sr. had gehuurd en waarvan moeder tot voor kort nog de huur had betaald. Toen de safe was opengeschroefd - een vier uur durende operatie die ook weer extra geld kostte - bleek er volstrekt niets in te zitten.2668 Du Perron vertelde zijn vrienden dat Timmers Verhoeven de indruk had ‘dat èn de advocaat èn de notarissen onder één hoedje spelen’ en dat Du Perron in handen was van ‘een ploertenzoodje’.2669 De bedaagde verzekeringsman zal dergelijke termen niet hebben gebruikt. Op 20 mei 1933 was hij met zijn vrouw in Parijs en bezocht hij Du Perron, die een lijstje met vragen had opgesteld waarin hij zijn paranoia ruim baan gaf: ‘Wat kan er gebeuren als de notarissen de juwelen van mijn moeder laten vervalsen en de echte voor zichzelf verkopen?’ Timmers Verhoeven ontkrachtte dit soort wilde veronderstellingen op simpele wijze. Verder gaf hij Du Perron praktische adviezen inzake Gille en Simone.2670

 

Du Perrons betrouwbaarste raadgever en toevlucht bleef Jan Greshoff, maar diens opmerkingen streken hem soms ook tegen de haren in. Greshoffs verhouding tot de burgerlijke orde was op zijn minst dubbelzinnig. Zo verdedigde hij de waarde van notaris Dewever.2671 Omdat Timmers Verhoeven na enige tijd zijn tevredenheid had geuit over Dewever, was Greshoff daarin met hem meegegaan. Maar Du Perron bleef onverzoenlijk: ‘Je hebt over het beleid, de tact, de betrouwbaarheid van Dewever geschreven als gold het voortaan een onverbreekbaar verbond tusschen T.V., hem en jou, mijn vriend Jan. Je moet het mij niet euvel duiden als ik den man blijf zien als een individu van het laagste allooi, dat zijn smoelement nergens en geen oogenblik verraden heeft, noch zijn optreden tegenover mij in het begin, vóórdat T.V. erbij was. Als de man van positie veranderd is, is dat uitsluitend door T.V., door T.V.'s positie etc. - kortom, niets dan een bewijs meer voor het allooi van den man.’2672

[p. 663]

Een van Greshoffs adviezen aan Du Perron was om de aandelen die Bep bezat te verkopen en daarvan te leven. Aanvankelijk hadden ze daar wel iets voor gevoeld, maar toen de erfenis steeds onzekerder werd, hadden ze besloten om Beps aandelen, die tamelijk safe waren, als reserve te houden. Van het dividend van die aandelen (vijftig gulden per maand) en van hun verdiensten konden ze het - met moeite - nog wel uitzingen. Bep verdiende met haar brieven en artikelen het leeuwendeel van het huishoudgeld: honderdtwintig gulden per maand, terwijl Eddy slechts iets meer verdiende dan de veertig gulden die hij elke maand afdroeg voor Gille, naast de alimentatie voor Simone die uit andere bronnen moest komen. Greshoff begreep niet waarom Du Perron niet méér geld leende van zijn schoonvader: ‘Al dat ge-urm over geleend geld lijkt mij erg Hollandsche middenstand.’ Du Perron was onaangenaam getroffen. Greshoff moest toch begrijpen waarom hij niet verder in het krijt wilde komen te staan bij zijn schoonvader, die zelf slechts zijn salaris had om van te leven.2673

Op 7 juli 1933 moest Du Perron constateren dat het van zijn schoonvader geleende geld - 28.000 Belgische frank oftewel 2000 gulden - helemaal op was. Hiervan was 13.000 frank naar Simone en Gille gegaan. Du Perron meldde Simone, die intussen had aangepapt met een meneer, dat hij niet langer in staat was om haar te betalen. Wel zou hij het kostgeld opbrengen voor Gille - 500 frank 's maands - die eind juli naar de kostschool Monada zou gaan in de gemeente Ukkel. Tante Henny en tante De Sturler - een dochter van Du Perrons oudtante Johanna Maria Verstege-Menu - hadden zich ontfermd over het mollige knaapje Gille, dat in het op theosofische leest geschoeide Monada een vegetarisch bestaan tegemoetging.2674 Tante Henny sprong nog bij met 1000 frank voor Gilles kleding, terwijl tante De Sturler moeite zou doen om Simone aan een baantje te helpen. Op het bericht dat haar maandelijkse toelage, waaronder 450 frank voor huishuur, tot het verleden behoorde, had Simone heftig gereageerd. Zij begon haar ex te bestoken met brieven, elke dag één.2675

Het werd tijd dat Gistoux onder de hamer ging. Er was geen geld om de 6000 frank rente te betalen voor de hypotheek op Gistoux, zodat Timmers Verhoeven opnieuw uitstel moest aanvragen.2676 Het hoogste bod op Gistoux bleef 200.000 frank oftewel circa 14.000 gulden: volgens Du Perron belachelijk laag. Hij wilde toch proberen minstens 250.000 frank te krijgen. Met spijt memoreerde hij dat er bij de publieke veiling, nog tijdens moeders leven, iemand uit Namen was geweest die tot 500.000 frank had willen gaan. Maar moeder had vastgehouden aan haar limiet van

[p. 664]

600.000 frank; in 1928 had ze nog 750.000 frank kunnen krijgen.2677 Hoewel T.V. een publieke veiling absoluut afraadde, wilde Du Perron dat toch proberen als hij geen hoger bod kreeg dan 200.000 frank.2678 Uiteindelijk zou T.V. het laatste woord krijgen. Te lang was Du Perron op het vinkentouw blijven zitten. Murw gebeukt door de ongunstige tijden en de dreigende brieven van La Royale Belge, ging hij ten slotte akkoord met een bod van 170.000 frank. T.V. wist er nog 175.000 van te maken. We schrijven januari 1934, een andere landheer nam bezit van Gistoux.2679 Na betaling van de hypotheek, boetes, achterstallige belasting en na aftrek van bedragen voor Simone, de notarissen, advocaat Herman en het geleende geld van schoonvader De Roos zou er voor het herenzoontje overblijven de somma van 8000 frank oftewel 575 gulden.2680

Du Perron insisteerde op de uitbetaling van 10.000 frank ineens aan Simone, opdat hij zich eindelijk moreel vrij zou voelen tegenover haar. Hij sloeg hiermee de raad van Timmers Verhoeven in de wind, maar voor hem was dit een kwestie van ‘morele hygiëne’.2681 Hij had T.V. ook laten weten dat hij onder geen beding verzekerd wilde blijven bij La Royale Belge. Hierop had T.V. hem teruggeschreven dat hij er onverstandig aan deed om de derde termijn van zijn verzekering niet te betalen, omdat hij ná die termijn recht had op de waarde van de afkoop, die circa 6300 frank bedroeg.2682 Vooruit, daar wilde Du Perron dan nog mee akkoord gaan, maar daarna moest het ook afgelopen zijn.2683

Hij was Timmers Verhoeven dankbaar voor de wijze waarop deze de hele zaak tot klaarheid had gebracht, al was de uitkomst dan minder gunstig. Ook de menselijke kwaliteiten van Timmers Verhoeven hadden hem voor de man ingenomen.2684 Bij de vendutie in oktober had T.V. op Du Perrons verzoek de zegelring gekocht uit de nagelaten boedel van zijn vader. T.V. had Du Perron de zegelring geschonken, wat deze niet echt prettig vond, want hij stond al zeer bij hem in het krijt.2685 Timmers Verhoeven verlangde geen beloning voor zijn bewezen diensten. Eind februari 1934 gingen Eddy en Bep du Perron met de T.V.'s in Brussel eten. Toen in het najaar van 1934 De smalle mens uitkwam, schonk hij zijn onbaatzuchtige zaakgelastigde een exemplaar met de opdracht: ‘Aan H.L. Timmers Verhoeven, / met oprechte gevoelens van / vriendschap en dankbaarheid. / EduP.’

[p. 665]

Artsen en apothekers

Kort na het overlijden van mevrouw Du Perron, nog in januari 1933, had Pascal Pia, Du Perrons oudste vriend in Europa, hem warm gemaakt voor een historische bloemlezing uit poëzie van medici. Ondanks de slechte tijden zou er naar zijn oordeel ongetwijfeld vraag naar zijn bij artsen, tandartsen, apothekers en wie weet zelfs veeartsen. Die verdienden immers nog goed. Het boek diende luxueus te worden uitgevoerd en tegen een hoge prijs worden aangeboden, anders namen ze het niet serieus. Du Perron gaf zich meteen gewonnen. De bloemlezing zou heten: Bouquet poëtique des médecins, chirurgiens, dentistes & apothicaires. De medische verzen zouden worden opgespoord in de Bibliothèque Nationale te Parijs. Ook Pia zelf had het economisch tij tegen, hij hoopte dat zij samen munt konden slaan uit dit project. Had hij niet al eerder exclusieve uitgaven verzorgd die hem een aardige duit hadden opgeleverd? Zo had hij een Franse uitgave verzorgd van De figuris Veneris - manual of classical erotology van Fr. Ch. Forberg. Door bestelformulieren per post te versturen had hij de boekhandel uitgeschakeld en een mooie winst opgestreken.2686

Pia ging welgemoed aan de slag. Bep en Eddy du Perron stonden hem bij: vanaf eind januari 1933 werkten ze elke dag van 12 tot 4 in de Bibliothèque Nationale.2687 In de tweede week van februari staakten ze het werk om aan andere dingen toe te komen, maar in maart namen ze het corvee weer op.2688 In elk geval vanaf medio april maakte Du Perron - nu in zijn eentje - de dagelijkse gang naar de Bibliothèque Nationale om daar zij aan zij met Pia te werken. Wel had hij het idee dat hij een beetje voor spek en bonen meedeed. Pia was immers de kenner, die zich in de bibliotheek voelde als een vis in het water. Tot medio mei 1933 waren beiden regelmatig in de Bibliothèque Nationale te vinden.

Door dit werk ‘om den brode’ schoof Du Perron het schrijven aan zijn grote roman voor zich uit. Hij waarschuwde vrienden die in Bellevue op bezoek wilden komen, dat hij weinig tijd voor hen had.2689 Alleen voor Jan van Nijlen maakte hij een uitzondering. Op 9 mei 1933 ging hij met hem naar Montmartre om de oude bohème-atmosfeer op te snuiven, waarvan echter weinig was terug te vinden. Het viel Van Nijlen op dat Du Perron na al zijn ‘woeste en sombere brieven’ toch zo ‘gezellig en opgewekt’ was, maar daarbij ook ‘minder praatlustig en meer ingetogen’ dan vijf jaar eerder. Van Nijlen werd voorgesteld aan Pascal Pia. Hij vond Pia ‘een alleraardigste man’, ‘amusant en geestig en, in zijn grote eenvoud, de meest volstrekte antithese van de arrivist’. Maar in het project van de bloemlezing had de Vlaamse dichter niet veel fiducie.2690

[p. 666]

In Het land van herkomst reflecterend over de verhouding Ducroo - Viala (Du Perron - Pia) schrijft Du Perron over beider rollenspel:

‘[...] ik ben geposeerder, burgerliker, veel minder onverschillig of zelfs gerevolteerd dan ik lijken moet als ik met hem praat. Het is een oude rol die wij nu al tien jaar tegenover elkaar spelen; ik spreek tegen hem zoals ik denk dat hij van mij verlangt dat ik tegen hem spreken zal, voor de Viala die hij eens voor mij was, en die het leven gedurende die tien jaar juist bij herhaling bewezen heeft dat hij onmogelik kon zijn. [...] Hij is de verantwoordelike man geworden, de leider van deze onderneming die even goed mislukken kan als wat ook in deze tijd en die ook hem dan voor een verlies stelt ver boven zijn krachten, niet omdat hij moèt (voor zichzelf had hij de zaak kunnen uitstellen tot een beter moment), niet alleen omdat hij edel is en gedreven door het gevoel mij nu een dienst terug te kunnen bewijzen, maar omdat hij, evenals ikzelf, niet geheel vrij is misschien van de rol die wij vroeger tegenover elkaar speelden, toen ik de sympatieke jonge rijkaard was en hij de te vroeg in het leven geworpene, de vooruit ontgoochelde en toch energieke ontduiker van alle wetten door de maatschappij op de gewone burger toegepast. Hij was de ongetwijfeld oprechte, maar door mij toen hevig geïdealiseerde anarchist.’2691

Pia had het idee dat hij iets terug moest doen voor al die keren dat Du Perron hem had geholpen. In juni 1933 was het zover: het boek was klaar, Du Perron vond het ‘een heel curieus boekwerk geworden, veel minder obsceen, maar eigenlijk veel gekker dan de Forberg’. Het moest negen gulden kosten per exemplaar, ongeveer 80 euro nu.2692 Eerst moesten de prospectussen worden verzonden. Op donderdag 8 juni begonnen Eddy en Bep du Perron samen met Pia de adressen te schrijven.2693 Du Perron maakte zich enorme voorstellingen van de mogelijkheden, alsof er ‘een nieuw leven’ voor hem zou beginnen.2694 Elke avond namen Bep en hij gaar van de arbeid het boemeltje terug naar Bellevue. Ze bezorgden in totaal twaalf pakken prospectussen bij postkantoren in Parijs. Pia had zijn laatste geld in deze onderneming gestoken en Du Perron had er vijfhonderd gulden bijgelegd. Hoopvol keek hij nu uit naar maandag, wanneer de eerste bestellingen konden komen. Maar op de in totaal 900 verzonden brieven waren op donderdag 15 juni slechts twee bestellingen binnen. Het was nog geen week na het begin van het schrijven van de adressen, maar reeds maakte Du Perron zich grote zorgen. Hij had gedacht dat het meteen storm zou lopen.

[p. 667]

Pia en Du Perron gunden zich de tijd niet om rustig af te wachten en gooiden het over een andere boeg: ze zouden op vrijdag 16 juni beginnen met het wijk na wijk aflopen van alle doktoren, apothekers en tandartsen van Parijs om ze het boek te vertonen.2695 Du Perron, die de grootste moeite had om zich te verstaan met mensen die niet op zijn golflengte zaten, moest als een soort handelsreiziger op pad. Het was een waar schrikbeeld: ‘Ik ben er innerlijk ziek van; ik heb iedere dag meer een gevoel van onmacht op ieder gebied; ik slaap denkende over deze rottoestand, ik word er 's morgens heel vroeg al met schrik mee wakker, en kortom, ik ga mij vanaf morgen ook totaal op deze rotzooi instellen. Blijf ik hinken op 2 gedachten, dan kom ik er niet uit.’2696 Er was inmiddels slechts één bestelling bij gekomen. Malraux lachte meesmuilend: als het nou een verzameling schunnige liedjes was geweest, maar Pia had er een wetenschappelijk werk van gemaakt! Du Perron ervoer hoe het was om als verkoper in Parijs te opereren: als je de conciërge voorbij bent gekomen, is daar onherroepelijk een dienstbode of pleegzuster die je tracht af te poeieren. In twee uur tijds slaagde Du Perron erin om tot vijf dokters te worden toegelaten. Pia was het niet veel beter vergaan. Hij was soms wel vriendelijk ontvangen, maar ‘men had het boek ingekeken en lange verhalen gehouden over de slechte tijden’.2697

Na vier dagen leuren in Parijs was Pia één exemplaar kwijtgeraakt, Du Perron geen enkel. Ter Braak was zo vriendelijk om drie exemplaren te bestellen.2698 Du Perron beet zich nu helemaal vast in zijn taak van handelsreiziger: hij ging naar Brussel, waar hij ook allerlei doktoren afliep, maar ook zij wezen op de slechte tijden. De enige arts aan wie hij een exemplaar kon slijten was zijn oude dokter Maasland. Ook Timmers Verhoeven nam een exemplaar van hem af.2699 Dit debacle gaf de doorslag met betrekking tot Simone: Du Perron zocht haar op en vertelde haar dat ze een kleinere behuizing moest zoeken en een baantje. Zij moest nu maar afstand doen van haar ‘mevrouw’-gevoelens en aannemen wat ze kon krijgen. Zelf was hij toch ook niet te beroerd om met boeken te lopen leuren?2700

Pia en zijn vrouw Suzanne zetten de verkoop van het boek nog even voort. Met inzet van haar vrouwelijke charmes slaagde Suzanne erin een paar exemplaren te slijten; op afgegeven prospectussen kwamen nog eens zes bestellingen binnen. Hiermee was de koek wel op. Pia ging door met ander werk, Suzanne sprak erover een wafelkraam te beginnen en de Du Perrons richtten zich op het werk voor de krant.2701 In 1934, toen Gistoux was verkocht en de erfenis afgewikkeld, zette Du Perron 10.000 Franse frank (ongeveer 1000 gulden) opzij om de schade met Pia te delen.2702

[p. 668]

Hartkloppingen

Op 11 maart 1933 had Du Perron alles van zich afgezet en was hij begonnen aan zijn grote roman met als werktitel ‘Ducroo’.2703 Binnen vijf dagen had hij ruim zestig bladzijden geschreven, maar tegen het einde van de maand begon zijn hart op te spelen: hij kreeg er telkens ‘rare stompen’ op, ‘het gevoel van overslaan met of zonder hevige klopping erna’. Dit hield dagenlang aan en soms had hij daarbij ‘zonder ophouden een gevoel van malaise met een lichte kramp’. De dokter oordeelde dat er geen organisch gebrek was - het was allemaal aan ‘depressie’ te wijten - en schreef passiflorine voor.2704 Na enkele dagen bedrust was Du Perron wat opgeknapt. Er waren geen kloppingen meer, maar het was in de hartstreek ‘erg slap en gevoelig’, ‘zoo'n beetje wee’, alsof hij er ‘een beetje honger’ had. Hij zette zich weer aan het schrijven. De dokter had hem wenken gegeven voor een dieet, maar op 4 april had Du Perron een plezierige avond met Pascal Pia, Jean Paulhan en de illustrator Alexandre Alexeïeff. Tegen zijn gewoonte in dronk hij diverse wijnen, wat resulteerde in een slapeloze nacht en extra druk op zijn hart. Niettemin schreef hij ‘als een razende’ voort aan Ducroo, zodat hij op 7 april al 180 bladzijden klaar had.2705

Medio mei was hij uitgeput van het werk aan de doktersbloemlezing. Elke nieuwe verwikkeling inzake de erfenis maakte hem van streek, vooral als hij dacht aan de consequenties voor Gille en Simone. Met Ducroo kon hij zijn draai niet meer vinden. 's Nachts sliep hij niet meer dan zes uur, van ongeveer 2 uur tot 8 uur in de morgen. Daar bleef het bij, want hij had niet de Indische gewoonte om een middagdutje te doen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hij zich soms ‘erg suf en moe’ voelde.2706 Op 21 mei was het weer zover: opnieuw had hij last van hartkloppingen. Bep begon zich erg ongerust te maken en sommeerde hem de dokter van Malraux te bezoeken. Du Perron was geneigd zijn hartklachten te bagatelliseren: ‘Het is niet erg, maar ik moet toch een behandeling ondergaan.’2707 Het verschijnsel zou zich later nog meerdere malen voordoen, maar de Parijse dokters die hij raadpleegde constateerden alleen ‘nerveuze hartkloppingen’. In hedendaags Nederlands vertaald: Du Perron had zijn hartkloppingen aan stress te danken.2708

De weinig hoopgevende berichten uit Brussel droegen bij aan Du Perrons gevoel dat hij in Bellevue boven zijn stand leefde, al bezat hij dan nog in naam een ‘château’.2709 Hij had echter geen keus, want het huurcontract liep nog tot oktober. In juni 1933 schreef hij aan Buckland Wright dat hij zich eigenlijk niet erg goed voelde: ‘nogal vermoeid, ook ontmoedigd

[p. 669]

door al die dingen die in de lucht blijven hangen zonder tot oplossing te komen. Er zijn ogenblikken dat ik er de voorkeur aan geef om nu al op een of ander ellendig kamertje te zitten, om me ten minste in de werkelijkheid te bevinden.’2710

Op 14 september 1933 braken Eddy en Bep du Perron even uit de dagelijkse sleur. Zij gingen naar het ten noorden van Parijs gelegen plaatsje Chantilly, niet ver van Senlis waar ze waren geweest in het prille begin van hun liefde. Het geld voor dit uitstapje kregen ze van Beps vader.2711 Het was niet louter voor hun plezier: Bep moest voor Het Vaderland een brief schrijven over een tentoonstelling van de zeventiende-eeuwse landschapsschilder Nicolas Poussin.2712 Du Perron was zeer gesteld op deze landelijke streek, la ‘doulce France’, waar nog de sfeer hing van Nervals novelle Sylvie.2713 Maar de anderhalve dag in het sprookjesachtige Chantilly bracht geen soelaas: Du Perron kwam erg moe terug en voelde zich steeds vermoeider worden. Gekweld door de gedachte aan Gille en Simone had hij grote moeite om de slaap te vatten.2714 In oktober, na de door hem gemeden vendutie, kreeg hij weer last van hartkloppingen, die meer dan een half uur aanhielden.2715

Eind september logeerde Freddy Batten in Parijs. Uiteraard zocht hij ook zijn literaire held op, voor wie hij Indische en Haagse lekkernijen had meegebracht. Du Perron vond het een corvee om te praten met deze adolescent die zo krampachtig zijn gelijk zocht. Was hij zelf op zijn eenentwintigste ook zo geweest?2716 Dwars door dit adolescente gedrag heen was Batten overigens wel iemand die scherp kon observeren. Hij merkte op dat Du Perron al lopende telkens een tred oversloeg. Als je naast hem liep, was je dus gedwongen om die snelle gang over te nemen. Geen wonder, aldus Batten, dat zijn hart ook telkens een slag miste.2717

De conclusie is onvermijdelijk: zijn nerveuze aanleg maakte Du Perron extra gevoelig voor de traumatische gebeurtenissen die in het jaar 1933 over hem heen kwamen. Alles wat zich onttrok aan zijn controle, vooral waar het Simone en Gille betrof, was een zware belasting voor zijn gezondheid. Soms werd hij midden in de nacht of 's ochtends vroeg wakker met ‘angoisses’, die hem gaandeweg verzwakten.2718 Men kan zich afvragen waarom hij dan toch voortging ‘als een razende’ te werken aan Ducroo en aan zijn artikelen, maar dit was juist het enige terrein waarop hij zichzelf kon zijn. Schrijven was hem een levensbehoefte, een intellectuele inspanning die hem tot grotere klaarheid voerde. Bovendien schreef hij Ducroo voor de ene die hem loyaal terzijde stond, voor Bep, zijn vrouw.

[p. 670]

Uitgevers en redacteuren

Zo soeverein als Du Perron zich als schrijver voelde, zo afhankelijk was hij van anderen om zijn geschriften gepubliceerd te krijgen. Nu was hij daaraan wel gewend. Zo kostte het heel veel moeite om Uren met Dirk Coster in boekvorm uit te brengen. Het had voor de hand gelegen als het was verschenen bij Nijgh & Van Ditmar, die immers ook Forum uitgaf. Doeke Zijlstra had hierin het laatste woord. Du Perrons contact met de sfinxachtige Fries liep vooral via Bouws, en zijn verhouding met Bouws was bekoeld na de schermutseling over diens eigengereide correcties. Het was Bouws die hem als eerste liet weten dat Zijlstra in het decembernummer van 1932 krachtige propaganda wilde maken voor Forum. Hiervoor zou de laatste aflevering in de reeks ‘Uren met Dirk Coster’ moeten sneuvelen. Du Perron vond het best, mits Zijlstra toestemde in een uitgave in boekvorm.2719 Ter Braak, die zeer geporteerd was voor zo'n uitgave, peilde Zijlstra's stemming en merkte dat hij er niet voor voelde, ‘omdat hij als echte Hollander dit soort van polemiek, al moet hij de qualiteit ervan erkennen, niet goed hebben kan’. Praktisch als hij was, opperde Ter Braak om Zijlstra voor de keus te stellen: ofwel de Uren als boek uitgeven ofwel het zetsel voor een prikje overdoen aan een andere uitgever.2720 Du Perron reageerde als door de bliksem getroffen: hij had geen goed woord over voor die ‘bêteling’ en ‘kaaskop’; Zijlstra hoefde niet meer te rekenen op Du Perrons loyaliteit aan Nijgh & Van Ditmar. Als hij aanbleef als Forum-redacteur, was dat enkel uit vriendschap voor Ter Braak.2721

Ter Braak trachtte de zaken in het juiste perspectief te plaatsen: Du Perron moest zich niet zoveel van uitgevers voorstellen. Het ging hen per slot van rekening niet om principes, maar om de verdiensten.2722 Na nog enig tegensputteren legde Du Perron zich hierbij neer, mede omdat Zijlstra het zetsel gratis wilde afstaan aan een andere uitgever.2723 De uitgever die als eerste in aanmerking kwam was Alexandre Stols, de veelgeplaagde en altoos klagende. Hij werd zowel door Du Perron als door Greshoff bestookt met brieven over de Uren, maar hij hield de boot af: Eddy was zo onverkoopbaar.2724 Maar toen Ter Braak een ‘n.v. tot Exploitatie van “Uren met Dirk Coster” in Boekvorm’ in het leven riep, waar belangstellenden geld konden inleggen, was Stols' interesse gewekt. Hij stelde als voorwaarde dat ook hij dan een percentage zou krijgen in de exploitatie.2725 Het leek Du Perron raadzaam om eerst enkele andere uitgevers te proberen: misschien kon Greshoff eens een balletje opgooien bij Meulenhoff of Van Kampen.2726 Terwijl diverse uitgevers uit fatsoensredenen waren terugge-

[p. 671]

deinsd, stemde Bob van Kampen onmiddellijk toe in de exploitatie, tegen 10% kostenvergoeding; bij die beslissing speelde mee dat hij graag een roman van Du Perron zou uitgeven. Van Kampen kon zich geen buil vallen aan de Uren, want de naamloze vennootschap - waarin Ter Braak zelf het meeste geld had gestoken - zou het risico dragen.2727 De uitgever liet er geen gras over groeien: begin mei 1933 verscheen Uren met Dirk Coster. Maar de sfeer van schandaal die er van stonde af om had gehangen, vermocht de verkoop niet te stimuleren: het boek dat zo ‘onfatsoenlijk’ heette te zijn bleef voorbehouden aan een kleine intellectuele elite. Ter Braak zag zich genoodzaakt zijn honorarium voor Politicus zonder partij, 280 gulden, te steken in de drukkosten van Uren met Dirk Coster.2728 De verkoop van speciale luxe-edities, door Du Perron gesigneerd en voorzien van met de hand geschreven citaten uit Tailhade, Hemingway, Prince de Ligne, Chamfort en Nietzsche, kon het verlies niet goedmaken.2729

 

Du Perron had ontegenzeggelijk veel te danken aan zijn vrienden Greshoff en Ter Braak, maar hij spaarde hun zijn waarheden niet. Forum had één rubriek, ‘Panopticum’ (wassenbeeldenspel), waarin de medewerkers opmerkelijke zaken belichtten of satirisch uithaalden tegen deze of gene. Uiteraard was Du Perron een frequent leverancier aan deze rubriek, maar soms raadde Ter Braak hem een panopticum af, dat te flauw was of minder wenselijk uit oogpunt van literaire strategie. Meestal ging Du Perron dan mokkend akkoord. Op 15 januari 1933 stuurde hij Ter Braak weer twee panopticums waarin hij zijn polemisch vuur onder meer losliet op de protestantse schrijver K. Heeroma alias Muus Jacobse, die hem in Opwaartsche Wegen had betiteld als een ‘proleet’.2730 Hij liet zijn zending vergezeld gaan van de volgende waarschuwing: ‘Je zou me nu een heel groot genoegen doen als je mij ditmaal niet tegenwerkte in het plaatsen van de twee bijgaande panopticums. Jan Greshoff las ze en vond ze heel goed; ik heb werkelijk een razende behoefte om al dit vulgus nog een paar meppen terug te verkoopen, en de Muus heeft het toch zeker niet gestolen. Ik heb geen “trots”, enz., dat weet ik nu wel. Maar gun me dit plezier.’2731 Du Perrons opmerking dat hij geen ‘trots’ bezat, sloeg op Ter Braaks standpunt dat je niet moest reageren op minderwaardige schrijfsels. Daar hoorde je boven te staan.

Ter Braak reageerde uiterst geprikkeld: Du Perrons toon deed hem nogal ‘dwingerig’ aan. Hij zou de bijdragen zonder commentaar doorsturen aan redactiesecretaris Bouws, maar hij wilde wel even kwijt dat hij het panopticum tegen Heeroma ‘slecht, querulant en op het kinderachtige af’

[p. 672]

vond.2732 Toen hier overheen ook nog een brief van Bouws kwam met een opmerking over ‘oneervolheid’ deed dit voor Du Perron de deur dicht. Als er in Forum wél plaats was voor allerlei zwakke bijdragen van anderen, maar níet voor het slechtste panopticum van een van de redacteuren, hield het voor hem op. Hij trok zich met onmiddellijke ingang terug uit de panopticumrubriek.2733 Ter Braak toonde zich gekwetst dat zijn reactie zomaar werd gelijkgesteld aan die van Bouws. Wat Bouws allemaal sputterde, liet hem koud: Bouws' mening, hoe gewichtig ook gebracht, telde niet mee als stem. Maar het zou toch merkwaardig zijn als hijzelf niet meer gewoon zijn persoonlijke mening mocht geven? ‘Moet ik je dus in dit opzicht “respecteeren”, omdat je anders dadelijk een ultimatum stelt? Het zou me godsonmogelijk zijn, of de heele basis van onze vriendschap zou verdwijnen.’2734 Du Perron bleef bij zijn standpunt: het ging Ter Braak toch om méér dan alleen het ventileren van zijn mening? Het was duidelijk dat hij Du Perrons manier van polemiseren verkeerd vond, zoals op hun manier ook Bouws en Maurice Roelants dat vonden. Elk van hen had hun aparte, persoonlijke anti's. Het was daarom het beste als hij voortaan geen panopticums meer schreef.2735

Dit antwoord laat zien hoe scherp Du Perron de lijnen trok: alles of niets. Ter Braak trok de conclusie dat het neerkwam op een ‘temperamentsquaestie’.2736 Maar Du Perron nam geen genoegen met deze dooddoener. Hij beklemtoonde zijn gevoel van ‘buitenstaander’. Kort daarvoor had hij een uur lang tegen Menno en Maurice ‘moeten praten over den al of niet gewenschten toon in de Forum-polemiek’. Ter Braak was op zijn manier ‘maniakaal’, met zijn lange, ‘uitborende’ brieven. Du Perron had genoeg van de anti-sfeer tegen zijn polemische bijdragen: ‘het is mij niet waard om iedere keer weer de intellectueele bezwaren van Menno, de katholieke of Vlaamsch-afzijdige van Maurice, en de “fatsoenlijke” van Bouws “op zijn plaats te moeten zetten”, enz.’. Het stuitte hem tegen de borst dat zijn bijdragen aan Forum aan zulke jurering werden onderworpen. Dat deed je toch ook niet met een Multatuli? Als hij samen met Pia in een redactie zat, zouden ze er niet over piekeren elkaar zo betuttelend te bejegenen.2737

Omwille van de lieve vrede gaf Ter Braak het ‘uitboren’ op en wilde hij best ook zijn ‘part van het ongelijk’ hebben.2738 Du Perron had er een halszaak van gemaakt, en dat in een tijd dat hij veel ernstiger problemen het hoofd moest bieden. Enigszins meewarig schreef Ter Braak aan Greshoff: ‘[...] hij [Eddy] moet werkelijk wel in verrotte omstandigheden verkeeren, dat hij overal “fronden” ziet, niet alleen bij notarissen e.d., maar zelfs bij

[p. 673]

vrienden. Overigens: de fronde Bouws-Roelants-ter Braak heeft mij toch wel een beetje geërgerd, omdat er zoo volkomen niets van waar is.’2739

Al in februari 1932 had Roelants bezwaren geuit tegen de vele ‘schimpverzen’ in Forum; hij vond met name sommige regels in Du Perrons verzen ‘plat’.2740 Bouws had Roelants' bezwaren meteen onderschreven. Volgens de redactiesecretaris was persoonlijk overleg geboden. ‘In kwesties bijvoorbeeld als die hekeldichten van Eddy kan een dergelijke discussie ongetwijfeld tot de gewenschte matiging leiden. Eddy is op dit gebied van een, zoo je weet angstwekkende vruchtbaarheid, zoodat een tegenwicht zeer gewenscht is.’2741 In de Forum-vergadering van 11 mei 1932 was het thema van de al dan niet inmenging in panopticumstukken uitvoerig aan de orde gesteld. Du Perron had toen al de conclusie getrokken dat de polemiek hem blijkbaar meer ter harte ging dan de ‘literatuur’ en dat hierin een groot verschil lag met de anderen.2742 In juli 1932 voorzag hij moeilijkheden met Roelants, die met de dag ‘officiëler’ werd. Ter Braak was het met hem eens: je zag Maurice nu al ‘kakkerlakkensprongen’ maken ‘tusschen het ventisme en het katholicisme-flamingantisme’.2743 Zelf had Ter Braak recent een brief van Roelants gekregen met de mededeling, dat hij niet genoeg geloofde in het absolute van de intelligentie om het geloof terzijde te stellen. Een passage van Ter Braak over kerken was volgens hem van een ‘schimpende en nonchalante allure’.2744

Terwijl het tijdschrift voor de buitenwereld de weerbarstige nieuwkomer bleef, verschenen zo dus al de eerste scheurtjes in het Forum-bolwerk. Op 11 september 1932 was er een vergadering ten huize van Jan Greshoff, die als figuur op de achtergrond een niet onbelangrijke rol speelde. Ter gelegenheid van die vergadering werden er voor Greshoffs huis enkele foto's gemaakt van de Forum-coryfeeën: Ter Braak, Du Perron, Roelants en Bouws. Ook de gastheer werd op twee van de foto's vereeuwigd en zijn vrouw op één ervan. Du Perron neemt telkens een hoog standpunt in om zijn geringe lengte te compenseren. Maurice Roelants, met zijn geweldige haardos, blikt vastberaden in de camera.2745

 

Voor Du Perron was de aardigheid van Forum er toen al een beetje af. Hij dacht erover om met ingang van de volgende jaargang af te treden als redacteur, maar Ter Braak overreedde hem om aan te blijven.2746 Wel schreef hij een principiële bijdrage voor de panopticum-rubriek: ‘Polemiek en tijdschriftleiderschap’.2747 Hierin verzette hij zich tegen elke dogmatiek, ook die van de ‘ventisten’, en vroeg hij zich af of de verantwoordelijkheid van een tijdschriftleider wel met een polemische instelling te

[p. 674]

rijmen viel: ‘[...] de groei van mijn verantwoordelijkheid bezorgt mij een drang om geruime tijd te rusten op mijn polemiese lauweren, om het nogmaals te zeggen met gevoel en waardigheid’.2748

Deze boutade werd door sommigen uitgelegd als een aankondiging dat Du Perron afscheid nam van de polemiek.2749 Hij had alleen een rustpauze willen inlassen, maar de reactie van Ter Braak op zijn laatste panopticum gaf hem te denken. Het meeste ergerde hem Bouws, die zichzelf steeds belangrijker ging vinden en wiens ‘spelletje’ het was de redactieleden tegen elkaar uit te spelen.2750 Op een nieuwe Forum-vergadering, op 3 maart 1933 in Rotterdam, werden de conflicten uitgepraat. Bouws bekende dat Zijlstra hem had gezegd om Du Perron te laten controleren door de andere redactieleden.2751 Mogelijk heeft deze mededeling bijgedragen aan Du Perrons besluit om per 1 januari 1934 af te treden als redacteur. Tevens besloot hij voorlopig geen panopticums meer te schrijven.

Ter Braak toonde zich ingenomen dat Du Perron niet weer tegen Bouws ten strijde was getrokken, maar hem met morele superioriteit had behandeld.2752 De verhoudingen met de redactiesecretaris leken nu te zijn genormaliseerd, maar erg lang zou deze schijnbare vrede niet duren. In een brief van 4 juli 1933 koketteerde Bouws weer met zijn speciale band met Zijlstra: zijn aanwezigheid als ‘schakel’ zou voor Zijlstra ‘beslissend’ zijn voor het (voort)bestaan van het tijdschrift met zijn geringe aantal abonnees. Omdat er sprake van was dat Bouws directeur zou worden van de radio-omroep in Indië, zou Forum dus geen lang leven meer beschoren zijn. Du Perron reageerde schamper: ‘één waarheid springt uit dit alles naar voren: Forum en Bouws heffen elkaar op’.2753

Ter Braak boorde nog wat dieper: Bouws zou, uit wrok dat er voor hem geen redacteurspost in zat, bij Zijlstra aansturen op opheffing van Forum. Verder was Ter Braak erachter gekomen dat Bouws als betaald lector van Nijgh & Van Ditmar het min of meer voor het zeggen had over het fonds bellettrie.2754 Meer dan alleen een ijdeltuit, was hij ook een leugenaar en intrigant. Voor Du Perron was Bouws allang quantité négligeable, maar toen deze hem ‘met merkbaar genoegen’ had medegedeeld dat Nijgh & Van Ditmar niets zag in een vertaling van Malraux' roman La condition humaine, vond hij het tijd geworden om een einde te maken aan hun betrekkingen. Na een nieuwe missive van de man die hij de ‘Unspeakable’ was gaan noemen, zegde Du Perron iedere relatie met hem op.2755

In een gesprek dat Ter Braak met Zijlstra had, ontkende de laatste dat Bouws zo'n grote invloed had op zijn beleid. Zijlstra bleek open te staan voor ieder aannemelijk voorstel om Forum voort te zetten.2756 Du Perron

[p. 675]

wilde alleen nog aan Forum blijven medewerken, indien Bouws aftrad als redactiesecretaris. Op 20 september 1933 werd er op het kantoor van Nijgh & Van Ditmar door Zijlstra, Ter Braak en Roelants vergaderd over de toekomst van het tijdschrift. Roelants kwam met een reorganisatievoorstel dat inhield dat Forum voortaan zou worden geredigeerd door twee van elkaar onafhankelijke redacties, een Nederlandse en een Vlaamse. Hij verwachtte dat deze nieuwe opzet het blad tweehonderd abonnees in Vlaanderen zou opleveren. Hij wilde daartoe een brede Vlaamse redactie creëren, waarin ook plaats zou zijn voor iemand als Urbain van de Voorde.2757

Ter Braak ijsde daarvan - met de Vlaamse Dirk Coster in zee! - maar Du Perron was ervoor om het een jaar te proberen: de redacties zouden immers los van elkaar staan. Dit begreep Ter Braak weer niet. Wist Du Perron dan niet hoe het allemaal precies in elkaar stak? Voorwaarde voor Roelants' ‘befaamde coalitie’ was dat Du Perron aftrad als redacteur! Ook Greshoff en Marsman vonden dat er onder die conditie maar één mogelijkheid overbleef: opdoeken!2758

Van de pamflettist Greshoff kreeg Du Perron een reactie die er niet om loog: Victor van Vriesland was een ‘halfgod’ vergeleken bij ‘die platte, provinciaalsche streber Maurice Roelants, die de Vlaamsche letteren onder zijn leiding wil “samenbrengen” en die pas bemerkt dat Forum bestáát, wanneer hij het voor zijn persoonlijke litteratuurpolitiek misbruiken kan. Ik begrijp niets van je. Bij de één laat je niets over je kant gaan, en van de ander - waarom? - excuseer je of verdoezel je de... arrivistentrucjes. Ik vind en blijf vinden: het voorstel van Maurice Roelants te Rotterdam is ignobel, bewijst dat hij nooit iets van “Forum” begrepen heeft en dat hij met maar één ding dag en nacht bezig is: zijn Phosithie in de Vláámsche letterkunde. Net iets voor jou! En toch, omdat zijn haar zoo aardig krult, accepteer je dat als zoete koek. O inconsequentie uw naam is E. Du Perron.’2759

Du Perron zag nu ook wel in dat de Vlaamse redactie wel wat erg breed werd voor de smalle mens die hij was. Hij verklaarde zich akkoord met Ter Braak: vooruit dan maar, de Van Speyck-optie.2760 Nadat er nog sprake was geweest van een fusie van Forum en De Vrije Bladen, werd ten langen leste toch Roelants' voorstel aangenomen.2761 Bouws werd definitief buitengesloten. In de Nederlandse redactie namen zitting: Menno ter Braak, S. Vestdijk en Victor E. van Vriesland, de Vlaamse redactie werd gevormd door Marnix Gijsen, Raymond Herreman, Maurice Roelants en Gerard Walschap. In het eerste nummer van de derde jaargang werd Everard

[p. 676]

Bouws namens de oude redactie hartelijk dank gezegd ‘voor het belangrijke organisatorische werk, dat hij in het belang van Forum heeft verricht’.2762

 

In een groot deel van de literaire kritiek van 1933 was Du Perron de gebeten hond. Vooral zijn Uren met Dirk Coster waren daar debet aan. In het verzuilde, introverte Holland van de jaren dertig vielen Costerianen, protestanten en katholieken gelijkelijk over hem heen. Het begon al in januari met een grafschrift in De Stem: ‘Hier ligt Charles-Edgar du Perron, / de anti-Coster-maniak, / die juist weer aan zijn taak begon, / toen God de Heer zijn leven brak. / Doch laat geen pijn uw hart verstoren, / want Edgars geest bleef ongeboren.’2763 Daarna schreef K. Heeroma dat met hem ‘de proleet zijn intrede [deed] in onze letterkunde’.2764 Pater J. van Heugten s.j. zag in Forum een ‘danse macabre’ van geïsoleerde intellectuelen en verdedigde Coster tegen de ‘kleine, halve waarheidjes’ van Du Perron.2765 ‘Spectator’ noemde Du Perron in De Stem ‘een smoezelige querulant’, door wie Ter Braak op sleeptouw werd genomen.2766 Theun de Vries trad in het strijdperk voor Dirk Coster, slachtoffer van ‘de heibel der bengels en belhamels’.2767 Anton van Duinkerken meende dat Du Perron ‘te weinig ziel’ bezat: ‘Het mangelt dezen Belg uit Java aan rondborstigheid en mannelijke verontwaardiging. Zijn toorn is een delicatessen-artikel, en zijn spot, ofschoon gewoonlijk grof van makelij, heeft altijd nog galanterie-manieren. [...] Zijn natuurlijke vijand is het verhevene. Op deze vijandschap verheft hij zich en hij gedraagt zich als stond hij door zijn meegeboren spotzucht van nature boven elke godsdienst, elken edelen droom en elke schoone daad. In den grond verwijt hij aan Dirk Coster niet diens stijl, maar diens onverzadigden nood naar den zin van het leven. Voor E. du Perron heeft het leven geen zin. Hij is zelf de zin van zijn leven.’2768 Anthonie Donker hamerde op hetzelfde aambeeld als Van Duinkerken door Du Perrons ‘hatelijkheid’ te bestempelen als ‘zelfbevrediging’.2769

Al deze verwijten, van zo verschillend geaarde critici, lijken uit dezelfde koker te komen. Du Perron was en bleef de buitenstaander die de goed burgerlijke en christelijke maatschappij van het interbellum mateloos irriteerde. Zijn ‘maniakale egocentrisme’ en ongegeneerde aanvalsdrift werden beschouwd als uitingen van slechte smaak. In de ogen van de gezeten letterkundigen gaf Du Perron zich over aan de zonde van de hoogmoed. Ook Multatuli, die de hoogmoed had gedefinieerd als de moed om hoog te staan, had om die reden een slechte reputatie.2770

[p. 677]

Nijhoffs bespreking van Uren met Dirk Coster luidde als volgt: ‘Ik ben, wegens de namen op het omslag, begonnen aan Du Perron's “Uren met Dirk Coster”. Maar het is, met de onwaardige strekking, zulk een pretentieus en langdradig gekrakeel, dat ik de lectuur heb moeten staken. Ik kan het dus ontraden, ik kan het niet bespreken.’2771 Anton van Duinkerken zei in een interview: ‘De aanval van du Perron op Coster lijkt mij daarenboven gedikteerd door gevoelens die 'n ernstig mensch moeten doen walgen.’2772 In oktober stelde Van Duinkerken dat zijn meningsverschil met Engelman ‘voor driekwart’ een meningsverschil was ‘over de beteekenis van E. du Perron’. Zelf kende hij Du Perron nauwelijks betekenis toe, ook diens aanval op Coster was al veel eerder door anderen verricht. Van Duinkerken werd evenals Coster beziggehouden door de prangende vraag: waarheen gaan wij? Op die vraag gaf Forum hem, als katholiek, geen bevredigend antwoord.2773

De laatste bewering was uiteraard zuiver retorisch, want Van Duinkerken was allerminst op zoek naar een antwoord op een vraag die voor hem allang beantwoord was. Van Duinkerken verlangde van literatuur vooral dat deze hem ontroerde; alles wat zweemde naar cynisme (Du Perron) of een voorkeur voor het ‘verregende’ leven (Elsschot) stootte hem af. Daarbij werd zijn visie op het leven bepaald door het finaliteitsbeginsel als richtsnoer van alle menselijk handelen. Hij was een groot verdediger van de humanistische idealist Dirk Coster, maar toen diens kant van ‘ontgoocheld pessimisme’ sterker naar voren kwam, liet Van Duinkerken zich negatief uit over Costers ‘gebrek aan eeuwigheidsbesef en beginselen’. Voorts kon de rondborstige Brabander maar niet begrijpen dat Anthonie Donker, die toch zo'n verstandig criticus was, niet de stap zette naar de katholieke levensbeschouwing.2774 En de Forum-groep was voor hem een groot negatief: zij liet haar houding bepalen door de smaak van de groep zelf, oordeelde vanuit het persoonlijk gevoel, huldigde een paganistisch mensbeeld, waarvan zij het literaire oordeel liet afhangen, en hechtte alleen waarde aan de actualiteit. Greshoff was in deze groep de moreel ongebondene, terwijl Ter Braak door geen dogmatiek was gebonden en Du Perron door geen enkele eerbied.2775

Het is opvallend hoezeer Du Perron voor Van Duinkerken - en voor vele confessionele en ethische critici - een steen des aanstoots was, veel meer nog dan Ter Braak. De katholiek opgevoede Du Perron had niet langdurig afscheid genomen van dominees- of pastoorsland. Als zoon van het onorthodoxe Indië had hij de godsdienst op een gegeven moment gewoon achter zich gelaten. Van Duinkerken zag in hem een geestelijke

[p. 678]

nazaat van de achttiende eeuw, de tijd toen men ‘geen grote gevoelens meer had, de orde van de maatschappij ontvluchtte en de luchthartigheid als hoger deugd prees dan het verantwoordelijkheidsbesef’.2776

 

Tegenover deze negatieve geluiden stonden de positieve van Greshoff, Slauerhoff, Vestdijk en Ter Braak.2777 De laatste, door 's-Gravesande gevraagd naar zijn samenwerking met Du Perron in Forum, beklemtoonde hun ‘gemeenschappelijken afkeer van een typisch nationaal verschijnsel: de “half-zachtheid”, het symbool van de geestelijke zelfverheffing zonder reden’. Hij voegde daaraan toe dat die halfzachtheid misschien te wijten was aan de toenemende ‘vrijzinnigheid van de dominees, die alles wel willen omarmen, als het maar niet prikt of bijt’. Met deze woorden bracht Ter Braak een duidelijke scheiding aan: dominees en ethici aan de ene kant, nihilisten aan de andere kant. Hij verengde het oorspronkelijke Forum tot zijn samenwerking met Du Perron. Dat er ook nog een derde redacteur was, liet hij gemakshalve buiten beschouwing. Hoewel geporteerd voor de vrijheid van meningsuiting had Maurice Roelants zich eraan gestoord als Ter Braak of Du Perron weer eens zo nodig een ‘kerkraam of een tempelruit’ in moesten slaan.2778

De scheidslijnen werden scherp getrokken. Ook recensenten die Uren met Dirk Coster niet compleet afwezen, gaven in laatste instantie de voorkeur aan Coster. Zo kreeg Du Perrons schotschrift een gematigd onthaal in het Utrechts Dagblad (‘in dit deftige land’ is het goed als er ‘telkens weer snuiters verschijnen, die de pathetiek op het hakbord zetten’) en werd het door Gerard van Eckeren besproken met begrip voor aanvaller én aangevallene.2779

Du Perron markeerde het einde van zijn redacteurschap met het panopticum ‘Afscheid van Kostersloot’.2780 Hierin belichtte hij de strijd die Forum heeft gestreden ‘tegen diverse vormen van humbug, van gangbare valse munt en van stelselmatig opgeblazen waarden in leven en kunst, in etika en estetika, meer bepaald in het hedendaagse Nederland’. Verder nam hij de gelegenheid te baat om zijn Costeriaanse en confessionele critici gezamenlijk te klasseren als ‘edeldoeners van professie [...] met precies de argumenten en burgerdeugden waarin het soort zwelt’. Hij richtte zijn pijlen met name op Donkersloot, Theun de Vries en ‘de katoliek Van Duinkerken’, geschoold in het liegen en het debiteren van verpletterende diepzinnigheden over de godsdienst.2781 Hij weigerde met deze ‘broeders’ aan bepaalde spelletjes mee te doen. De ‘smalle mens’ die hij was, legde zijn laatste waardigheid in de eigen aard.

2648Vgl. Vw iii, p. 44-45; Hlvh 1996, p. 39-40, 444-445 (toelichtingen in Greshoff-exemplaar).
2649Gesprek J.H.W. Veenstra met E.G. du Perron-de Roos, 3-7-1969. Vgl. Vw iii, p. 45-46; Hlvh 1996, p. 40-41. Bijnavraag naar de schriftelijke nalatenschap van advocaat Léon Herman kreeg ik te horen dat deze in het begin van de oorlog bijeen brand verloren is gegaan.
2650Brieven iv, p. 14 (10-1-1933 aan A. Roland Holst). Zie ook hoofdstuk 32, noot 67.
2651Vw iii, p. 46; Hlvh 1996, p. 41.
2652Brieven iv, p. 22-26 (25 en 27-1-1933 aan J. van Nijlen).
2653Bw i, p. 412 (15-1-1933 aan TB). De vier kinderen waren: Jules Edouard (1913-2001), Oscar Ernest (1914-1978), Anne (geb. 1917) en Jan (1923-1949).
2654Vw iii, p. 46; Hlvh 1996, p. 41.
2655Brieven iv, p. 449 (15-2-1934 aan A. Roland Holst). Vgl. ook Vw iii, p. 399-400; Hlvh 1996, p. 323: ‘De vendutie in Brussel heeft met kunst- en vliegwerk een f 3000 meer opgebracht dan pessimisties verwacht werd en hier zijn f 18.000 in lucht opgegaan, zonder dat iemand erover dacht om in te grijpen. Ik verlies voor mijn aandeel f 12.000; een paar maanden geleden zou ik die som belachelik gevonden hebben, na de “tonnen” waar mijn moeder het altijd over had, nu bedenk ik dat ik daarvan - Suzanne en Guy meegerekend - ruim 6 jaar had kunnen leven.’ In werkelijkheid was de opbrengst van de vendutie circa 75.000 frank (= ongeveer 5350 gulden) meer dan was getaxeerd.
2656Brieven iv, p. 411 (29-12-1933 aan J. Greshoff).
2657Vgl. Vw iii, p. 46; Hlvh 1996, p. 41.
2658Brieven iv, p. 335, 337 (5-10 en 7-10-1933 aan J. Greshoff).
2659Vgl. Bw ii, p. 185 (8-10-1933). De meubels waren oorspronkelijk getaxeerd op 44.000 frank, de juwelen op 53.000 frank, wat tezamen bijna 100.000 frank is. Van de Chrysler is dan nog geen sprake. Vgl. Brieven iv, p. 225 (17-6-1933 aan J. Greshoff). DP vond de juwelen erg laag getaxeerd; de gunstige afloop van de vendutie lijkt hem daarin gelijk te geven.
2660Vw iii, p. 516; Hlvh 1996, p. 418. In zijn Herinneringen aan E. du Perron, p. 39, koppelt Jan van Nijlen dit bedrag van 3000 gulden ten onrechte aan de verkoop van Gistoux. In de roman staat duidelijk dat genoemd bedrag resulteerde uit de boedelscheiding. Ook Karel van het Reve heeft zich over deze kwestie gebogen. Hij schrijft: ‘Het is niet duidelijk of die 500 voor Grouhy [Gistoux, KS] in die 3000 zitten of niet’ (zie: K. van het Reve, ‘Naschrift’, Hollands Maandblad, jrg. 6, nr. 202, mei 1964, p. 40). De formulering ‘boedelscheiding’ laat volgens mij geen andere conclusie toe dan dat het hier uitsluitend om moeders nalatenschap ging. Het kasteel bleef erbuiten.
2661Brieven iv, p. 22-26 (25 en 27-1-1933 aan J. van Nijlen).
2662Van Nijlen, Herinneringen aan E. du Perron, p. 38.
2663Brieven iv, p. 29 (30-1-1933 aan J. van Nijlen).
2664Gesprek met S.G. (Dick) Timmers Verhoeven, Vlissingen, 29-12-1993. De Hollandse club kwam bijeen op de Galliërslaan bij het Jubelpark, dus niet al te ver van Greshoffs woning.
2665Brieven iv, p. 69 (11-3-1933 aan J. Greshoff).
2666Hele stukken tekst zijn weggelaten, maar soms wordt de actie van Van Vlaardingen overgenomen door Graaflant, het fictioneel alter ego van Greshoff.
2667Vgl. Hlvh 1935, p. 211-212; Hlvh 1996, p. 601-602.
2668Brieven iv, p. 86 (25-3-1933 aan J. Greshoff); Hlvh 1935, p. 212; Hlvh 1996, p. 601-602.
2669Brieven iv, p. 137 (25-4-1933 aan H. Marsman); Bw ii, p. 42 (1-5-1933).
2670Brieven iv, p. 165 (21-5-1933 aan J. Greshoff); Hlvh 1935, p. 212-213; Hlvh 1996, p. 602.
2671Brieven iv, p. 169 (23 of 30-5-1933 aan J. Greshoff).
2672Brieven iv, p. 337-338 (7-10-1933 aan J. Greshoff).
2673Brieven iv, p. 170-171 (23 of 30-5-1933 aan J. Greshoff).
2674Door mij geïnterviewd in 1991, gruwde Gille du Perron nog van het ‘regime’ van Monada. Adèle E. de Sturler-Verstege (1870-1946) was goed bevriend met tante Henny. Zij had directe bemoeiingen met de kostschool en zij was het die besloot Gille daar te plaatsen. Monada was een ‘dissidente theosofische club, die zich had afgescheiden van de internationale theosofische vereniging, onder andere wegens oppositie tegenover Annie Besant en het niet erkennen van Krishnamurti als Messias. In de twintiger jaren had in Brussel een Belgische dame zich tot “echte” Messias uitgeroepen. Zij maakte grote indruk op een aantal dames uit de gegoede kringen, onder andere op Du Perrons tantes De Sturler en Henny. Deze groepering kristalliseerde zich uit tot de onafhankelijke beweging Monada die onder meer een eigen school met dezelfde naam oprichtte.’ (Gesprek J.H.W. Veenstra met prof. dr. J.V. de Sturler (1907-1979), Brussel, 28-12-1975.)
2675Zie: Brieven iv, p. 214, 224-225 (10-7-1933 aan J. Greshoff en 17-7-1933 aan P.F.R. Shiell).
2676Brieven iv, p. 214 (10-7-1933 aan J. Greshoff).
2677Brieven iv, p. 226, 295 (10-7 en 18-9-1933 aan J. Greshoff); Hlvh 1935, p. 356; Hlvh 1996, p. 636.
2678Bw ii, p. 87-88 (20-6-1933); Brieven iv, p. 298 (20-9-1933 aan J. Greshoff).
2679Brieven iv, p. 421 (16 en 18-1-1934 aan J. Greshoff).
2680Brieven iv, p. 424 (20-1-1934 aan J. Greshoff).
2681Vgl. Brieven iv, p. 442 (9-2-1934 aan J. Greshoff); Brieven ix, p. 361-362 (H.L. Timmers Verhoeven aan DP, 7-2-1934).
2682H.L. Timmers Verhoeven aan DP, 22-1-1934 (coll. lm): ‘Je crois que tu as tort de ne pas payer la 3e prime relative à cette assurance [Royale Belge], parce que, après payment des 3 primes, tu as droit à la valeur de rachat se montant à Frs. 6.300.-, tandis que si tu ne paies pas la 3e prime, tout le bénéfice des deux premières primes est perdu.’
2683Brieven iv, p. 427 (24-1-1934 aan J. Greshoff).
2684Een reflectie daarvan is te vinden in: Hlvh 1935, p. 355-356; Hlvh 1996, p. 636.
2685Brieven iv, p. 336 (5-10-1933 aan J. Greshoff); over de zegelring zie: Snoek, Manhafte heren en rijke erfdochters, p. 46.
2686Zie: Bw ii, p. 79-80 (15-7-1933); Bw iv, p. 566 n.
2687Bw i, p. 431 (28-1-1933). Tijdens dit werk kwam Du Perron een dichtbundel tegen uit 1619 van ‘le Sieur Du Four, docteur en médecine’, waarin het gedicht ‘Enigme’ gelijkenis vertoonde met ‘The cloud’ van Shelley en ‘Iris’ van Jacques Perk. Hij schreef er meteen een artikeltje over: ‘Ontmoeting of invloed?’, in: Den Gulden Winckel, jrg. 32, nr. 375, maart 1933, p. 49-50 (niet in het Vw).
2688Bw i, p. 446 (11-2-1933).
2689Vgl. Brieven iv, p. 124, 151 (20-4 en 10-5-1929 aan H. Marsman). Het zesde hoofdstuk van Hlvh, ‘Hoofdzakelik Viala’, begint met de aanduiding van de maand ‘April’.
2690Van Nijlen, Herinneringen aan E. du Perron, p. 40-43; Brieven iv, p. 152 (10-5-1933 aan J. Greshoff).
2691Vw iii, p. 76-77; Hlvh 1996, p. 66.
2692Bw ii, p. 74-75 (9-6-1933).
2693Brieven iv, p. 184 (8-6-1933 aan J. Greshoff).
2694Brieven iv, p. 189 (10-6-1933 aan J. Greshoff).
2695Brieven iv, p. 190, 199 (10-6 en 16-6-1933 aan J. van Nijlen); Bw ii, p. 80 (15-6-1933).
2696Bw ii, p. 80 (15-6-1933).
2697Vgl. Vw iii, p. 236-237; Hlvh 1996, p. 191-192. In Frankrijk was de economische situatie nijpender dan in veel andere landen door de weigering van de regering om de frank te devalueren. Zie: Weber, The hollow years, p. 49.
2698Bw ii, p. 84 (18-6-1933).
2699Brieven iv, p. 207 (1-7-1933 aan J. Greshoff).
2700Brieven iv, p. 214 (10-7-1933 aan J. Greshoff).
2701Vgl. Vw iii, p. 239; Hlvh 1996, p. 194.
2702Zie: Brieven iv, p. 425, 507 (20-1 en 10-4-1934 aan J. Greshoff). Pia had een schuld van 22.000 Franse frank.
2703Brieven iv, p. 70 (11-3-1933 aan J. Greshoff).
2704Brieven iv, p. 88 (29-3-1933 aan J. Greshoff).
2705Brieven iv, p. 92, 97, 100 (31-3 en 5-4-1933 aan J. Greshoff; 7-4-1933 aan H. Marsman).
2706Brieven iv, p. 159 (16-5-1933 aan J. Greshoff).
2707Brieven iv, p. 165 (21-5-1933 aan J. Greshoff).
2708In een brief aan J. Weverbergh (17-4-1964, coll. lm) veronderstelt E.G. du Perron-de Roos dat de hartklachten van haar man een overblijfsel waren van de pleuritis die hij in 1924 had gehad. Inderdaad kan er bij een aandoening van tuberculeuze oorsprong verlies van longweefsel voorkomen, wat tot zuurstoftekort kan leiden, en dus tot angina pectoris (mededeling dr. J.B.F. Hulscher).
2709Vgl. Liefde met Jane, p. 8: ‘Bellevue was een leugen, was een leven “boven onze krachten”.’
2710DP aan J. Buckland Wright, vermoedelijk 7-6-1933. Door mij vertaald uit het Frans.
2711Brieven iv, p. 285 (12-9-1933 aan J. Greshoff). Medio juli had dr. J.R.B. de Roos nog in Bellevue gelogeerd. Zie: Bw ii, p. 108 (14-7-1933).
2712[Elisabeth de Roos,] ‘Een annex van Parijs’ historie en kunst', in: Het Vaderland, 25-9-1933.
2713Brieven viii, p. 224 (20-7-1939 aan H. Marsman). Sylvie speelt in Chantilly. Elisabeth de Roos noemt het ‘kasteeltje van Sylvie’. Waarschijnlijk heeft Du Perron ook gedacht aan de schets La bohème galante - veelal samen met Sylvie gebundeld - waarin Senlis en Ermenonville worden beschreven.
2714Brieven iv, p. 295 (18-9-1933 aan J. Greshoff).
2715Brieven iv, p. 337 (6-10-1933 aan J. Greshoff).
2716Brieven iv, p. 306 (24-9-1933 aan J. Greshoff).
2717Brief van F.E.A. Batten aan P. Delen, 4-5-1976 (editie-archief Brieven, coll. lm). Batten vervolgt:
‘Dat is zelfs in de raccourci's en de tournures van zijn stijl terug te vinden en misschien de voornaamste reden waarom mensen zelfs als Ter Braak zijn gedachtengang niet altijd op de voet konden volgen.’
2718Brieven iv, p. 365 (4-11-1933 aan J. Greshoff).
2719Bw i, p. 286 (18-9-1932).
2720Bw i, p. 289 (22-9-1932).
2721Bw i, p. 292, 294 (23 en 24-9-1932).
2722Bw i, p. 295-296 (25-9-1932).
2723Bw i, p. 300 (27-9-1932); Brieven iii, p. 413 (29-9-1932 aan A.A.M. Stols).
2724Chen en Van Faassen (red.), ‘Beste Sander, do it now!’, p. 166 (27-9-1932 aan J. Greshoff). Vgl. ook Brieven iii, p. 423 (13-10-1932 aan A.A.M. Stols).
2725Bw i, p. 311 (1-10-1932 aan DP); Brieven iii, p. 429 (16-10-1932 aan J. Greshoff).
2726Brieven iii, p. 415, 423, 439 (4-10-1932 aan J. Greshoff; 13-10-1932 aan A.A.M. Stols; 29-10-1932 aan J. Greshoff).
2727Vgl. Bw i, p. 356, 393, 401 (20-11, 15 en 22-12-1932 aan DP). Op 15 december hadden Ter Braak zelf, de bibliofiele handelaar in oud metaal Nijkerk en Everard Bouws elk vijftig gulden ingelegd. Bouws verdiende als zakenman 500 gulden per maand, maar verontschuldigde zich over ‘de slechte tijden’ dat hij niet meer inlegde. Ter Braak had nog honderd gulden nodig om de begroting sluitend te maken.
2728Zie: Hanssen, Sterven als een polemist, p. 112.
2729Hodinius, ‘E. du Perron en zijn uitgevers (1)’, p. 103. De citaten staan onder meer in een exemplaar uit het bezit van J.C. Bloem (coll. Antiquariaat Schuhmacher) en een exemplaar in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek. Voor luxe-exemplaren koos DP citaten in wisselende samenstelling.
2730Heeroma, ‘Kroniek van het literaire leven in 1932’, p. 381.
2731Bw i, p. 411-412 (15-1-1933).
2732Bw i, p. 413-414 (17-1-1933 aan DP).
2733Bw i, p. 415 (19-1-1933); Brieven ix, p. 114 (20-1-1933 aan E. Bouws).
2734Bw i, p. 420 (23-1-1933).
2735Bw i, p. 424-426 (25-1-1933).
2736Bw i, p. 427 (27-1-1933).
2737Brieven iv, p. 21, 27-28 (23 en 26-1-1933 aan J. Greshoff). Hij voegde hieraan toe, dat Menno tegen Bouws was, maar hem door zijn handelwijze juist in de kaart speelde.
2738Bw i, p. 436 (3-2-1933).
2739M. ter Braak aan J. Greshoff, 1-2-1933 (coll. lm).
2740M. Roelants aan Forum (= redactiesecretaris E. Bouws), 4-2-1932 (coll. lm).
2741Forum aan M. Roelants, 12-2-1932 (coll. lm). In een brief van 24-2-1932 aan Roelants beriep Forum (= Bouws) zich ook op Ter Braak, die de bezwaren tegen de gedichten uitvoerig met DP had besproken. Ze hadden de gedichten nu laten liggen ‘om eerst nader over het principe van de weigering te kunnen spreken’. Het ging om een hekeldicht op A.W. Grauls (gepubliceerd in het panopticum ‘Lof der onpersoonlijkheid’, in: Forum, jrg. 1, nr. 3, maart 1932, p. 203) en om de verzen ‘Voor een paradijsvaarder’ en ‘Twee filmsirenen’ (gepubliceerd in Forum, jrg. 1, nr. 4, april 1932, p. 236-237).
2742Bw i, p. 206 (12-5-1932).
2743Bw i, p. 251-253 (11-7-1932 aan TB; 13-7-1932 aan DP).
2744M. Roelants aan M. ter Braak, 17-6-1932 (coll. lm).
2745Foto's coll. mr. A.E. du Perron. Op de foto van het volledige gezelschap zit Du Perron half op het hek.
2746Vgl. Bw i, p. 390, 394 (11 en 16-12-1932).
2747‘Polemiek en tijdschriftleiderschap’.
2748De sneer naar het ventistische dogma is een verwijzing naar de moeite die DP had moeten doen om Engelmans gedicht ‘Ambrosia’ opgenomen te krijgen, dat Ter Braak en Roelants te ‘esthetisch’ vonden voor Forum. De opmerking over het ‘behagelen’ heeft betrekking op de parodie op de briefwisseling Du Perron-Marsman, die onder de titel ‘Hagel’ was verschenen in De Gemeenschap. Kennelijk schreef DP deze parodie toe aan Van Duinkerken.
2749Colmjon en/of Verbraeck, ‘Bakzeil halen’: ‘Wij bewonderen volstrekt niet al wat deze [Du Perron] in “Forum”, en eerst elders, ten beste heeft gegeven, maar meenen hier een betreurenswaardig teeken te zien, dat het er in ons land erger dan ooit tevoren zóó mee is gesteld, dat wie hier op het litterair tooneel even een onafhankelijke stem probeert te doen klinken, zeer spoedig daarna achter de coulissen tot inkeer wordt gebracht.’
2750Brieven iv, p. 58 (25-2-1933 aan J. Greshoff).
2751Brieven iv, p. 73 (14-3-1933 aan H. Marsman). Volgens een notitie van Bouws zelf had Zijlstra hem eigenlijk in de redactie willen hebben om een overheersing van het tijdschrift door Ter Braak en DP te voorkomen. Zie: Brieven ix, p. 354-355, aantekening van Bouws, 4-3-1933. Zie ook: idem, p. 116-117 (26-2-1933 aan Bouws).
2752Vgl. Bw i, p. 474 (10-3-1933).
2753Brieven ix, p. 125-128 (6-7-1933 aan E. Bouws; in voetnoot 1 wordt Bouws' brief van 4-7-1933 samengevat).
2754Bw ii, p. 93-94 (6-7-1933). Zo was Bouws verantwoordelijk voor het afketsen van Vestdijks roman Kind tussen vier vrouwen, terwijl hij tegenover Vestdijk zich gedroeg als ‘de man die nog moeite deed’.
2755Vgl. Brieven ix, p. 130-131 (25-7-1933 aan E. Bouws); Bw ii, p. 118-119 (25-7-1933 aan TB).
2756Bw ii, p. 115 (21-7-1933).
2757Roelants, Roman van het tijdschrift Forum, p. 40. Zie ook: Bw ii, p. 157 (21-9-1933).
2758Bw ii, p. 157-165 (21 t/m 24-9-1933).
2759J. Greshoff aan DP, 24-9-1933 (coll. lm).
2760Bw ii, p. 168 (25 en 16-9-1933).
2761Bw ii, p. 216 (9-11-1933 aan DP).
2762Maurice Roelants, ‘Bericht’, in: Forum, jrg. 3, nr. 1, januari 1934, p. 2. In het decembernummer van 1933 werd in een aankondiging van de nieuwe opzet Bouws nog genoemd als secretaris van de Nederlandse redactie. Zie: Redactie, ‘Overgang’, in: Forum, jrg. 2, nr. 12, december 1933, p. 833-834.
2763Herman, ‘Op E. Du Perron’ (in een reeks ‘grafschriften op letterkundigen’).
2764Zie: noot 83.
2765Van Heugten, ‘De Dood van het Vitalisme?’.
2766Spectator, ‘Vluchtige blikken’. ‘Spectator’ was een pseudoniem van Arnolf (Dop) Bles (1883-1940), maar DP vermoedde lange tijd dat Dirk Coster erachter zat. Zie: Brieven iv, p. 61 n.
2767De Vries, ‘Dirk Coster. Pro en contra’.
2768Van Duinkerken, bespreking van Uren met Dirk Coster. Zie ook: Van Duinkerken, Twintig tijdgenooten, p. 96.
2769Donker, ‘Een minderwaardig schrijfsel’
2770Vgl. Materman, Menno ter Braak en het dramaturgisch perspectief, p. 84-85.
2771N. [= Martinus Nijhoff], bespreking van Uren met Dirk Coster, in: De Gids, jrg. 97, juni 1933, p. 395.
2772Sassen, ‘Onder 4 oogen met Anton van Duinkerken’.
2773Van Duinkerken, ‘Forum of areopaag?’. Jan Engelman reageerde hierop met: ‘Over “Forum”. Antwoord aan Anton van Duinkerken’. Hij schreef onder meer: ‘In “Het Carnaval der Burgers” van Ter Braak en in menige uiting van Du Perron treft men nochtans aan een groote behoefte aan eerlijkheid der visie, maar telkens onmogelijk gemaakt door gebrek aan ervaring en een klaarblijkelijke onmacht om den mensch compleet te zien, waardoor de indruk wordt gewekt van een beulsarbeid en een stelselmatige afbraak.’
2774Vgl. Polman, De keerzijde van het leven. Anton van Duinkerken als literatuurcriticus bij de tijd (1927-1952), p. 227, 213, 116, 135, 139. Een criticus moest volgens Van Duinkerken uitgaan van ‘aandacht voor de mens’ en voldoen aan de volgende eisen: verantwoordelijkheidsbesef, zielkundig inzicht, hiërarchisch waardebegrip en alzijdig meegevoel. Zie: idem, p. 138.
2775Idem, p. 119.
2776Idem, p. 268.
2777GR. [= Jan Greshoff], bespreking van: Halbo C. Kool, Scherven [zijdelings over Du Perron], in: Groot-Nederland, jrg. 31, nr. 2, febr. 1933, p. 181-182; J. Slauerhoff, ‘Een meesterlijke aanval’ [bespreking van: Uren met Dirk Coster], in: Nieuwe Arnhemse Courant, 10 en 17 juni 1933; G.H. 's-Gravesande, ‘Een onderhoud met S. Vestdijk’, in: Den Gulden Winckel, jrg. 32, nr. 376, 20-4-1933, p. 63-66; idem, ‘Een onderhoud met Menno ter Braak’, in: Den Gulden Winckel, jrg. 32, nr. 378, 20-6-1933, p. 105-108.
2778Roelants, Roman van het tijdschrift Forum, p. 35.
2779Anoniem [= P.H. Ritter jr.?], bespreking van: Uren met Dirk Coster, in: Utrechtsch Dagblad, 6 mei 1933; Gerard van Eckeren, ‘Requisitoir’ [bespreking van: Uren met Dirk Coster], in: Den Gulden Winckel, jrg. 32, nr. 380, augustus 1933, p. 147-150.
2780‘Afscheid van Kostersloot’. Niet in Vw.
2781DP vindt het liegen van Van Duinkerken ‘geheel naar het recept van zijn polemiese school’. Volgens Van Duinkerken zou hij Coster hebben aangevallen na iedereen, maar: ‘Mijn eerste anti-Coster-stuk dateert van Okt. '25, het stuk van de door hem vereerde Bruning van begin '26.’