[p. 635]

Deel drie
Schrijver om den brode
1932-1940

[p. 636]
[p. 637]

VIII
Meervoudig afscheid
1932-1933

Hoofdstuk 33
Dus zullen wij nooit meer dwalen

Lugano

Op 18 mei 1932 namen Eddy en Bep du Perron hun intrek in Hôtel Du Midi, Lugano-Cassarate.2530 Zo vroeg in het seizoen leek Lugano niet erg veranderd sinds 1925.2531 Vanuit hun hotel had het bruidspaar een magnifiek uitzicht over het meer van Lugano, dat is ingeklemd tussen de Monte Brè en de Monte San Salvatore. Olijf- en citrusbomen, mimosa's, aloë's, cactussen, palmen en cipressen, de hele natuur droeg bij tot het gevoel ver weg te zijn van alles. Du Perron nam verliefde foto's van de vrouw die hij nu een jaar en drie maanden kende. Haar ‘prerafaëlitische genre’ - haar fijngesneden gezicht, haar lange ledematen, haar lome, peilende blik - had hem van meet af aan verrukt.2532 Haar intelligentie en elegante, ietwat langoureuze houding hadden hem in vuur en vlam gezet. Voor hem was zij veel mooier dan filmdiva's als Greta Garbo en Marlene Dietrich - ‘zooals een mooie passage uit Musset mooier is dan welke geslaagde tingeltangel-poëzie ook’.2533

Er was één gedicht van Byron dat Du Perrons romantische stemming volmaakt weergaf: ‘So we'll go no more a-roving’. Alfred de Vigny had er een vrije vertaling van gemaakt en Du Perron had in april 1932 hetzelfde gedaan.2534 Zijn herscheppende vertaling was een uiting van zijn liefde - bij alle ongewisheid van het leven - voor deze ene, eindelijk verschenene:

[p. 638]
 
Dus zullen wij nooit meer dwalen,
 
Laat door den blauwen nacht,
 
Bleef ook 't hart in liefde stralen,
 
En de maan in de oude pracht.
 
 
 
Want het zwaard verslijt het leer,
 
En het lichaam slijt om 't hart,
 
En de ziel voelt soms niet meer,
 
En liefde zelfs verstart.
 
 
 
Moest bij nacht de liefde stralen
 
En bij dageraad vergaan,
 
Toch zullen wij nooit meer dwalen
 
In den glans van de maan.

Lugano bracht weliswaar de apotheose van het jij-en-ik, maar in feite moest Du Perron zijn vrouw nog helemaal leren kennen, ‘het accord des corps (et des âmes) werd nog gezocht’.2535 Intellectuelen die zij waren, trachtten zij die overeenstemming ook in hun lectuur te bereiken. Zo hadden ze Otto Weiningers Geschlecht und Charakter (1903) in hun koffer gestopt, maar na alle aanbevelingen van vrienden stelde deze ‘knalbonbonniére uit het fin de siècle’ hen teleur.2536 Ze vonden het proza van de eenentwintigjarige quasi-systematisch en dikdoenerig.2537 Bep en Eddy du Perron voelden weinig verwantschap met de auteur, die na voltooiing van zijn manuscript de hand aan zichzelf had geslagen. Ook zullen de jonggehuwden zich niet aangesproken hebben gevoeld door de eis van kuisheid waar het boek op uitloopt. Larbauds Barnabooth daarentegen, dat ze allebei opnieuw lazen, vonden ze ‘weer even verrukkelijk’.2538

Verder las Du Perron St. Mawr van D.H. Lawrence, over wiens geruchtmakende roman Lady Chatterley's lover (1928) hij zojuist een opstel had geschreven voor Forum.2539 Hij voelde voor Oliver Mellors, de zeer mannelijke boswachter die de seksueel misdeelde Lady Chatterley veroverde, maar zijn grootste bezwaar tegen de roman was dat Mellors' tegenspelers zulke ‘artistieke en intellektuele ledepoppen’ waren. Als Lawrence tegenover Mellors ‘de een of andere italiaanse luitenant’ had geplaatst die in elk opzicht tegen hem zou zijn opgewassen, dan was het een boeiender, complexer boek geworden. Maar omdat de auteur zijn boek had bedoeld als een aanval op de Angelsaksische preutsheid, was het propagandistische

[p. 639]

aspect niet te vermijden. Het Europese vasteland mocht door deze roman minder geschokt zijn dan Engeland, toch bleef het boek voor Du Perron ‘een sterke getuigenis’ tegen deze tijd, namelijk tegen de hypocrisie van de massa, en bovendien - ‘met een bizondere verachting’ - tegen de hypocrisie van de intellectuelen. Hoewel hij Lady Chatterley's lover als roman niet geheel en al geslaagd vond, sloot de thematiek wel aan bij zijn eigen espagnolistische overtuiging: de ‘terugkeer naar primitieve waarden’ in de beleving van de erotiek. Overigens waren die waarden volgens hem niet slechts voorbehouden aan de man, het ging hem ook om de rol en de rechten van de vrouw. Lawrence zou in het personage van de societyschrijver Michaelis ‘de egoïstiese partner zonder takt’ hebben bestreden.

Bep had zojuist de roman Death of a hero gelezen van Richard Aldington, waarin een alwetende verteller op vergelijkbare wijze als Lawrence de draak stak met Engelse preutsheid en hypocrisie. Waar in het manuscript woorden of passages hadden gestaan die de uitgever weigerde te drukken, waren die in het boek vervangen door reeksen asterisken.2540 Bep vond het typisch dat Lawrence en Aldington, ‘met al hun kunstverachting voor de engelsche formule “clean and straight” en de hypocrisie ervan’, toch probeerden die formule een betere inhoud te geven in plaats van er radicaal mee te breken. Was Eddy er wel zeker van dat Holland nóg erger was? Maar hij vond Lady Chatterley's lover verre te verkiezen boven Alie Smedings De zondaar, die hierbij vergeleken ‘volmaakt burgerlik en onbetekenend’ was.

Malaise

De wittebroodsweken van het echtpaar werden nog opgeluisterd door een bezoek van Adriaan Roland Holst, die weer enige tijd in Ascona verbleef. Du Perron was eigenlijk een beetje uitgekeken op de erotomane bard. Jany was wel ‘heel geschikt en aardig’, maar de ‘innerlijke verveling’ van zijn mondaine leven verspreidde zich om hem heen ‘als de walm van een Turksch bad’.2541 In deze levensfase had Du Perron behoefte aan andere contacten. Hij ontlaadde zich vrijwel dagelijks in kleine epistolaire erupties. Zo voerde hij met Bouws en Ter Braak een pittige correspondentie over correcties in zijn en andermans bijdragen aan Forum, beknorde hij de eigenwijze Freddy Batten en stuurde hij Freds boezemvriend Rudie van Lier vellen vol detailkritiek op diens gedichten.

Maar wat Du Perron vooral bezighield, was de gedachte aan hen die hij

[p. 640]

op Gistoux had achtergelaten. Zijn moeder had niet op zijn brieven en briefkaarten gereageerd, waarschijnlijk om hem te laten voelen dat zij goed begreep dat zij nu ‘niets meer’ in zijn leven was. Het tegendeel was waar, maar de oude dame moest even een ‘manifestatie’ maken van haar eenzaamheid.2542 Gelukkig maar dat Vestdijk weer op Gistoux logeerde, dan kon Du Perron ten minste via hem de communicatie gaande houden. Vestdijk liet hem weten dat Simone nog steeds blijk gaf van grote gehechtheid aan haar ex-echtgenoot. Du Perron betreurde het dat haar amant op die manier in een ‘soort doktersrol’ werd gedrongen. Zelf voelde hij dat er over zijn eigen ‘kern van absoluut geluk’ een zekere melancholie lag. Deze vage depressie schreef hij toe aan de afgelopen acht maanden, toen hij Bep alleen in het geniep had kunnen zien. Of was de stress al veel eerder begonnen, met de neurasthenie en zelfmoord van zijn vader?2543

Een patroon dat al voor die zelfmoord was ontstaan, herhaalde zich ook nu weer: op 9 juni 1932 werd Du Perron teruggeroepen door een telegram dat zijn moeder ernstig ziek was.2544 Alleen kon het deze keer wel eens écht ernstig zijn. Bij aankomst in Gistoux bleek haar toestand niet kritiek, maar wel treurig. Moeder was uiterst zwak en at zo goed als niet, ze had elke dag hoge koorts en de gebruikelijke hartzwakte. Daarbij eiste Simone haar kind op, met wie ze in juli een appartement wilde betrekken. Maar zolang er niemand bereid was gevonden om een nieuwe hypotheek te geven op het kasteel, was daarvoor nog geen geld beschikbaar.2545 Hier wreekte zich het feit dat mevrouw Du Perron de verkoop van het château de Gistoux telkens had uitgesteld. Ondanks dalende aandelen en tegenvallende renten2546 had de kasteelvrouw veel te laat begrepen dat alleen een snelle verkoop van het landgoed haar had kunnen redden.2547 Kopers van het kasteel meldden zich al helemaal niet meer, zodat mevrouw Du Perron genoodzaakt was er een nieuwe hypotheek voor aan te vragen. Hiervoor zou ze verzekeringsmaatschappij La Royale Belge inschakelen.2548

Ondanks moeders ziekte ging een afspraak met iemand die een hypotheek wilde verlenen gewoon door; nauwelijks een maand later, op 11 juli 1932, werd er getekend.2549 De hypotheek op het kasteel bedroeg 90.000 frank, waarvoor eens per halfjaar ongeveer 3000 frank moest worden afgedragen.2550 Mevrouw Du Perron liet zich inpalmen door César Bondroit, de agent van La Royale Belge, die haar geld voorschoot tegen een rente van 6¼%.2551

[p. 641]

Verschil van temperament

Dat het gevoel van malaise zich in de loop van 1932 versterkte, is niet zo verwonderlijk. Na zijn onverwachts afgebroken wittebroodsweken werd Du Perron weer geheel en al gedompeld in de ongelukssfeer van Gistoux. Simone was na het vertrek van Vestdijk naar een Brussels pension gegaan. Zij toonde zich ‘aardig en gewillig’ tegenover haar ex-echtgenoot, maar als het gesprek op haar schoonmoeder kwam, verstrakte haar gezicht. Haar voornemen om Gille uit Gistoux te halen had een nieuwe verbitterde fase ingeluid in haar strijd met de kasteelvrouwe. Deze ging zienderogen achteruit onder de slagen die het lot haar toebracht. In december 1931 was uit Indië het bericht gekomen dat Oscar, haar oudste zoon, aan longkanker leed en door de dokters was opgegeven. Volgens de laatste mededelingen zou hij echter van de gaten in zijn longen zijn genezen omdat hij een oude jas had geofferd aan de verbolgen geest op wiens terreinen hij had gejaagd.2552 Het gaf de bijgelovige moeder weer hoop, maar niet veel later zou die hoop worden gelogenstraft door de feiten. Haar jongste zoon zou met die nieuwe vrouw een ander leven beginnen. En moest ze nu ook nog haar Gille verliezen?

De nieuwe gezondheidscrisis van mevrouw Du Perron kwam dus niet geheel onverwacht; op de eerste noodsignalen was tante Henny toegesneld, die had geholpen waar ze kon. Toen haar schoonzuster weer wat leek opgeknapt, ging zij terug naar huis. Eddy en Bep waren er nu toch.2553

In deze misère kreeg Du Perron een brief van Ter Braak, waarin hem de mantel werd uitgeveegd wegens zijn scherpe brief aan Bouws over Forum. Du Perron had Bouws namelijk geschreven dat er ‘in de zetterij, of onder verantwoordelijkheid van God weet welke idioot’ geen rekening was gehouden met correcties die hij had doorgegeven.2554 Op de bekentenis van Bouws dat híj die ‘idioot’ was geweest, had Du Perron nogmaals met enig venijn de puntjes op de i gezet. De ‘omslachtige uiteenzetting van zaken’ waarmee Bouws was aangekomen had hem niet kunnen vermurwen: kortaf had hij Bouws te verstaan gegeven dat hij bij een herhaling van het geval iedere medewerking aan Forum zou weigeren.2555 Voor Ter Braak was dit aanleiding om Du Perron te schrijven dat hij tot de ontdekking was gekomen dat zijn vriend er ‘een slecht gecureerd minderwaardigheidscomplex’ op na hield; ‘ergens, waar ik het bij jou niet zou hebben verwacht’. Volgens hem stond Du Perrons ‘stormaanval’ in geen enkele verhouding tot de futiele aanleiding.

Hierover doordenkend was Ter Braak tot de conclusie gekomen dat

[p. 642]

zich bij Du Perron een gevoel van minderwaardigheid had ‘vastgezet’. Bij kritiek, ook komend van vrienden, voelde hij zich onmiddellijk ‘geprikkeld, verwaarloosd, beleedigd, geattaqueerd, god weet wat meer’ en sloeg hij meteen een hoge toon aan. Zijn polemische instelling had natuurlijk te maken met het feit dat zijn intelligentie werd bepaald door zijn affecten, maar Ter Braak gaf er de voorkeur aan mensen en zaken te scheiden.2556 Ter Braak zat er niet ver naast met zijn analyse. Ook Bep had haar geliefde op grond van diens felle reacties een minderwaardigheidscomplex toegeschreven. Du Perrons geprikkelde reactie hierop was geweest: ‘Ik “manifesteer” minder omdat ik dat wil, dan omdat ik niet anders kan: haal er het minderwaardigheidscomplex dan maar weer bij, dat verklaart toch zoo heerlijk alles.2557 Het minderwaardigheidscomplex, indertijd ook wel afgekort tot ‘mi-co’, was sinds Freud een beetje een modeartikel geworden.2558 Du Perron verzette zich met heel zijn wezen tegen het begrip ‘mi-co’: ‘Wat is een “mi-co” anders dan een meer-dan-gewoon besef van de eigen gevoeligheid in bepaalde omstandigheden? [...] eigenlijk, hebben alleen buffels geen “mi-co”!’2559

In de kwestie van de genegeerde correcties nam Du Perron niets van zijn geprikkeldheid terug. Hij vond het ‘best’ dat Ter Braak hem een minderwaardigheidscomplex toeschreef, maar zijn woede jegens Bouws was gerechtvaardigd. Ditmaal kwam Bep voor haar man in het geweer: zij, met haar ‘ik zou bijna zeggen berucht on-anti-en-a-polemisch karakter’, zou in dit geval precies zo hebben gereageerd als Eddy.2560 Ter Braak, in zijn verlangen de zaak uit te spitten, gaf zich niet gewonnen: Du Perron mocht dan in de kwestie zelf gelijk hebben, maar zijn manier van reageren was niet in de haak: ‘De toon is alles, zooals je zelf dikwijls hebt gezegd, en de toon was ditmaal die van een gekrenkt despoot.’

Touché! Na een periode waarin hij Du Perrons invloed had ondergaan, markeerde Ter Braak nu wat hem en zijn literaire strijdmakker van elkaar scheidde. Du Perrons polemische temperament richtte zich direct op de persoon van zijn tegenstander, terwijl het Ter Braak meer om de idee ging: ‘In de practijk komt het hierop neer, dat jij, telkens als je de antipathieke persoon ontmoet, slaan wilt, terwijl ik, na eenmaal de idee in hem geslagen te hebben, voor mijn gevoel ook met het stoffelijk en stoffig omhulsel van de idee heb afgedaan.’2561 Deze laatste bewering ging Du Perron iets te ver: hij was er heus niet op uit om literaire tegenstanders daadwerkelijk klappen te verkopen. Hij bezat een groot vertrouwen in de meppen die je kunt uitdelen met woorden. De polemiek of het ‘vermoorden met woorden’ kan zelfs erger zijn dan een pak slaag.2562

[p. 643]

Deze uiteenzettingen zuiverden de lucht tussen de twee strijdmakkers, die dikwijls - en volkomen ten onrechte - zijn gekarakteriseerd als de ‘Siamese tweeling’ van Forum. Hun temperamentverschil zou menigmaal leiden tot frictie.

‘Een vreeselijk gemis’

Du Perrons vriendschap met Ter Braak was fundamenteel ongeschokt. Op voorstel van Bouws zou er op 10 juli 1932 een Forum-vergadering worden belegd in Brussel, bij Jan Greshoff thuis. Niet lang daarna wilden Eddy en Bep du Perron vakantie houden in de Ardennen. Du Perron vroeg Ter Braak of hij er niet voor voelde met hen mee te gaan: ‘het idee lijkt ons allergezelligst’.2563 Ter Braak had nog verplichtingen op school, maar zou zich later bij hen voegen.

Intussen was Simone het appartement aan het inrichten dat ze samen met Aty Greshoff had gevonden, in de Karel v-straat 57.2564 Du Perron stelde wijselijk zijn vertrek uit totdat Gille zou zijn opgehaald. Dat gebeurde op 14 juli, een dag waarop het ‘gekkenhuis’ van Gistoux zich nogmaals in alle hevigheid manifesteerde. Simone en moeder beschuldigden Du Perron er om beurten van partij te trekken voor de ander. Een rancuneuze Simone pakte boven haar koffers, terwijl moeder beneden jammerde. Moeder deed aldoor poeslief tegen Simone in een poging om haar - en daarmee Gille - aan zich te binden, maar Simone was doodsbenauwd dat zij weer ‘ingepalmd’ zou worden. Du Perron was het met haar eens: het zou een heilloos scenario zijn, als moeder en Simone weer zouden gaan samenwonen. Zelf voelde hij zich tussen beide partijen ingeklemd en vreesde hij een voortdurende wrijving over en weer. Het enige positieve was dat er een regeling was getroffen met betrekking tot Gille: voortaan zou hij op donderdag bij zijn moeder gehaald kunnen worden en op zaterdag naar haar teruggebracht.

Du Perron lichtte Vestdijk, die van plan was om Simone in haar appartement op te zoeken, uitvoerig in. Hij gaf hem de raad om Simone duidelijk te maken dat hij voor háár kwam en niet voor haar zure verhalen. Vestdijk zag haar nog wat te idealistisch: zij is ‘véél eenvoudiger, veel “gewoner-vrouwelijk”’ dan hij veronderstelde. Verder diende hij te weten dat Simone alles had gekregen voor haar verhuizing en installatie wat ze maar wou, maar dat ze het op Gistoux erg lui gewend was, waardoor ze geneigd was steeds maar te klagen. Dit alles deelde hij hem nogal sec mee:

[p. 644]

hij hoopte dat hij het prettig zou hebben met Simone, maar het was nuttig om voorbereid te zijn op haar minder prettige eigenschappen.2565

Tot opluchting van Du Perron besloot Simone om Gille in Gistoux te laten zolang Vestdijk bij haar verbleef. Hij vertelde zijn moeder wat er speelde, maar zelf had ze ook al het een en ander gemerkt.2566 Het was haar best: zolang Vestdijk zich om Simone bekommerde, zou zíj zich kunnen ontfermen over haar kleinzoon. Op een brief van Vestdijk uit Brussel antwoordde zij hem:

‘Wij vinden beiden, dat hoe langer U blijft bij Simone, het haar niets als ten goede kan zijn, en voor mij is het een groot verdriet minder, dat ik weêr mijn Giltje heb, al is het dan ook tijdelijk. Simone is wel de moeder, maar de zorg van dat kind heb ik tot dusverre op mij genomen, nooit is hij van af zijn 12e dag toen hij uit de kliniek kwam, één dagje van mij weg geweest, terwijl Simone steeds met Eddy overal heen trok, dus gewend is haar kind slechts af en toe bij zich te hebben en te zien. U begrijpt 't misschien beter als zij, dat het mij afnemen van Giltje een vreeselijk gemis is, en dat liefst in de tijd waar ik zoo min mogelijk nog meer emoties moest hebben, om er boven op te komen!’2567

Zoals zo vaak zag mevrouw Du Perron alles uitsluitend vanuit haar eigen standpunt: zij vond het in ‘Mijnheer Vestdijk’ te loven, wat hij ‘als vredestichter’ voor haar wilde doen, maar ze moest hem wel waarschuwen dat Simone ‘héél wantrouwend, ontevreden is, en rancuneuse. Zij vermeent steeds dat iedereen over haar kwaad spreekt, en de minste opmerking op de liefste wijze, aan haar gemaakt, is voldoende om ons dagen lang te boudeeren. Zij begrijpt ons niet!’ Mevrouw Du Perron deed het voorkomen alsof zij ‘nooit een woordje onaangenaams’ met Simone had gehad, maar door een misverstand had haar schoondochter gemeend dat ze werd weggejaagd. Dat Simone nu radicaal met haar wilde breken, deed haar zeer. Zij had Simone toch alles gegeven wat zij voor haar installatie had verlangd? ‘[...] geloof mij Mijnheer Vestdijk, dat de dag dat zij van hier voor goed vertrok, ik de tranen in mijn oogen had, en het mij werkelijk pijn deed, haar te zien weg gaan! zij gaf mij een koele handdruk met de woorden, “bonjour madame!”’ Mevrouw Du Perron hoopte nu maar dat Vestdijk, met zijn kalm karakter, een matigende invloed op haar zou hebben.2568

Vestdijk zou tot 8 augustus 1932 bij Simone in Brussel blijven; daarna correspondeerden zij met elkaar.2569 Du Perron liet Vestdijk zijn scepsis niet merken, maar informeerde hem zo eerlijk mogelijk over Simones

[p. 645]

houding opdat hij daar rekening mee kon houden. In september 1932 meldde Vestdijk dat Simones ‘zelfbeklag en slachtoffer-gevoel’ hem begon tegen te staan.2570 Zelf bevond hij zich op dat moment in een van de depressieve perioden waaraan hij sinds zijn zeventiende jaar leed. Hij was dan lichamelijk slap, niet in staat tot het voeren van een gesprek, niet tot schrijven. Hij bestreed zijn depressie door opium te nemen en in bed te blijven liggen.2571 Langzamerhand moet Vestdijk ook wel hebben ingezien dat er geen enkel perspectief school in zijn relatie met Simone. Ook hield zij nog steeds van haar ex-echtgenoot.2572 Simon en Simone bleven schriftelijk met elkaar in contact tot 4 juli 1933, toen een diep ongelukkige Simone haar laatste brief zou schrijven aan ‘mon cher Simon’, met tot slot een simpel ‘Adieu’.2573

‘Buiten de wet voor iedereen’

Op 19 juli 1932 konden Eddy en Bep du Perron eindelijk alles achter zich laten. Zij gingen allereerst naar het Waalse plaatsje Melreux in het dal van de Ourthe. De hotels bleken er duur en slecht, zodat ze al spoedig uitweken naar het twee kilometer verderop gelegen Hotton, waar ze een redelijk goed hotel vonden. Van 21 tot en met 23 juli hield Beps vader dr. J.R.B. de Roos hen daar gezelschap.2574 Echte natuurliefhebbers waren ze niet, want ze waren algauw het groene landschap beu. Op 23 juli trokken ze naar het noordelijk gelegen Spa, ook toen al een bekend toeristenoord met een casino, waar ze neerstreken in een goedkoop hotel. Ze genoten van de romantische wandelingen in de omgeving, terwijl schoonheidskoninginnen door het stadje paradeerden in afwachting van de Miss World verkiezingen.2575 Du Perron verdiepte zich in de werken van Nietzsche. Op 29 juli kwam Nietzsche-kenner Ter Braak samen met zijn broer Wim voor een bezoek van drie dagen.2576 Op het terras voor het hotel schetste Menno in grote lijnen een nieuw boek dat hem voor de geest stond. Bep spaarde haar oude vriend niet en zei hem dat ze zich stoorde aan zijn leraarstoon. Ook Eddy was het opgevallen dat Menno steeds meer op een ‘paradoxale, boutade-achtige manier’ begon te praten.2577 Wat ging er schuil achter dat scherm van woorden?

Zelf analyseerde Du Perron met pijnlijke nauwkeurigheid de situatie van de mens ten overstaan van ‘de ander’. Hij schreef een gedicht voor Bep,2578 waarin hij zijn ideeën neerlegde over vrijheid en gebondenheid in hun relatie:

[p. 646]
De tegenspraak
 
Niets leeft zo diep in jou en mij
 
dan deze hoop, dat wij alleen
 
verbonden zouden zijn en vrij,
 
buiten de wet voor iedereen.
 
 
 
En toch brengt elk bezit zijn straf
 
voor wie zichzelf bezitter weet,
 
en elk bedrog, zij 't achteraf,
 
bevindt ons helderziend en wreed.
 
 
 
Slechts deze hoop wekt argwaan niet,
 
brutaler naar zij dwazer wordt;
 
zij is als 't leven, dat zich ziet
 
vergaan, maar is - en even kort.

Het idee dat je je als paar buiten de gemeenschap kunt plaatsen, is een vrome illusie. Je bent immers door onzichtbare draden verbonden met anderen die jou mede hebben gevormd. In ‘Liefde met Jane’ heeft Du Perron beschreven hoe ‘de strijd om het nog onbekende’ begint zodra het eerste stadium van de rozige liefde voorbij is. In het verlangen de liefde compleet te maken, bots je tegen grenzen, wrijf je tegen het verleden aan, tegen de ‘beurse plekken’ van vorige liefdes. ‘Die vrijheid is een intellektuele vervalsing, een lafheid, vrees voor wetten waaraan niet te ontkomen valt, tenzij men bang is voor de wrijving die ermee samengaat, die telkens pijn kan doen, en die men dus ontzeilen wil, ten koste van de compleetheid’.2579 De ware vrijheid luistert naar de wetten, niet alleen in de poëzie.

 

Op 13 augustus kwamen Jan en Aty Greshoff langs, op doorreis naar Luxemburg.2580 Greshoff bracht namens Stols een aantal exemplaren van de definitieve druk van de verhalenbundel Bij gebrek aan ernst, die net van de persen was gerold.2581 Dát stukje verleden was nu ten minste bijgezet.2582 Enkele dagen later vertrokken Bep en Eddy du Perron naar Parijs om er een geschikt appartement te zoeken. Ze verbleven in een hotel aan de linkeroever van de Seine en zochten elke dag in de gloeiende hitte de goedkopere voorsteden af. Op 22 augustus vonden ze iets geschikts, aan een lommerrijke laan in Meudon-Bellevue: een appartement met een

[p. 647]

sierlijk smeedijzeren balkonnetje op de eerste etage van een uit baksteen opgetrokken appartementengebouw, een kleine tien minuten lopen van het plaatselijke station. Adres: 24, rue du 11 Novembre 1918.2583 Dat niet al te ver daarvandaan Arthur en Annie van Schendel woonden, verhoogde voor hen de aantrekkelijkheid.2584

 

Opgelucht dat dit gelukt was, gingen ze terug naar Gistoux, waar moeder op 28 augustus haar achtenzestigste verjaardag zou vieren.2585 Zouden er veel gasten zijn geweest? Du Perron schrijft er niet over. Natuurlijk was tante Henny van de partij en verder misschien een enkeling van de weinige kennissen die moeder nog over had.2586 De post uit Indië bracht alleen maar slecht nieuws: Oscars einde naderde. Hij zou op 21 september 1932 overlijden. Eerder was Annie Batten gestorven, zij die het vorige jaar nog zo'n troostende engel was geweest.2587 Een terugval in haar gezondheid had geleid tot opname in het Rode-Kruis-ziekenhuis, waar zij begin juni overleed.

Annies echtgenoot Edy Batten was eind 1930 teruggekeerd naar zijn post in het Indische leger, terwijl zij bij haar moeder was gebleven om aan te sterken. In een Atjehs hospitaal had zij een gynaecologische ingreep ondergaan waarvan ze nog steeds last had. In de familiekring werd gefluisterd dat zij aan een geslachtsziekte leed, een mededeling die neef Fred de oren deed spitsen. Zij zou de ziekte hebben gekregen van haar man, die haar bij terugkeer van een militaire patrouille niet zou hebben gespaard, terwijl ze nauwelijks was hersteld van haar operatie. De behandelend arts in Den Haag zou hebben verklaard dat de man die haar dit had aangedaan ‘geen schot kruit’ waard was.2588

Annie zelf had altijd gesproken van een ‘infectie’, waarvan ze mettertijd genezen kon worden. Zij had kennis gekregen aan een referendaris met wie ze verder door het leven wilde. Omdat haar huwelijk met Edy Batten niet veel meer voorstelde, had zij hem om een scheiding verzocht. Edy had haar teruggeschreven ‘dat hij het een ellendig idee vond, maar natuurlijk in de scheiding toestemde, en [hij had] haar daarvoor geld gezonden’.2589 Ineens was Annies ‘infectie’ verergerd: in april 1932 meldde Fred Batten aan Du Perron dat zij was geopereerd en al tien dagen buiten kennis lag. Du Perron had Freddy's brief doorgestuurd aan Bep, met de mededeling: ‘Freddy schrijft me dat in een hysterisch stijltje. Ik ben er werkelijk down van. Arme Annie, en juist nu.’2590 Bep reageerde per omgaande: ‘Dat bericht over Annie Batten geeft mij ook een schok. Afschuwelijk, en zoo zielig nu. Maar van Freddy's briefje begrijp ik niets; is het dan toch waar dat Edie

[p. 648]

haar bedorven heeft? Ik had begrepen van je dat dat maar een praatje was. Uit F.s briefje zou je denken dat er werkelijk geen hoop meer is. Wat ellendig en revolteerend, ook als het niet zijn schuld is.’2591

Du Perron had aanvankelijk geen geloof gehecht aan de geruchten, maar op 24 april was ook hij gaan twijfelen: ‘Ik weet nu niet meer wat de waarheid is met dat “aansteken”; Annie zelf wist het niet; de infectie kan er even goed voor het eerst ingebracht zijn met die rekking, en misschien onvoldoende antiseptische behandeling, in dat hospitaal daar in Atjeh. Ik wil het voor die arme Edy hopen, die een rare kwibus mag zijn, maar een vent met hart in zijn lijf [...]; zooals ik hem ken, zal hij hier kapot van zijn. En die referendaris? als hij werkelijk zooveel van haar houdt, durf ik me in zijn toestand maar heelemaal niet denken.’ In mei had het er even op geleken alsof er nog hoop was voor Annie.2592 Begin juni was dan toch het einde gekomen.

Du Perron had Freddy bedankt voor zijn brief over Annies sterven, maar ‘niet voor de volslagen idiote leuterbrief, die je daarna zond’.2593 In die ‘leuterbrief’ had Fred Batten neef Edy ‘in de allerheftigste bewoordingen’ veroordeeld en weer de anekdote opgedist over de brute besmetting. Du Perron wilde er geen woorden meer aan vuilmaken.2594

 

Na moeders verjaardag ging Bep naar Voorburg om haar uitzet bijeen te zoeken, terwijl Eddy in Gistoux bleef om de verhuizing te regelen.2595 Maar een dag later kwam tot zijn verrassing Simone naar Gistoux, op invitatie van zijn moeder die weer met haar wilde ‘aanpappen’. Du Perron vond dit van moeders kant ‘meer dan ondelicaat’ en ruimde het veld. Hij ging dan maar enkele dagen bij de Greshoffs logeren.2596 Hoewel Beps vader hen vijfhonderd gulden had geschonken voor de inrichting van hun huis, waren ze nog lang niet uit de kosten. Bep suggereerde Eddy om Zijlstra een voorschot te vragen op de komende drie afleveringen van zijn Uren met Dirk Coster. Zij huiverde bij de gedachte dat hij het voorbeeld van zijn moeder zou volgen en drukte hem op het hart om vooral geen geld op te nemen bij Bondroit.2597 Als de nood aan de man kwam, kon haar eigen vader geld voorschieten - maar waarom zouden ze niet proberen om het zo goedkoop mogelijk te houden? Du Perron zag het allemaal zo zwaar niet in: toevallig was tijdens zijn verblijf bij Greshoff de metaalhandelaar en bibliofiel Bob Nijkerk langsgekomen. Hij had hem grif vijfhonderd gulden geleend, tegen een rente van 6%. Du Perron, die het altijd ruim gewend was geweest, triomfeerde, maar toen Bep dit hoorde, plofte ze bijkans van woede:

[p. 649]
‘Je moet niet letten op de zinnetjes waarin ik antwoord; ik bedoel het goed maar mijn zenuwen zijn tot het uiterste gespannen. Ik zou blij willen zijn omdat jij blij bent, maar ik ben recalcitrant en terneergeslagen, en ik kan maar één ding doen (denk alsjeblieft niet dat dit een verwijt aan jou is): Nijkerk morgen het geld onmiddellijk terugzenden met een vriendelijk briefje. Waaròm vriendelijk, zie ik trouwens niet in; 6% onder kennissen is schandelijk, vind ik, en wat heeft hij op Bondroit's 6¼ af te geven? Maar daar gaat het niet om. Ten eerste hebben we geen geld van een halve vreemde noodig als vader het ons voorschiet (en zonder rente: ik kan je niet zeggen hoe walgelijk ik dit winstje van f40 van die bibliophiel vind; als hij geweigerd had vanwege de slechte tijd zou ik het niets erg gevonden hebben.) En ten tweede hebben we niet het recht f500 te gebruiken als we met minder moeten rondkomen. Dat is toch absurditeit? [...] Wil je me alsjeblieft zwijgend toestaan het geld terug te sturen, en niets meer erover schrijven? Ik kan er niet tegen.’2598

Na dit briefje ging Du Perron voor crisisberaad naar Voorburg. Bij aankomst kreeg hij van zijn geliefde direct ‘een paar banderilles in [zijn] huid geplant’, maar ze kwamen er ook gauw weer uit: Beps vader zou het geld lenen dat nodig was voor de verhuizing.2599 Terug in Gistoux handelde Du Perron nu snel alles af met de consul en de verhuizer.2600 Van die verplichtingen bevrijd, ging hij op 10 september naar Greshoff, bij wie de volgende avond weer een Forum-vergadering zou worden gehouden. Ter Braak en Roelants waren uitgenodigd voor het eten en de heren raakten alvast in de sfeer voor de vergadering. Een deel van de avond werd ‘balkend doorgebracht, met Menno aan de piano’. De Rotterdamse intellectueel werd misselijk van de geconsumeerde alcohol: ‘een mengelmoesje van vermouth, cassis, rijnwijn, roode wijn en zelfs jenever’. Dit verhinderde niet dat er later op de avond nog flink werd geboomd over allerlei ‘literaire belangen’, met tot slot ‘een omslachtige uiteenzetting’ van Roelants over ‘wat hij verstond onder “algemeen Nederlandsch”’.2601

Moe van al het Forum-gedoe schreef Du Perron 's nachts nog een brief aan zijn vrouw, waarin hij haar verzekerde dat hij ook misselijk was:

‘niet van de alcohol maar van deze literatuur, van al ons wikken en wegen vóór dit en tegen dàt, en al ons geredeneer over dingen die niets meer te maken hebben met waar je van houdt en wat werkelijk iets voor je is, al is het dan ook “literair”, d.w.z. al staat het dan ook op papier.
[p. 650]
Ik zal het heerlijk vinden om in Bellevue met jou samen te zijn, met jou alleen buiten al deze menschen, die ik erg aardig vind, maar die ik nu zoo door en door ken, en die vooral samen zoo vermoeiend worden, vind ik. Het is dan net alsof je ze ook als vrienden kwijt raakt, of het alleen nog maar sympathieke literatoren zijn, Menno en Jan, die toch werkelijk tot mijn allerbeste vrienden behooren, meegerekend. [...] Er is maar één ding dat mij ernstig bezig houdt, en dat ligt buiten al deze literatuur, ook als je het heel ruim neemt, want dat is alleen alles wat zich afspeelt tusschen mij en jou. [...] als ik met jou in Bellevue woon, wil ik opeens een groote afstand tusschen mij en de “Nederl. Literatuur” voelen; net alsof ik opeens drie jaar ouder was, of er een heel wak geslagen werd tusschen dat alles en ons.’

Meudon-Bellevue

Op 13 september liet Du Perron Gille inschrijven op een school in Brussel.2602 De dag erna kwam Bep terug uit Nederland en op 21 september gingen zij hun nieuwe leven tegemoet. Een vriend die in deze periode dichtbij Du Perron stond, was Jan van Nijlen. Hij noemde 1932 het jaar waarin voor zijn vriend ‘de tijd aanbrak, die de gelukkigste en de vruchtbaarste periode zou worden in zijn leven, maar, op een ander gebied, ook een van de meest kommervolle’.2603 Nog vóór zijn moeders dood had Du Perron er al aan moeten wennen het zuiniger aan te doen. Zijn relatieve geldgebrek verklaart de grote productiviteit die hij én zijn vrouw aan de dag legden als leveranciers van kopij aan Forum - elk honorarium was welkom. Ook polste hij Wijnand Kramers of deze hem niet een vaste rubriek wilde geven in Den Gulden Winckel, begon hij boeken uit zijn collectie te verkopen en keek hij uit naar een baantje.2604

Eenmaal in Frankrijk gevestigd, vroeg hij Victor van Vriesland, letterkundig redacteur van de Nieuwe Rotterdamsche Courant, of er geen vraag was naar besprekingen van Franse literatuur en artikelen over historische figuren.2605 Als hij mocht meewerken, zou hij ‘het polemische’ graag opzijzetten! Van Vriesland stemde toe en op 11 januari 1933 verscheen Du Perrons eerste bijdrage aan de nrc, een bespreking van Célines Voyage au bout de la nuit. Er zouden nog achtenvijftig bijdragen volgen, maar zijn medewerking aan Den Gulden Winckel bleef beperkt tot acht bijdragen in 1932 en 1933 en één ingezonden stuk in 1934. In 1932 kwam er een voorlopig einde aan de samenwerking met De Vrije Bladen, door wrijving die

[p. 651]

was ontstaan in Du Perrons verhouding met Van Wessem.2606 De oprichting van Forum was daar niet vreemd aan. Het meest persoonlijke dat Du Perron schreef, was voortaan bestemd voor Forum en ten dele ook voor Groot Nederland, dat werd geredigeerd door Coenen en Greshoff.

De honoraria die met dit alles te verdienen waren, bleken onvoldoende om de kosten te dekken van levensonderhoud, niet alleen van Bep en hemzelf, maar ook van Simone en Gille. Van Stols hoefde hij wat dit betreft niet veel te verwachten. Tot 1931 had hij zelf zijn uitgaven bij Stols bekostigd, maar daar had hij in januari 1931 een punt achter gezet. Hij koesterde geen illusies een veelgelezen auteur te worden, maar dat de verkoop van zijn werk in 1932 vrijwel volledig zou stagneren, had hij niet verwacht.2607 Een aanbiedingsreis van Stols in het najaar van 1932 leverde slechts f 4,56 op. Buiten die enkele boekverkoper die een paar titels afnam, verdomden alle andere het ‘om ook maar iets van beide boeken van Eddy en van de bundeltjes van de Bourbon en Smit te verkoopen’.2608 Op een van zijn aanbiedingsreizen had een boekhandelaar in de Kalverstraat bij het horen van de titel Poging tot afstand zelfs gemeend dat Stols hem in de maling nam, waarop hij hem onzacht de winkel had uitgeduwd.2609

In november 1932 kreeg Du Perron een brief van Stols, waarin deze hem mededeelde dat hij ‘aan den rand v/h failliet’ stond; hij wilde proberen geld bij te verdienen met zijn drukkerij.2610 In 1933 bezorgde Du Perron nog Byrons Lyrical poems voor Stols' bibliofiele Halcyon Press. Verder was hij tussen 1928 en 1933 betrokken bij de samenstelling van twee belangrijke Nederlandstalige series van Stols, ‘Standpunten en getuigenissen’ en ‘Luchtkasteelen’, terwijl hij ook allerlei dichtbundels van Slauerhoff voor de druk gereedmaakte.2611 Hij deed dit uit liefde voor het fonds, dat zeker wat de poëzie betreft toonaangevend was, maar financieel werd hij er niet veel wijzer van. Het had hem gestoken dat Stols hem had laten betalen voor de herziene druk van Een voorbereiding, terwijl Marsman in dezelfde tijd een bod kreeg van duizend gulden voor zijn novelle Vera.2612 Toch bleef hij Stols nog lange tijd trouw. Maar Greshoff, die een lage dunk had van Stols' zakelijk inzicht, ging op zoek naar andere publicatiemogelijkheden.2613 Zo hielp hij Du Perron aan uitgeverij Van Kampen & Zoon, die in 1933 Uren met Dirk Coster zou uitgeven alsook een herdruk van Nutteloos verzet.

Stols voelde zich altijd door zijn auteurs in de steek gelaten als zij hun romans bij andere uitgevers onderbrachten. Zo schreef hij, op dit dieptepunt in zijn uitgeversbestaan, aan Slauerhoff: ‘Maar het schijnt nu eenmaal mos te zijn om Stols voor de poëzie en essays te laten opdraaien, en

[p. 652]

de romans en verhalen te geven aan andere uitgevers. Ik dank ervoor om op dien weg voort te gaan; laten die heeren ook maar de poëzie en essays uitgeven.’2614

Een moeilijk in de markt liggend schrijver als Du Perron had ook met zijn verhalen en die ene jeugdroman weinig lezers gevonden. In zijn meest zwaarmoedige ogenblikken stelde hij zich voor hoe hij over drie jaar, ‘verarmd en platgedrukt’, hoogstens nog maar goed zou zijn om als particulier ‘zijn broodje te verdienen’. Zijn ‘heele “literaire carrière”’ zou dan beperkt blijven tot ‘de niet onaardige proeven’ die hij achter zich had.2615

Zodra hij zich in de buurt van Parijs had gevestigd, tegen het einde van september 1932, ging hij op zoek naar een betrekking. Malraux fêteerde hem en Bep op een etentje in een duur restaurant en maakte zich ideeën over mogelijke baantjes voor zijn vrienden.2616 Al die ideeën zouden nergens toe leiden. Inmiddels zocht Du Perron verder: misschien moest hij meer vertalingen gaan maken. De Haagse uitgever L.J.C. Boucher had Du Perrons bewerking van het hoofse verhaal Des trois chevaliers et del chainse gepubliceerd, maar slechts in een oplage van 115 exemplaren. Belangrijke romans van Franse auteurs zouden meer inkomsten kunnen genereren. Du Perron vroeg Marsman een goed woordje voor hem te doen bij uitgever Querido.2617

Van zijn Franse relaties moest Du Perron het duidelijk niet hebben. Jean Paulhan (1884-1968), redacteur van La Nouvelle Revue Française (nrf), was weliswaar geïnteresseerd in bijdragen van hem over in het Frans vertaalde Nederlandse auteurs, maar dat waren er niet zoveel. Het bleef bij één artikeltje over ‘Le Jordaen, par Israël Querido’. Vrijwel tegelijk doemde een nieuwe mogelijkheid op: jhr. ir. W.F.A. Roëll (1892-1932), de Parijse correspondent van Het Vaderland, was plotseling overleden. Du Perron gruwde van de gedachte om helemaal broodschrijver te moeten worden, maar toch solliciteerde hij.2618 Hij liet zich zelfs door Van Schendel voorstellen aan in Parijs werkende Nederlandse journalisten en verscheen diverse malen aan hun zogenaamde vrijdagtafel. Keerden de dagen van Wybrands soms terug? Een van de journalisten was Hans van Loon (1885-1942), een broer van ‘den grooten dikken Van Loon van de krant van Wybrands’.2619

Het Vaderland ging niet over één nacht ijs: Du Perron moest eerst maar eens een proefbrief schrijven. Hij probeerde het met een brief over de huldiging van de schrijver Pierre Benoît en de onthulling van het standbeeld van de in 1929 gestorven Clemenceau, maar het karweitje ging hem niet goed af en hij zag zich al volledig afstompen met dit soort schrijverij.

[p. 653]

Hij schreef dus G.H. 's-Gravesande, redacteur bij Het Vaderland, dat hij ervan afzag. Hij hoopte met ander schrijfwerk toch nog honderd gulden per maand te kunnen verdienen. Ook Jan Greshoff, die hem had aangemoedigd, werd op de hoogte gesteld van zijn besluit. Maar 's-Gravesande sprak hem moed in en Greshoff kapittelde hem, dat hij deze kans wou laten schieten. De verdiensten waren immers niet te versmaden.2620 Terwijl Du Perron zich overgaf aan zijn frustratie, trok zijn vrouw het initiatief naar zich toe: zij ging stilletjes naar de Bibliothèque Nationale en schreef een proefbrief als Parijs' correspondent. Bevreesd dat de krant een ander zou nemen, droeg zij haar man op haar werkstuk onmiddellijk aan 's-Gravesande te sturen.2621 Aldus gebeurde en uiteindelijk zou Elisabeth du Perron-de Roos het baantje krijgen. Eddy zou haar assisteren en als het zo uitkwam ook bijdragen leveren.2622

Op 13 december 1932 verscheen de eerste brief van de nieuwe correspondent, door Eddy en Bep du Perron samen geschreven, maar ondertekend met E.d.R.2623 Tot aan hun vertrek naar Indië, in oktober 1936, zou Elisabeth de Roos als Parijs' correspondent ongeveer honderdtwintig artikelen schrijven, terwijl Du Perron er in elk geval zeven bijdroeg. Daarnaast publiceerde zij tussen september 1932 en oktober 1936 tegen de veertig recensies van Engelse en Franse literatuur in de nrc, terwijl zij in die periode zeventien artikelen c.q. rubrieken schreef voor Forum, Groot Nederland en De Gids. In het jaar 1933 schreef ze bovendien onder het pseudoniem ‘Potomak’ zeventien ‘Parijsche brieven’ voor de Delftsche Courant.2624 Naast haar huishoudelijke taken leverde zij hiermee een niet geringe inspanning om het huishoudbudget aan te vullen.

Nadat hij had afgezien van het correspondentenbaantje begon Du Perron aan de vertaling van Hautes et basses classes en Italie, een fragment uit een werk van de Britse schrijver Walter Savage Landor (1775-1864) dat door Valery Larbaud in het Frans was vertaald. Dit romantische verhaal over de liefde van een Engelse jongen voor een Florentijns meisje wordt verteld in de vorm van brieven van de betrokken personages. Du Perrons vertaling verscheen in 1935 onder de titel Serena in Stols' serie ‘Kaleidoscoop’ en zou zelfs nog een tweede druk beleven.2625 Du Perron besprak zijn pecuniaire aangelegenheden meestal met Greshoff, die immers sinds jaar en dag broodschrijver was. Greshoff toonde zich een loyaal kameraad die met hem meedacht. Zo wees hij hem op de mogelijkheid om zijn Indische jeugdherinneringen te verwerken in een roman. Het commerciële succes van het in 1931 verschenen Rubber van Madelon Székely-Lulofs was misschien ook voor Du Perron weggelegd.2626 Al op 6 oktober 1932 schreef Du

[p. 654]

Perron twaalf bladzijden als een eerste aanzet voor een nieuwe roman, die hij begrootte op maar liefst zeshonderd bladzijden. Het moest een ‘reuzenboek’ worden waarin van alles terecht moest komen: ‘verhalen, anecdoten, herinneringen, aphorismen, dagboekbladen’. Het concept van Het land van herkomst schemert hier al door, maar een bezoek van André Malraux ontmoedigde Du Perron zodanig, dat hij zijn project voor onbepaalde tijd uitstelde.2627 Malraux werkte op dat moment aan zijn roman La condition humaine, maar het was vooral zijn briljante conversatie die zijn vriend een gevoel gaf van intellectuele inferioriteit: ‘alles zakt onder me weg’.

Een smalle mens

In februari 1931 had Du Perron zijn eigen maatschappelijke positie nog spottend aangeduid als die van ‘een non-conformistisch renteniertje [...] met grote lappen bourgeoisie in het karakter. Totaal ongeschikt voor het nieuwe leven, zoals dat in de Sovjet-Unie onder deskundige dwang beoefend wordt, en misschien zelfs voor zachtere probeersels’.2628 Nu zijn eigen economische situatie drastisch was gewijzigd, ging hij opnieuw de confrontatie aan met de collectivistische ideologie die door allerlei Franse intellectuelen voor zoete koek werd geslikt. Malraux mocht Du Perrons romanciersarbeid hebben gefrustreerd, op het politieke vlak prikkelde hij hem tot tegenspraak.2629

Nieuwe debatten met Malraux en een ontmoeting met de jonge communistische intellectueel Jean Delmas gaven de impuls voor een vervolg op zijn essay ‘Flirt met de revolutie’. Een bijdrage van André Gide aan de nrf, waarin deze zijn overgang tot het communisme beschreef, stookte het vuurtje nog wat op.2630 Wederom legde Du Perron verantwoording af van zijn maatschappelijke bewustwordingsproces, in een opstel dat hij ‘De smalle mens’ noemde, een provocerende titel ontleend aan Drieu la Rochelle.2631 Hierin gaat hij de confrontatie aan met Jean D[elmas], ‘een intelligente jonge Fransman van deze tijd’, die hem had bekend communist te zijn, en met André Gide, wiens plotselinge ‘bekering’ tot het communisme hem ongeloofwaardig voorkwam. Du Perron kwam zo tot een scherpere definitie van zijn eigen positie in de tijd. Zijn ‘smalle mens’, veredeld en verdiept na een eeuw van burgerlijke cultuur, is een autonome, kritische intellectueel die intelligentie paart aan moed en wiens taak het is leugens te ontmaskeren. Met dit ideaal van intellectuele vrijheid

[p. 655]

stond Du Perron vrij dicht bij een kritische intellectueel als Julien Benda.

Hoe verhield Malraux zich tot deze problematiek? Volgens hem zou het conflict tussen het individualisme en het collectivisme, waar Du Perron zich nu zo druk over maakte, in de toekomst niet meer relevant zijn. Hij schreef aan zijn vriend: ‘je vergeet één ding: dat over 50 jaar ook in de burgermaatschappij het individualisme even onmogelijk zal zijn’.2632 Du Perron trapte er niet in. In zijn essay trad nu ‘de sombere revolutionair’ op, die niet precies Malraux voorstelde, maar wiens betoog toch voor een groot deel aan hem was ontleend.2633 Volgens de sombere revolutionair zijn alle waardebepalingen van zijn opponent getekend door romantiek, burger-heldenverering, mythologie en dwaasheid. Er valt niets te kiezen, want de collectieve maatschappij staat voor de deur. Zijn tegenstrever werpt hem voor de voeten dat ook in die collectieve maatschappij de mens de tirannie van de machine moet dulden, want dat is een probleem waar de ideologen van de nieuwe tijd niet bij hebben stilgestaan. Zelf kiest hij dan liever voor de vlucht, ‘naar die enkele plekken van de aardbol waar deze strijd [van de massa] zich nog niet kenbaar maakt’.

Moeder

Al in de eerste maanden van hun verblijf hebben Bep en Eddy du Perron de rust van Bellevue gedeeld met bezoekers.2634 Verder hadden ze contact met twee nieuwe kennissen die in Parijs woonden: de Nieuw-Zeelandse graficus en boekillustrator John Buckland Wright (1897-1954) en zijn Canadese vrouw Mary Frances Bell Anderson (1907-1976). Du Perron raakte echter vooral gesteld op de Van Schendels. Bij hen trof hij een intieme, ouderwetse sfeer waar de huidige tijd leek uitgebannen. Dat wil niet zeggen dat het er altijd zoetsappig aan toeging, want beide heren waren zeer verschillend van aard en spaarden elkaar hun sarcasmen niet.2635 Een belangrijk aanknopingspunt was Indië, waar Van Schendel de eerste vijf jaar van zijn leven had doorgebracht. Soms zongen ze in duet de sentimentele Indische liedjes uit hun jeugd.2636

Moeder had te kennen gegeven dat Eddy haar voorlopig nog niet hoefde op te zoeken, want ze zat midden in de verhuisdrukte.2637 De oude dame zou met haar huishoudster Vera verhuizen naar de Karel v-straat 61, in de redelijk centraal gelegen Brusselse gemeente St. Joost ten Node. Zij zat dan vlakbij haar ex-schoondochter en haar Gieltje.2638 Simone had zich weer met haar verzoend en hielp met de verhuizing.2639 Op 17 novem-

[p. 656]

ber 1932 reisde Du Perron naar Brussel. Bij aankomst vond hij zijn moeder in bed. Zij was juist die morgen niet lekker geworden, maar alarmerend leek het niet: het was ‘een lichte verkoudheid of zooiets’. Zij scheen een goede vendutie te hebben gemaakt, de notaris zou alles komen afrekenen.2640 De volgende dag ging Du Perron langs bij zijn ex-vrouw. Hij bleef maar een half uur, want de grieperige Simone lag ‘met een gezwollen gezicht en een ononderbroken stroom van tranen in bed’. Hun gesprek bepaalde zich ‘tot de vaagste vragen-en-antwoorden’. En thuis lag moeder ‘in bed te klagen over alles’; ze zag er slecht uit en had weer kolieken. Du Perron dacht dat het allemaal wel meeviel, maar voor alle zekerheid liet hij de dokter komen. Het was alsof de duivel ermee speelde: elke keer als hij bij zijn moeder kwam, was er wel iets mis. Hij zou een rondeel kunnen schrijven met als terugkerende woorden: ‘als Eddy komt...’. De optimistische diagnose van de dokter deed wonderen: onder zijn woorden kikkerde zij zienderogen op. Vera zou haar - op z'n Indisch - 's nachts gezelschap houden. Misschien was ze dan de volgende dag al een stuk beter.2641

's Nachts kon Du Perron lange tijd de slaap niet vatten. Pas om half vijf 's ochtends doezelde hij weg, maar om half negen was hij weer wakker. Uit de kisten op zolder haalde hij zestig boeken om te verkopen, maar antiquariaat Moens bood slechts 500 frank, terwijl hij er 1000 frank voor had verwacht. De notaris kwam vertellen dat de vendutie 62.000 frank had opgebracht; na aftrek van vendukosten en achterstallige belasting bleef daar 40.000 frank van over, waarvan zij allen moesten zien rond te komen tot maart 1933, wanneer de aandelen ‘Buenos-Ayres’ weer renten gaven.2642 Zondag 20 november was Du Perron tot half vier 's nachts met zijn moeder in de weer. Zij was ‘ontzettend lastig’ en hij voelde zich genoodzaakt zijn terugkeer uit te stellen tot woensdag.2643

 

Na dit bezoek kreeg Du Perron alleen maar een briefkaartje van Vera. Hij tastte in het duister over het welzijn van zijn moeder, tot hij van zijn Nederlandse boekhandelaar Henri Mayer te horen kreeg dat zij er volgens Freddy Batten ‘weer ernstig voor stond’. Kletste Batten weer wat? Maar het kon evengoed waar zijn.2644 Greshoff ging poolshoogte nemen. Hij kreeg te horen dat Vera was ontslagen en teruggekeerd naar haar land van herkomst. Het was om wanhopig van te worden: ‘Ik heb het idee dat mijn moeder, door haar eigen karakter, reddeloos verloren is en een allerlammenadigste eindperiode hebben wil, of moet.2645 Tussen kerst en oudjaar ging Du Perron opnieuw naar Brussel, maar het was thuis ‘allesbehalve prettig’.2646

[p. 657]

Op 2 januari 1933 kregen Eddy en Bep du Perron een telegram van tante Henny: ‘Kom beiden, moeder stervende’. Maar bij aankomst kregen ze te horen dat moeder al dood was toen het telegram werd verzonden. Thuis zaten tante Henny, de nieuwe huishoudster, een verpleegster en de masseuse. Tante Henny was de avond tevoren geroepen. Om elf uur 's avonds was de dokter er nog bij gekomen, maar hij zag geen acuut gevaar. Om drie uur 's ochtends werd mevrouw Du Perron akelig en om half vier was zij gestorven. Daar lag ze nu, in het grote bed uit Gistoux, ‘niets dan een pop van was, van vochtig gips, meer grijs dan geel, met een zakdoek om het hoofd’.2647

2530Zie: Brieven iii, p. 295 (30-5-1932 aan S. Vestdijk).
2531‘Het klimaat, alles is hier verrukkelijk en er zijn nog maar weinig van die specimina van een nieuw menschenras, die men toeristen heet.’ Zie: Brieven iii, p. 292 (21-5-1932 aan J. van Nijlen).
2532DP aan E.G. de Roos, 12-3-1931; 9-8-1931.
2533DP aan E.G. de Roos, 16-4-1932. Over Garbo en Dietrich (‘Greet’ en ‘Leen’) schreef Du Perron het gedicht ‘Twee filmsirenen’; Zie: Vw i, p. 113.
2534Vigny's vertaling is afgedrukt op p. 359 van een editie die DP aan Elisabeth de Roos toezond (DP aan E.G. de Roos van 22-12-1931). Volgens Vigny, die zijn vertaling ‘Un billet de Byron’ noemde, lag een brief van een ongelukkige en sombere Byron aan een vriend ten grondslag aan dit gedicht. Vigny vertaalt heel vrij en gebruikt aanmerkelijk meer woorden dan DP; in de voorlaatste regel voert hij een ‘miss Annah’ op. In Du Perrons versie is het gedicht juist gericht aan de geliefde. In zijn bloemlezing uit Byrons Lyrical poems staat het gedicht op p. 61. In Vw i is de vertaling - met een lichte wijziging - afgedrukt op p. 119.
2535Liefde met Jane, p. 8.
2536Deze karakteristiek komt uit Die Zeit. Zie: Otto Weininger, Geslacht en karakter. Een principieel onderzoek, Synopsis, Amsterdam: Uitgeverij De Arbeiderspers 1984.
2537Vgl. Bw i, p. 210 (27-5-1932). DP had op 8-5-1932 aan E.G. de Roos geschreven: ‘[...] ik heb bepaald een “Latijnsch” complex tegen wat echt Duitsch is; ook als het goed is, is het me nog grondig antipathiek, het klinkt mij altijd valsch. Maar Weininger gaan we samen lezen!’
2538Brieven iii, p. 299 (2-6-1932 aan H. Marsman).
2539DP was op 15-4-1932 aan dit opstel, ‘D.H. Lawrence en de erotiek’, begonnen. Het werd gepubliceerd in het juni-nummer van Forum en kwam, met de in Lugano geschreven aanvulling over St. Mawr, terecht in De smalle mens (p. 19-32). Zie: Vw ii, p. 421-435.
2540Richard Aldington, Death of a hero, London: Chatto & Windus 1929. Het hele boek bevat 440 bladzijden en 29 reeksen asterisken, die soms een woord moeten vervangen, maar meestal hele zinnen of passages.

2541Vgl. Brieven iii, p. 300 (3-6-1932 aan H. Marsman); Bw i, p. 215 (4-6-1932 aan TB).
2542Vgl. Brieven iii, p. 295 (30-5-1932 aan S. Vestdijk).
2543Brieven iii, p. 304-305 (5-6-1932 aan S. Vestdijk). DP heeft het over zes of zeven jaar, ‘als je de neurasthenie van mijn vader meetelt’. Du Perron sr. pleegde zelfmoord op 2-9-1926.
2544In Hlvh wordt het beeld gegeven dat Arthur Ducroo door zijn moeder uit Lugano was teruggeroepen om met haar - in het zicht van haar dood - ‘de zaken’ te bespreken. Arthur Ducroo is het op een bepaald punt niet met haar eens en wordt ‘in het bijzijn van de notaris met de varkenskop’ ongeveer voor gek uitgemaakt: ‘Let toch niet op hem, hij is neurastenies als zijn vader!’ Ducroo vraagt zich af of zij werkelijk jaloers was op zijn tweede vrouw. ‘Ik zei het haar dat ik het begon te vrezen en zij bezwoer mij van neen.’ Zie: Vw iii, p. 148; Hlvh 1996, p. 124. Greshoff, die mevrouw Du Perron een egoïstisch creatuur vond, schreef op 13-6-1932 aan Stols: ‘Eddy is op Gistoux na noodseinen van Mama!!!!’ Zie: Chen en Van Faassen (ed.), ‘Beste Sander, do it now!’, p. 154.
2545Brieven iii, p. 198 (2-10-1932 aan A.C. Willink).
2546Vgl. Brieven iii, p. 317 (13-6-1932 aan H. Marsman).
2547De waardedaling blijkt ook uit de anekdote dat mevrouw Du Perron voor een koe die ze in 1931 voor 4500 frank had gekocht, in april 1932 slechts een bod kreeg van 450 frank. DP aan E.G. de Roos, 12-4-1932.
2548Vgl. Brieven iv, p. 23 (25-1-1933 aan J. van Nijlen).
2549Brieven iii, p. 317 (13-6-1932 aan H. Marsman); Bw i, p. 252 (11-7-1932).
2550Een restje van de oude hypotheek werd in de nieuwe opgenomen. Vgl. Brieven iii, p. 350 (14-7-1932 aan J. Greshoff); Brieven iv, p. 23 (25-1-1933 aan J. van Nijlen).
2551E.G. du Perron-de Roos aan DP, 6-9-1932.
2552DP aan E.G. de Roos, 22-4-1932.
2553Brieven iii, p. 317, 319 (13-6 en 16-6-1932 aan H. Marsman resp. S. Vestdijk).
2554In stukken van hemzelf, van Bep en van Slauerhoff.
2555Brieven ix, p. 79-81 (4-6, 6-6 en 13-6-1932 aan E. Bouws).
2556Bw i, p. 218-221 (8-6-1932 aan DP).
2557DP aan E.G. de Roos, 30-4-1932.
2558Volgens Elisabeth de Roos waaide er zelfs een ‘minderwaardigheidscomplexen-vlaag [...] over onze veelbelovende romanliteratuur’, getuige de figuren van Kristiaan Watteyn in Een voorbereiding en Andreas ter Laan in Hampton Court. Zij hoopte maar dat Du Perrons nieuwe persona Godius zich aan die vlaag zou kunnen onttrekken (E.G. de Roos aan DP, 23-12-1931). In een eerdere brief, van 27-5-1931, had zij te kennen gegeven dat zij de roman Aimée (1922) van Jacques Rivière niet zoals iedereen interpreteerde als ‘de meesterlijke analyse van een overbewust gevoel’, maar als ‘de roman van een minderwaardigheidscomplex’. DP moet zich juist zo aan de term ‘minderwaardigheidscomplex’ hebben geërgerd, omdat hij zichzelf zag als een ‘overbewust’ of althans meer dan gevoelig iemand.
2559DP aan E.G. de Roos, 3-1-1932.
2560Bw i, p. 223-225 (11-6-1932 van DP en E.G. du Perron-de Roos aan TB).
2561Idem, p. 227-228 (14-6-1932 aan DP).
2562Idem, p. 233 (15-6-1932 aan Ter Braak).

2563Idem, p. 246 (4-7-1932 aan Ter Braak).
2564Vgl. Hlvh 1996, p. 750 (aantekening bij p. 39); S. Vestdijk aan J. Greshoff, 17-8-1932 (coll. lm): Vestdijk vraagt Greshoff om af en toe poolshoogte te nemen, want Simone voelde zich niet al te goed toen hij op 8 augustus wegging. Mevrouw Du Perron verhuisde enkele maanden later naar de Karel v-straat 61. Vestdijk schrijft dat de zuster van Simone getrouwd is met een zekere Goos(s)ens, die een loodgieterszaak heeft in de buurt van de ‘Rue Charles v’.
2565Brieven iii, p. 352-354, 356-359 (14-7 en 16-7-1932 aan S. Vestdijk).
2566Brieven iii, p. 360-361 (18-7-1932 aan S. Vestdijk).
2567Afgedrukt in: Abell, ‘Simone Sechez’, p. 17-18.
2568L.F. Abell concludeert dat Simone weinig voor mevrouw Du Perron telde en voert dat terug op de koloniale ‘meester-slaaf verhoudingen’. De egocentrische houding van mevrouw Du Perron strekte zich echter uit tot iedereen met wie ze te maken had; zij geloofde zelf dat zij zich genereus opstelde, wat ten dele ook zo was, maar juist die generositeit maakte de aanspraken van haar zelfzuchtige ‘ik’ zo onontkoombaar. Geen wonder dat Simone bang was om opnieuw te worden ‘ingepalmd’!
2569Zie: Abell, ‘Simone Sechez’, p. 24, n 7, met een overzicht van de data waarop Simone aan Vestdijk heeft geschreven.
2570Brieven iii, p. 399 (4-9-1932 aan S. Vestdijk).
2571S. Vestdijk aan M. ter Braak, 30-9-1932 (coll. lm), waarin hij schrijft dat hij al een maand aan zijn depressie lijdt. Mogelijk had de moeilijke situatie met Simone bijgedragen tot het ontstaan van zijn depressie. Zie ook: Bw i, p. 311 (1-10-1932 aan DP). In deze passage van Bw staat X voor Vestdijk.
2572Brieven iii, p. 494 (5-12-1932 aan S. Vestdijk).
2573Zie: Abell, ‘Simone Sechez’, p. 23. Ik onderschrijf Abells verklaringen voor het gedrag van Simone, maar zijn oordeel dat ‘al het water van de zee [niet kan] wegwassen dat [Du Perron] Simone's leven kapotgemaakt heeft’ is ook weer erg larmoyant. In Indië werd de baboe die zwanger raakte van de blanke zoon des huizes veelal naar haar kampong gejaagd, soms zonder haar kind. DP is zich uiteindelijk verantwoordelijk gaan voelen voor zijn Waalse baboe, zodat hij met haar is getrouwd. Dit was een onberaden stap, zoals Jan en Aty Greshoff onmiddellijk begrepen.

2574Bw i, p. 256 (21-7-1932 aan TB).
2575Zie: Brieven iii, p. 364-378. Miss Turkije werd gekozen.
2576Zie: Binnendijk et al., Menno ter Braak, p. 18, afb. 34.
2577Bw i, p. 259 (5-8-1932 aan TB).
2578Coll. lm, p 346 h1(b) Verzen. Dit gedicht in manuscript is vrijwel gelijk aan het gedicht dat is afgedrukt in Vw i, p. 121, maar het heeft hier een afzonderlijke titel.
2579Liefde met Jane, p. 11-12.
2580Bw i, p. 266 (13-8-1932 aan TB).
2581Bij gebrek aan ernst. (Definitieve druk). Met een tekening van A.C. Willink, Brussel & Maastricht: A.A.M. Stols 1932. Deze herziene druk is vermeerderd met ‘De poging tot afstand’ en een ‘Nawoord’, gedateerd ‘Augustus 1931’. DP had het boek opgedragen aan de nagedachtenis van Paul van Ostaijen, ‘de eerste die een goed woord wijdde aan deze verhalen’.
2582DP gaf zijn vrouw een exemplaar met de opdracht: ‘Dit zijn de schelle, de prille vlagen, / voorgoed verwaaid van Langvoorheen; - / maar wij, die veel leerden verdragen, / sindsdien, en ons nòg voorwaarts wagen, / zeggen hierop zoo bot niet neen, / vanuit de ernst van laatre dagen! / Aug. '32. / E.’ (coll. mr. A.E. du Perron). Er bestaan ook exemplaren met opdrachten aan Greshoff, Vestdijk, Van Vriesland, Willink, Menno ter Braak en Truida ter Braak, alle gedateerd op augustus 1932. Greshoffs exemplaar draagt de precieze datum ‘13 Aug. '32’ (coll. Schuhmacher).
2583Brieven iii, p. 390 (23-8-1932 aan H. Marsman). Het appartement staat er nog steeds.
2584Sinds de herfst van 1930 woonden de Van Schendels in de brede straat die van het station loopt, Grande Rue, op nummer 25 (tegenwoordig: 25 rue Marcel Allégot). Mededeling van Corinna van Schendel, Amsterdam.
2585Op 14-8-1932 had zij aan Freddy Batten geschreven: ‘Mijn zoon is nog altijd te Spa met zyne vrouw en komt den 27en wederom in Gistoux, om zyn moeder gezelschap te houden -’ (coll. Theo Rooijakkers).
2586In de brief aan Vestdijk, geciteerd door L.F. Abell, is er sprake van een mevrouw Dirix. Ook was er contact met een Nederlandse familie Veth in Chaumont-Gistoux (mededeling Gille du Perron, Brussel 1991).
2587Na de laatste verjaardag van de bewoonster van Gistoux had zij zich in Den Haag gevestigd, waar DP haar eind maart nog had opgezocht. DP had haar het onvoltooide manuscript van zijn toneelstuk meegegeven om het te laten uittikken door een met haar bevriende typiste. DP aan E.G. de Roos, 27-3-1932.
2588Brokken, ‘De terugkeer van Eddy du Perron’, p. 50.
2589DP aan E.G. de Roos, 24-4-1932.
2590DP aan E.G. de Roos, 21-4-1932.
2591E.G. de Roos aan DP, 22-4-1932.
2592Brieven iii, p. 286, 290 (8-5 en 21-5-1932 aan F.E.A. Batten).
2593Brieven iii, p. 305-306 (5-6-1932 aan F.E.A. Batten).
2594Vgl. noot 59. Fred Batten had aan Jan Brokken verteld dat DP de beschuldiging die Fred had geuit ervoer als ‘een smet die op zijn vriend werd geworpen; zelf overigens in twijfel verkerend, barstte hij in een geschutvuur van brieven op mij los. Omdat ik bij mijn standpunt bleef stelde Du Perron na enkele weken voor de briefwisseling te stoppen. Dat gebeurde.’ Deze voorstelling van zaken is onjuist: Du Perrons volgende brieven aan Batten dateren van 21 juni, 11 juli, 15 juli en 9 november 1932. Van een ‘geschutvuur’ is geen sprake, wel reageerde DP korzelig. Hij zegde de correspondentie op, toen Batten ruim twee jaar later op de zaak terugkwam. Vgl. Brieven v, p. 139 (2-11-1934 aan F.E.A. Batten): ‘Ik laat je graag verder over aan je verwarde ideetjes over syphilis, je wauwelpraatjes met “Betty” en je lichtgeraaktheid.’
2595E.G. du Perron-de Roos aan DP, 30-8-1932.
2596Brieven iii, p. 395 (31-8-1932 aan S. Vestdijk).
2597E.G. du Perron-de Roos aan DP, 5-9-1932. Zij preciseerde: ‘[...] je kunt nooit toekomstplannen maken (kinderen, reizen of wat ook, want altijd hangt je die afbetaling boven het hoofd, en het is immers niet noodig’.
2598E.G. du Perron-de Roos aan DP, 6-9-1932. Over Bob Nijkerk zie: Karel J. Nijkerk, ‘“Geef mij maar Schaerbeek”. Herinneringen aan E. du Perron, Jan Greshoff en mijn vader’, in: De Parelduiker, jrg. 6, nr. 2, 2001, p. 54-66.
2599DP aan E.G. du Perron-de Roos, 10-9-1932.
2600DP aan E.G. du Perron-de Roos, 9-9 en 10-9-1932. De verhuizer, Ziegler, vroeg bij elkaar 1650 frank, iets meer dan honderd gulden.
2601DP aan E.G. du Perron-de Roos, 10/11-9-1932.

2602DP aan E.G. du Perron-de Roos, 12-9-1932.
2603Van Nijlen, Herinneringen aan E. du Perron, p. 29.
2604Brieven iii, p. 294 (30-5-1932 aan W.A. Kramers). Ter Braak kocht een aantal werken uit Du Perrons bibliotheek. Zie: Bw i, p. 252, 368-369.
2605Brieven iii, p. 406 (23-9-1932 aan V.E. van Vriesland). Van Vriesland reageerde vrij laat op dit verzoek, met ‘een voorzichtig briefje’. Zie: Bw i, p. 359 (22-11-1932 aan DP).
2606Vgl. Brieven iii, p. 429 (16-10-1932 aan J. Greshoff).
2607Nanske Wilholt, Voor alles artiste, p. 150.
2608Stols aan Greshoff, 27-9-1932. Zie: Chen en Van Faassen (ed.), ‘Beste Sander, do it now’, p. 166.
2609Van Dijk, Alexandre A.M. Stols 1900-1973, p. 438.
2610Zie: Bw i, p. 344 (10-11-1932 aan TB).
2611Nanske Wilholt, Voor alles artiste, p. 154.
2612Brieven iii, p. 257 (6-2-1932 aan A.A.M. Stols). De herziene druk van Een voorbereiding kwam uit in juli 1931. DP had Marsmans Vera verscheidene keren bewerkt, maar beschouwde de novelle eigenlijk als mislukt. Zie: Marsman, Vijf versies vanVera’.
2613Zie: Brieven iv, p. 56; Hodinius, ‘E. du Perron en zijn uitgevers (i)’, p. 99.
2614Brief van 22-5-1933, geciteerd door Nanske Wilholt, Voor alles artiste, p. 156. Ook van DP wilde Stols graag een nieuwe roman uitgeven. Vgl. Brieven iii, p. 427 (15-10-1932 aan A.A.M. Stols).
2615Bw i, p. 348 (13-11-1932 aan TB).
2616Idem, p. 302-303 (27-9-1932 aan TB).
2617Vgl. Brieven iii, p. 411 (27-9-1932 aan J. Greshoff); p. 454 (12-11-1932 aan H. Marsman).
2618Brieven iii, p. 458, 465 (16 en 22-11-1932 aan J. Greshoff).
2619Brieven iii, p. 489 (3-12-1932 aan J. Greshoff). DP vervolgt de karakteristiek van Gerard van Loon (1882-1934) aldus: ‘een ploert van een vent, op wie gezegde Hans heelemaal niet lijkt - physiek, moreel weet ik er tenslotte niets van’.
2620Over deze verdiensten ontstond later onenigheid: vroeger werd er voor een langere brief (anderhalve kolom) wel vijftien gulden betaald. Elisabeth de Roos kreeg op een gegeven moment dertig gulden voor zes brieven. DP liet 's-Gravesande weten dat tien gulden per brief het absolute minimum was. Zie: Brieven iv, p. 106-107 (11-4-1933).
2621Brieven iii, p. 488 (2-12-1932 aan G.H. 's-Gravesande).
2622Haar eerste proefbrief werd afgekeurd. Zie: Brieven iii, p. 496 (6-12-1932 aan J. Greshoff).
2623Zie: Brieven iii, p. 503 (13-12-1932 aan J. Greshoff). De Parijse brief ging over Franse literaire prijzen en de bekroning met de journalistenprijs Théophraste Renaudot van Célines roman Voyage au bout de la nuit.
2624Bibliografie Elisabeth de Roos, lm Den Haag, r 701 h5; Petra Mars, Elisabeth de Roos, p. 97-110; portefeuille Petra Mars met artikelen uit de Delftsche Courant, verschenen tussen 31-3-1933 en 19-12-1933. Ter vergelijking: DP publiceerde in dezelfde periode 84 bijdragen in Forum, Groot Nederland, Den Gulden Winckel en enkele andere tijdschriften; daarnaast verschenen er van zijn hand ten minste 43 recensies in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en 7 in De Groene Amsterdammer.
2625Walter Savage Landor, Serena. Vertaald door E. du Perron. Maastricht & Brussel: A.A.M. Stols [1935] (58 p.). Op de titelpagina van mijn exemplaar staat ‘tweede druk’.
2626Zie: Hlvh 1996, p. 933 (commentaar van de bezorgers); Brieven iii, p. 420, 428 (9-10 en 15-10-1932 aan J. Greshoff resp. A.A.M. Stols).
2627Brieven iii, p. 418, 420 (8-10 en 9-10-1932 aan J. Greshoff). Rond deze tijd werkte DP ook zijn Godiusverhaal om, dat hij later als ‘... E poi muori’ zou publiceren.

2628De smalle mens, p. 84, Vw ii, p. 486-487.
2629Vgl. De smalle mens, p. 94-95, Vw ii, p. 497-499; Brieven iii, p. 433 (24-10-1932 aan J. Greshoff).
2630Vgl. Brieven iii, p. 490, 504 (3-12 en 13-12-1932 aan J. Greshoff).
2631Aan diens roman Une femme à sa fenêtre (1929). Du Perron citeert een meditatie van de hoofdpersoon, de Griekse communist Boutros, die de smalle mens overigens afwijst: ‘Un homme a deux moi: l'un étroit et superficiel, qui l'isole du monde; l'autre souterrain, radical, qui le réunit au monde.’
2632De smalle mens, p. 104, Vw ii, p. 507.
2633DP schrijft aan Ter Braak dat de sombere revolutionair voor meer dan de helft is gebouwd uit betogen van Malraux. Zie: Bw i, p. 406 (30-12-1932).

2634In oktober 1932 waren dat Sander en Greet Stols, Franz en Maroussia Hellens en Menno ter Braak; in november kwamen Beps broer Bob de Roos en diens vrouw Christa logeren, lunchten ze in Parijs met Paul Méral die uit zijn hotel een hoertje had meegetroond en kwam de lange Van Uytvanck langs in Bellevue. Zie: Brieven iii, p. 431, 435, 445, 450-451.
2635Gesprek J.H.W. Veenstra met A.A.M. Stols, 23-9-1968 (Veenstra-archief, coll. lm).
2636Anekdote, op 30-6-1984 door Kennie van Schendel verteld aan Ronald Spoor en Marga de Bolster.
2637Brieven iii, p. 440 (31-10-1932 aan J. van Nijlen).
2638Vgl. Brieven iii, p. 455 (13-11-1932 aan J. Greshoff), waar DP vertelt dat zijn moeder woont op 61, rue Charles-Quint.
2639Brieven iii, p. 494 (5-12-1932 aan S. Vestdijk).
2640DP aan E.G. du Perron-de Roos, 17-11 en 18-11-1932.
2641DP aan E.G. du Perron-de Roos, 18-11-1929 (avond).
2642DP aan E.G. du Perron-de Roos, 19-11-1932.
2643DP aan E.G. du Perron-de Roos, 21-11-1932. Geschrokken van Du Perrons financiële problemen bood Ter Braak aan boeken van hem over te nemen. Bovendien had zijn vriendin Ant Faber een zakelijk voorstel: zij wilde Eddy en Bep duizend gulden lenen. DP bedankte haar voor het aanbod, maar sloeg het voorlopig af: als ze werkelijk in de knel kwamen te zitten, zouden ze er graag alsnog gebruik van maken. Zie: Brieven ix, p. 102-104 (23-11-1932 aan A. Faber).
2644Brieven iii, p. 505 (14-12-1932 aan J. Greshoff).
2645Idem, p. 508 (18-12-1932 aan J. Greshoff).
2646Bw i, p. 406 (29-12-1932 aan TB); Brieven iii, p. 519 (29-12-1932 aan J. van Nijlen). Vgl. een van de laatste gesprekken die Ducroo met zijn moeder heeft: Vw iii, p. 47-48; Hlvh 1996, p. 42.
2647Vgl. Vw iii, p. 43; Hlvh 1996, p. 38-39; Brieven iv, p. 11 (4-1-1933 aan F.E.A. Batten). In de brief aan Batten en in Hlvh wordt een zelfde tijdstip van sterven gegeven: om half vier 's ochtends.