Hoofdstuk 16
Een gemankeerde Prince Charming

De zelfkant van Montmartre

Wat had het leven te midden van de kunstenaars Du Perron opgeleverd? In een schetsmatig autobiografisch overzicht heeft hij deze periode aldus aangeduid: ‘Montmartre enerzijds (ontgoocheling); de moderne literatuur (ontsteltenis).’1021 De ontgoocheling had te maken met zijn ontdekking dat kunstenaars eigenlijk niet anders waren dan ‘vermomde kooplieden met erg weinig besef van het Schone’.1022 Verder was de bohème niet zo'n ideale broederschap als hij zich op grond van Murgers roman had voorgesteld.1023 Maar die indruk is mede te wijten aan de ingebouwde reserve waarmee hij het avontuur tegemoetging. Pas toen hij zich zeker begon te voelen van de vriendschap van mensen als Creixams en Pia werd hij minder krampachtig.

Du Perron was naar Montmartre gegaan om zich te laten ‘ontgroenen’ en zich te ontworstelen aan het odium van Javaanse jongen.1024 Maar hij heeft geproefd wat het leven aan de zelfkant inhield zonder er zelf ooit deel van te worden. Omdat hij zich had vastgebeten in zijn toewijding aan Clairette hield hij zich ook verre van erotische escapades, waar toch alle gelegenheid toe was. In Een voorbereiding komt ene ‘Carlinette’ voor, een naar het lijkt freudiaanse omzetting van ‘Clairette’. Carlinette is ‘model, diseuse, danseresje’ en ze wordt met enige zwier in het verhaal geïntroduceerd:

[p. 281]
‘[...] een roep was haar vooruitgegaan: - She is a regular little bohemian, is that girl! Zei Jeff, die geen betere vergelijking kon vinden dan: “Ze is de Mignon van de Butte.” Wel, ze was heel klein en soepel in haar jurkje van sigarettepapier. - Mademoiselle...? hield ik aan toen ik haar werd voorgesteld. - Géén Mademoiselle: Car-linette! Mijn ware naam kent niemand! - Zij moet een Jodinnetje zijn. Zij heeft lange, gewassen krullen en laat haar tandvlees zien als zij lacht. Mijn kiektoestel is vandaag ingewijd met een naaktfoto van Carlinette. Jeff maakte twee of drie vaardige krabbels; hij zette haar een strooien hoed op, bond haar een stropdas voor de navel en trok haar een soort ruiterhandschoenen aan; hij wilde een variant geven, zeide hij, op de Muze van “Felician” Rops.’1025

Zoals vaker in Du Perrons werk is de precisie in de beschrijving terug te voeren op een werkelijk bestaande foto. Voor Het land van herkomst gebruikte hij de zorgvuldig bewaarde naaktfoto's van An van Padalarang. Ook van ‘Carlinette’ bevinden de beschreven naaktfoto's zich in Du Perrons fotoalbums. Achter op haar eigen portret heeft het broodmagere danseresje geschreven: ‘En souvenir d'une muse / qui n'est pas celle de Félicien / Rops mais qui était un petit / modèle et un oiseau de Montmartre // Pinsonette.’1026 Carlinette / Pinsonette krijgt algauw gezelschap van het voormalige model Mado. Deze wordt beschreven als ‘groot en zwaar: eens koningin der modellen van het Quartier Latin; nu wilde zij alleen een geklede foto.’ Ook deze foto is bewaard gebleven, met achter op Mado's tekst: ‘à Eddy / ma très vilaine figure pour un charmant ami // Mado’. Pinsonette en Mado zingen samen een liedje, terwijl Kristiaan Watteyn ‘onbewogen’ toekijkt. Carlinette / Pinsonette tracht bij het vertrek een afspraakje af te dwingen, maar Watteyn - met Andrées portret in zijn binnenzak, weert af. Zij begrijpt er niets van: ‘Mais qu'est-ce qu'il a donc, ce drôle!’ 's Nachts krijgt Watteyn een beetje spijt: ‘Het is geen artiest, die zo deugdzaam doet. Ik wilde dat Carlinette nu hier kwam. Of liever nog: Mado.’1027

Wie Een voorbereiding psychologisch wil duiden, vindt wel wat van zijn gading. Onderdrukte seksualiteit, zeker. Dromen van ronde wulpse vormen. Kristiaan Watteyn fantaseert over dienstboden, die een veel makkelijker buit zijn dan mondaine vrouwen.1028 Als de mislukking met Andrée zich aftekent (ze heeft haar jawoord gegeven aan een ander), vlucht Watteyn in de fantasie dat hij haar dienstbode Irène zal verleiden, zij die hem had toegelachen of ze hem herkende, ‘met veel kern-gezond tandbeen’.1029

[p. 282]

Uit frustratie dat hij bij Andrée niets bereikt, vlucht Watteyn in een fantasiewereld.

Een koele muze

Anno 1922 was Du Perron vol hoop op een verinniging van zijn band met Clairette Petrucci en nog lang niet toe aan zijn cynische periode. Clairette hield erg van een aforisme van Oscar Wilde, waarvan hij de ‘ontmoedigende filosofie’ beslist niet kon appreciëren: ‘Er zijn twee tragediën in het leven; het ene is, niet te krijgen wat men verlangt, en het andere, het ergste, wel te krijgen wat men verlangt.’1030 Toen het cynisme Du Perron zelf begon aan te tasten, verzon hij een pendant voor Clairettes ‘gekoesterde Wildisme’: ‘Er zijn twee soorten verknoeide levens: die wij zelf verknoeien en die verknoeid worden door anderen. De eerste verdienen de voorkeur.’1031 Maar in maart 1922 was de jonge dichter nog ver van zulke bitterheid. Hij liet Clairette weten dat hij Wilde weliswaar bijna bewonderenswaardig vond als kunstenaar en om zijn geest heel amusant, maar dat hij niets moest hebben van het opgelegde cynisme waarmee hij speelde op het publiek. Zijns inziens beschikte Wilde over heel weinig menselijk gevoel en miste zijn leven, ondanks het ernstige einde ervan, de tragiek van een Poe, een Baudelaire of een Verlaine.1032

Du Perrons gebrek aan cynisme blijkt ook uit de meeste gedichten die hij in deze periode schreef: Clairette was de muze om wie zijn dichterschap draaide. In maart 1922 had hij in Brussel weer een Perk-achtig sonnet geschreven waarin hij de betekenis van het dichterschap relativeerde, maar zolang hij de lach van zijn lezende muze kon zien, zou hij zich ‘voorwaarts wagen’.1033 Het eerste verblijf in Montmartre leverde twee lange gedichten op, namelijk ‘De schoonste en wijste koningin’ en ‘Monologue de bohème’. In het eerste gedicht (van 23 maart 1922) wordt de muze voorgesteld als ‘de schoonste aller koninginnen, / de schoonste en meest wijsgeerige / van àlle koninginnen / die zich ooit door begeerige / en roode harten deden minnen’. Dat ‘meest wijsgeerige’ is een verwijzing naar Clairettes ‘filosofische’ koelheid, die Du Perron in zijn brieven telkens weer betreurt. Door de koelheid van zijn muze wordt de dichter verder het leven van de bohème ingedreven, maar desondanks blijft zijn koningin zijn innerlijk domineren.1034

‘Monologue de bohème’ heeft niet direct betrekking op Clairette, maar geeft een beeld van het leven van hen die zwerven langs de straten. Er is

[p. 283]

zelfs sprake van een proletarisch sentiment, in de traditie van bekende Montmartredichters en -zangers zoals Aristide Bruant, Jehan Rictus en Gaston Couté (1880-1911).1035 Du Perrons gedicht gaat over degenen voor wie de goten en de straten hun bed zijn en hun huis. Lopend door de nacht vereenzelvigt de dichter zich met deze zwervers en distantieert hij zich van ‘de wijze heeren’, die ‘kost niet te verteeren’ schrijven. Dat is allemaal ‘ouwewijvenpraat’ en esthetische schijn; het leed is daarentegen een harde maar trouwe vriend. De dichter bekommert er zich niet om of zijn rijmen al dan niet slagen. De uitdagende slotregels luiden: ‘want 'k ga die rijmen, slecht of goed, / aan de eerste hoer die ik ontmoet / als aan een schutsgodin, opdragen!’1036

Clairette toonde zich allerminst gesticht door dit vers, dat ineens zo scherp afweek van de romantische hofmakerijen in Tachtiger gewaad.1037 Een directe inspiratie voor ‘Monologue de bohème’ was een lang gedicht van Charles Maury dat Eddy in de Lapin Agile had gehoord. Het gaat over de harde leerschool van het leed en draagt een visie uit op het leven als een grote bazaar waar alles te koop is. Je moet je hoeden voor betweters en je eigen weg kiezen, die vaak krom blijkt te zijn. De slotstrofe gaat over het bereiken van de ware wijsheid, die erin bestaat om het te laten regenen... als het regent. Du Perron schreef het gedicht in zijn geheel voor Clairette over en onderstreepte de regels die hem in het bijzonder hadden getroffen.1038 Hij wou met Maury's gedicht laten zien dat er nog wel meer te koop was in het leven dan de filosofie waarop Mademoiselle Petrucci zich beriep. De ‘wijsheid’ van Charles Maury wordt niet gedoceerd aan de Sorbonne, maar wel in de Lapin Agile!

Du Perron interpreteerde Clairettes misprijzende houding als de harde leer uit Maury's gedicht waaraan hij zich moest onderwerpen. Het was dus wijsheid om het te laten regenen als het regent en zijn koele muze even te vergeten. In zijn brief van 15 maart 1922 had hij al kleintjes toestemming gevraagd om haar voorlopig niet meer te schrijven. Hij kon zich niet houden aan zijn belofte om niet van haar te houden. Bovendien zat Montmartre de zuiverheid van zijn liefde in de weg. Twee dagen later legde hij uit dat zijn liefde en bewondering voor haar hadden geleid tot een soort cultus van haar, ‘en daarom wil ik je niet meer in mij dragen: ziedaar’.

Maar op 19 en 22 maart 1922 kon hij het niet laten om Clairette toch een levensteken te geven, en op 3 april hield hij Montmartre voor gezien. Hij vluchtte naar zijn ouders, die op dat moment in Hôtel Montréal zaten. In zijn hopeloos lijkende liefde voor Clairette mengde zich het weemoedig

[p. 284]

stemmende vooruitzicht, dat hij terug zou gaan naar Indië. Zijn ouders dachten erover om eind juli, hooguit november, de boot terug te nemen. Toen verraste Clairette hem met een brief en een boekje met blanco pagina's om daarin de roman te noteren waaraan hij werkte. Du Perron was al meteen na aankomst in Montmartre aan die roman begonnen, waarvoor hij zijn autobiografische werkelijkheid tot uitgangspunt zou nemen. Een foto van zijn muze had hem geïnspireerd bij zijn beschrijving van de schoonheid van Aline - of was Arlette een betere naam? Clairette mocht het zeggen!1039 Du Perron vreesde dat het toegestuurde boekje niet groot genoeg zou blijken voor de roman die hem voor ogen stond. Die zou namelijk de volgende delen bevatten: ‘i. Twee vrienden: kandidaten in de letteren. ii Aline (of Arlette?) iii. Montmartre. iv. Ontknoping.’1040

 

Op 7 april 1922 had Du Perron het eerste deel van zijn roman af. Hij zat nog te broeden op deel ii. Hij had er al veel aantekeningen voor, maar om het ook te kunnen schrijven was Clairettes nabijheid onmisbaar... Van deel iii had hij de eerste twee hoofdstukken klaar, in de vorm van een dagboek, maar hij was er niet erg tevreden over. Het vierde hoofdstuk bestond uit een serie impressies en tamelijk veel psychologie, het heette ‘Werkeloosheid’. Hoofdstuk 5 ging over de Lapin Agile, daarop volgden nog twee hoofdstukken. Deel iv was al af. Hij koketteerde met de gedachte dat de roman wel onvoltooid zou blijven.

In dit schema vallen elementen uit Een voorbereiding te herkennen. Du Perron heeft eraan geschreven tot medio 1923 en het manuscript daarna laten liggen tot april 1926, toen hij in één ruk de laatste drie hoofdstukken schreef.1041 De autobiografische lading van de roman staat buiten kijf, maar het zou verkeerd zijn om er klakkeloos Du Perrons levensfeiten uit los te peuteren: daarvoor zijn ze hier en daar te sterk gemanipuleerd. Zo zijn Du Perrons ouders uit de roman weggeretoucheerd. Zijn vader komt alleen verscholen voor in de persoon van geldschieter De Mande; Watteyns moeder komt halverwege de roman te overlijden, terwijl mevrouw Du Perron pas in januari 1933 haar laatste adem uitblies. Daarentegen leeft de vader van Andrée Maricot nog, terwijl die van Clairette Petrucci in 1917 was gestorven. Verder is de geschiedenis van de verhouding tussen Kristiaan Watteyn en Andrée Maricot geconcentreerd in het tijdsbestek februari - juli 1922. Andrée Maricot huwt in juli 1922 met meneer Goldberg, bijgenaamd Pirouette, de man die al langere tijd om haar heen draaide en tegen wie Watteyn het uiteindelijk aflegt. In werkelijkheid duurde de vriendschap tussen Eddy du Perron en Clairette Petrucci, met alle ups en

[p. 285]

downs, heel wat langer (van 30 november 1921 tot december 1923) en trad Clairette pas op 4 december 1923 met Marcel Wolfers in het huwelijk.

 

Over deze periode in haar leven, met de hete adem van diverse aanbidders in haar nek, heeft Clairette Wolfers-Petrucci later gezegd dat zij toen sowieso niet wilde trouwen. Zij had een afkeer ontwikkeld van het huwelijk, omdat haar moeder met haar leurde als ‘la fille à marier’. Ook Wolfers had zij lange tijd naar haar hand laten dingen voordat zij uiteindelijk voor zijn aandrang bezweek.1042 Clairette Petrucci was een zelfbewust modern meisje van gegoede familie, elegant gekleed wanneer zij uitging, maar verder eenvoudig en losjes. Du Perron schrijft zijn falen haar hart te winnen telkens weer toe aan de dwang van haar ‘mondaine milieu’, waar híj niet in paste. Uit zijn toenemende gehakketak op de ‘mondaine’ kringen blijkt Du Perrons aversie tegen de wereld van het geciviliseerde vermaak van soirees en diners, van tennisbanen en paardenraces, van geritualiseerd kunstgenot, van vaste omgangsvormen en kledingvoorschriften. Daartegenover stelde hij zijn eigen vrijgevochten wereld, die alleen maar luisterde naar wat het hart hem gebood. Dit alles nam niet weg dat Clairette zich bij haar keuze van een partner door niemand de wet liet voorschrijven, ook niet door haar milieu. Zij had eenvoudig wat de Fransen noemen een ‘coeur d'artichaut’: zij was wispelturig en wilde zich niet zo snel vastleggen.1043

De grillige aard van zijn muze moet Du Perron toch enige hoop hebben gelaten. Toen hij op 10 april 1922 een brief kreeg waarin Clairette hem uitnodigde Pasen bij haar in Florence te komen doorbrengen, sprong zijn hart op.1044 Hij legde haar meteen zijn reisplan voor: vertrek op donderdag de 13e naar Chambéry, vandaar op vrijdag naar Turijn en dan op zaterdagochtend om 8 uur aankomst in Florence. Hij zou tot 24 april blijven. De eerste dagen werden doorgebracht in Albergo Berchielli, maar zonder Clairettes moeder, die pas de 20e terugkeerde van een kort verblijf in Brussel.1045 Toch wierp die moeder een schaduw over het hele verblijf. Zij zag een relatie van haar dochter met Eddy niet zo zitten en stak haar opinie niet onder stoelen of banken: Eddy was nog zo'n jongetje, quel gosse!

Direct na het afscheid van Clairette Petrucci heeft Du Perron een gedicht geschreven waarin de opvattingen van mevrouw Petrucci over hem zijn weerspiegeld: de golfjes van de Arno, de sprietjes bij de Arno en de wolkjes erboven zingen hem in verschillende toonaarden allemaal hetzelfde toe: ‘de leege liefde van een kind!’ ‘de ijle liefde van een kind’ ‘Ho! ho! ho! ho - hij denkt te lijden / dit malverliefde kleine kind!’ In de bundel is

[p. 286]

het dan ook opgedragen aan ‘de Mama van Mirette die mij schrikkelijk jong vond’.1046 Het zijn nu geen ‘gebeeldhouwde’ sonnetten meer die Du Perron schrijft, maar langere, soms wat zeurderige verzen, die niet vrij zijn van zelfspot.

 

In de week die hij in Italië doorbracht, maakte Du Perron de geijkte toeristische uitstapjes naar Florence, Pisa en kleinere plaatsen op de weg naar San Miniato en Cascine.1047 Hij had zijn Montmartre-outfit in de koffer gelaten en ging keurig gekleed. Behalve Clairettes moeder was ook haar voogd naar Florence gekomen, de ongehuwde Charles Lefebure, een strikt en sober man die de huisonderwijzer was geweest van de Belgische kroonprins Albert. Hij placht Clairette te berispen omdat ze zich onledig hield met tekenkunst.1048 Eddy du Perron, die graag zijn kunstenaarsverwantschap met haar benadrukte, zal in zijn ogen een verderfelijke invloed zijn geweest. Maar hoe dacht Clairette zelf over haar dichterlijke suitor? Ruim een halve eeuw na deze periode verklaarde zij dat zij Du Perron aanbiddelijk vond, maar ook irritant. Hij was romantisch, onpraktisch en hevig tegendraads. Hij hield van demonstratieve gebaren. Zo legde hij haar wel eens uitdagend de naaktfoto's voor die hij in Parijs had opgedaan. Zijn bohémien-ideaal nam ze niet serieus, maar het irriteerde haar dat hij zo rondhing en niets anders deed dan af en toe een verhaaltje schrijven en wat rondreizen, terwijl zijzelf uit een ambitieus milieu kwam.1049 Du Perrons geringe productiviteit als scheppend kunstenaar moet haar twijfel aan zijn mogelijkheden hebben versterkt.

Een aanzoek

Begin mei 1922 was Du Perron terug in Parijs, hij installeerde zich in Hôtel Montréal en speelde gids voor Jeanne van der Hecht. Zijn ouders hadden de datum van het vertrek naar Indië vastgesteld op 14 november 1922. Voor de eerste maal in zijn leven bezocht hij het Louvre, waar hij Clairettes favoriete kunstvoorwerpen bekeek, zoals de Piëta van Avignon. Hij begon studie te maken van de Italiaanse renaissance en rapporteerde zijn bevindingen trouw aan zijn muze. Maar hij ging ook wel naar Montmartre, waar hij vooral contact had met Jeffay en Leprin. Zijn vriendin maakte zich inmiddels op om Villa dei Pazzi te betrekken, een buitenverblijf van haar moeder in het plaatsje Quinto bij Florence. In het fraai gelegen landhuis zou zij alle gelegenheid hebben om zich aan haar ‘projec-

[p. 287]

ten’ te wijden. Maar ondanks zijn enthousiasme voor haar kunstenaarszijde slaagde onze troubadour er niet in haar te bewegen tot een warmere toon. Hij uitte keer op keer zijn ontevredenheid over de voorzichtige formuleringen waarmee zij telkens haar brieven besloot, zoals ‘mille bonnes choses affectueuses’. Hij voelde zich verschrikkelijk eenzaam, ellendig en onbetekenend. In die stemming schreef hij twee weemoedige verzen.1050

Om ten minste duidelijkheid te verkrijgen vroeg hij Clairette hem te schrijven dat zij niet van hem hield. Slechts één klein zinnetje onderaan een brief volstond: ‘Je ne vous aime pas.’ Opnieuw benadrukte hij zijn toewijding: ik zal álles voor je doen.1051 Toevallig kwam deze brief mevrouw Petrucci onder ogen, die eruit concludeerde dat Eddy haar dochter een ‘jawoord’ wilde ontfutselen.1052 Clairette gaf geen gehoor aan zijn verzoek, zij bediende zich altoos van zachtzinnige formules als ‘Je vous aime beaucoup’ en ‘Je vous aime bien’, maar ze schreef nooit simpelweg ‘Je vous aime’ en evenmin de gevraagde ontkenning. Du Perron trachtte haar met gevarieerde slotregels uit haar tent te lokken en toonde zijn frustratie door zijn brief van 25 mei 1922 als volgt te besluiten: ‘Mijn gevoelens van respect voor mevrouw Petrucci en wat u betreft - ik zal me deze keer bedienen van de elastische en hypocriete uitdrukking je vous aime bien.’ Op deze dag nam hij zijn intrek bij Jeffay op de Butte, maar niet voor lang. Ruim een week later vertrok hij naar Italië om Clairette in Quinto op te zoeken. Nu of nooit!

In de trein vermande hij zich. Hij schreef een gedicht over de kalme zee ‘als in beschouwing van een grauw idee’. De kalmte is bedrieglijk: de storm kan elk ogenblik opsteken.1053 In de ochtend van 5 juni arriveerde Du Perron in Florence. Clairette haalde hem af, maar omdat er al Italiaanse logees waren, kon hij nog niet in Quinto verblijven.1054 Vijf dagen later waren de logees vertrokken en kon Eddy hun plaats innemen. Er moest nog het een en ander in de villa gebeuren: zo werd er op 8 juni behangen en installeerden Clairette en haar moeder pas op 12 juni de meubels. Toch bleef er voldoende tijd over voor allerlei vertier, zoals partijtjes tennis en bezoek aan de races. In de eerste dagen na Eddy's komst stond Clairette dikwijls op de tennisbaan, onder andere met Michele Lanzetta, een aanbidder die advocaat was te Rome en een halve dag vóór Eddy was aangekomen. Op 6 juni lunchten Clairette en haar moeder samen met de Italiaanse logees en Lanzetta in Florence. Ze gingen even bij Eddy langs, die een invitatie kreeg om de volgende dag mee te gaan tennissen.1055

Op 7 juni keerde Lanzetta met de nachttrein terug naar Rome.1056 Hij was een gesoigneerd heer met een drukke werkkring - een wereld van verschil

[p. 288]

met de doldwaas verliefde Eddy, die zich op z'n zachtst gezegd merkwaardig gedroeg. In een balorige bui begon hij voor Clairette en Lanzetta uit volle borst de aria van de hertog van ‘Rigoletto’ te zingen: ‘C'est folie d'aimer pour la vie / Pourquoi le jurer? qui donc le croira? / De ces serments-là... ah! ah!... / Toujours on rira!...’1057 Du Perron zou later in een brief aan Clairette memoreren dat Lanzetta hem op dat moment aankeek ‘met die ernstige ogen van geposeerde jongeling terwijl hij dacht: “Wat een oppervlakkige en lichtzinnige melkmuil” en [...] jij luisterde glimlachend terwijl je naar je schoenen keek - ik zie je nòg - maar wàt ging er toen door je heen?? Ik heb het nooit geweten.’1058 Toen Lanzetta even niet in de buurt was, wist Eddy zijn eerste kusje van zijn muze te stelen, na zolang haar mondje ‘van eerbiedige afstand’ te hebben bewonderd.1059

Na Lanzetta's vertrek achtte Du Perron de kust veilig om zijn stoute plan ten uitvoer te brengen: hij vroeg Clairette ten huwelijk.1060 Zij wimpelde zijn aanzoek af.1061 Na de enkele gestolen kussen was de deceptie des te groter. Op 15 juni 1922 namen Clairette en haar moeder de trein terug naar Parijs, Eddy reisde met hen mee.1062 Ze zagen elkaar terug op de negentiende. Maar vanaf dit moment begon Paul Simon (1892-1979), zoon van Clairettes tekenleraar Lucien Simon, een rol te spelen in haar leven. Hij was zeven jaar ouder dan Du Perron, een rijpe man in vergelijking met onze jeugdige huwelijkspretendent. Hij was beeldhouwer en kon dus ook Clairettes kunstzinnige ambities delen. Hij werd niet alleen in haar Parijse sociale kring opgenomen, maar maakte ook meermalen zijn opwachting in haar Brusselse ‘cagibi’.

Op 21 juni 1922 ging Clairette Petrucci door naar Brussel, terwijl Eddy du Perron achterbleef in Parijs. Hij schreef haar nog diezelfde dag vanuit Hôtel Montréal dat hij veel aan haar dacht, maar met smart. De dag erna schreef hij haar een lange confessiebrief, waarin hij de grote rol benadrukte die zij sinds hun eerste ontmoeting in zijn leven had gespeeld:

‘Ik heb je gevraagd mijn vrouw te worden. Omdat ik van je houd. Dat, voor alles. Heel eenvoudig omdat ik van je houd zoals een man houdt van een vrouw - ik spreek van man en van vrouw, in de beste zin des woords. Maar daarenboven verlang ik in jou: mijn “Muze” als je deze ouderwetse titel bemint, of mijn “Inspiratie” - deze benaming die misschien nog dwazer klinkt; ik bedoel: een kracht die van invloed is, naast mij en in mij en die een bezieling geeft aan mijn kracht! En ik wil in jou, ik heb het je gezegd, mijn beste vriend hebben. Ik wil dat er naast onze
[p. 289]
liefde een gevoel van vriendschap blijft bestaan, van wederzijds vertrouwen, in onverschillig welk geluk, welk ongeluk en welk gevaar! Mijn God, Clairette, je zult zien hoe wij ware strijdkameraden zullen zijn, als je accepteert. Ik ben tweeëntwintig, een belachelijke leeftijd als je het hebt over wijsheid, wel, ik verzeker je dat het Leven Oorlog is! De kerel die dat zei, heeft er niet om gelogen!’

Hij beklemtoont dat zolang zij niet de zijne is, elk werk aan zijn literaire carrière hem onmogelijk is - en dat wilde zij toch stimuleren? Zonder haar beschouwt hij zichzelf mislukt, en dan zit er niets anders op dan terug te gaan naar Indië. Hij weet niet precies waar hij aan toe is en voelt zich eenvoudig erbarmelijk. Hij vraagt haar open kaart te spelen. Hij voelt dat ze iets voor hem verborgen houdt en niet in details wil treden, maar waarom eigenlijk? Waarom zou ze zich niet uitspreken? Hij kan de waarheid wel in het gezicht zien!

Het is niet bekend hoe Clairette op deze openhartige brief heeft geantwoord. Wel helde ze een beetje naar Eddy's standpunt over door te klagen over de vele vrienden die haar stoorden terwijl ze bezig was ‘mondaine schilderijen’ te maken. Het lijkt erop dat Clairette zelf twee zielen in zich borg: aan de ene kant was zij een jonge onafhankelijke vrouw die zich wilde wijden aan de schilderkunst en gevoel had voor literatuur, aan de andere kant wilde zij zich niet onttrekken aan de mores van haar sociale klasse. Eddy ging meteen in op haar klacht en wenste haar een Mozes toe om haar te bevrijden van die ‘sprinkhanenplaag’. Zelf ondervond hij trouwens hinder van zijn reisgenoot Anton Koch, die mislukt was in zijn studie en nu als de eerste de beste toerist in enkele dagen heel Parijs wilde doen.1063 Terwijl hij zelf toch al krap bij kas zat, leunde Anton zwaar op hem. Hij reisde met Anton naar Brussel en bracht samen met hem op 3 juli een bezoek aan Clairette. De dag erna kwam hij in zijn eentje op de thee. Wat Clairette hem tijdens die theevisite heeft gezegd, verklaart wellicht het gevoel van leegte in zijn gedicht ‘De stille straat’. Du Perron schreef dit gedicht op 15 juli in het Haagse huis van zijn nicht Jeanne, bij wie hij kort na genoemde theevisite zijn heul zocht. Hij kwam bijna platzak bij haar aan en zonder veel illusies.1064 Bij publicatie in De behouden prullemand heeft dit gedicht het veelbetekenende onderschrift meegekregen: ‘Voor Mirette voor wie ik onvertroost wilde wezen.’1065 Het luidt als volgt:

[p. 290]
 
'k Sta aan mijn venster. Het is laat.
 
Ik kijk neer op de stille straat.
 
In duisternis, waar niemand gaat.
 
 
 
Van nergens komt nog één geluid.
 
'k Sta met mijn hoofd tegen een ruit.
 
Wanneer gaat die lantaren uit?
 
 
 
Eén lichtvlak op wat keien-goor:
 
Ik wou dat die onnutte gloor
 
Wegstikte in die donkre voor.
 
 
 
In mij is net zoo'n stille straat,
 
Waar niet één lamp te branden staat.
 
Waar sedert lang geen mensch meer gaat.

Voortzetting van de ‘strijd’

Net als toen in Brugge voelde Du Perron zich weer ‘een mannetje alleen’.1066 Hij bleef veertien dagen in Den Haag.1067 Hij schreef een grimmig gedicht, waarin hij het lelieblank naar de duivel wenst en zijn voorkeur uitspreekt voor het satanische zwart en ‘een zwarten geilen stier!’. Stond de cynische Eddy al op uitbreken? In Rotterdam beleefde hij aangename uren met zijn oude vriend Ferdy de Grave: een verademing na zolang te hebben opgetrokken met de ijdele Anton, die zichzelf een groot dichter waande - deze jongeling met bevlogen blik was een hardnekkige gesprekspartner, die zich liet voorstaan op de profetische aard van zijn dichterschap. In het literaire portret dat Du Perron in Een voorbereiding gaf van zijn jeugdvriend (als Arnold Meerman - de ambitie zit in de naam verscholen) wordt vrolijk de draak gestoken met Meermans hoogdravende idealen.1068

Toen Du Perron in Brussel was teruggekeerd, gaf hij er de voorkeur aan niet in het ouderlijk huis te slapen. Hij nam zijn intrek in Pension Melrose, Gachardstraat 90 in de wijk Elsene, met het excuus dat hij daar tenminste goed zou kunnen werken.1069

In Het land van herkomst volgt op de episode in Quinto waar het aanzoek werd gedaan een verblijf in Brussel, waar ‘de strijd’ werd ‘voortge-

[p. 291]

zet’. Teresa - fictioneel alter ego van Clairette - beklemtoont het belang van goede manieren, want ‘men had de mensen nu eenmaal nodig in het leven’, maar Ducroo komt ernstig daartegen in verzet, gezien ‘het maatschappelik belang van de verlangde goede manieren’. In de praktijk leidt deze stellingname tot provocerend gedrag: Ducroo is ‘innemend tegen een ongetrouwde tante die ik aardig vond en op het onbeschofte af tegen een getrouwde, die een beroemde schoonheid was geweest en gebleekt haar droeg boven violetrose wangen’. De eerste tante wordt in het Greshoff-exemplaar geïdentificeerd als ‘tante Emma Verwée’: zij vertegenwoordigde de artistieke kant van Clairettes milieu, want zij schilderde zelf ook en was zelfs nog een tijdlang leerling geweest van Degas. De tweede tante wordt geïdentificeerd als ‘mevr. Schlobach, vrouw van een mantels-en-pelsen-verkoper’.1070 Vervolgens wordt er een anekdote verteld over Ducroo die midden in de winter subiet zijn overjas uittrekt, omdat Teresa's vriendin zich aanmerkingen had veroorloofd over de slechte staat ervan. Het leidt ‘tot een nieuw konflikt van enige dagen’ met Teresa.

In 1976 vertelde Clairette Wolfers-Petrucci een vergelijkbare anekdote als voorbeeld van Du Perrons asociale gedrag: ‘[...] toen Eddy voor een van hun gezamenlijke uitstapjes met een vuil overhemd verscheen en zij hem zei dat ze zo niet met hem uitging, trok hij het hemd uit, scheurde het stuk en zei, nadat hij zijn colbertjas weer had aangedaan: “Zo dan kan het nu wel”.’1071 Het lijkt erop dat de demonstratieve gebaren en provocaties zijn begonnen na het zo onbevredigend verlopen verblijf in Quinto. Du Perron had zich op pathetische wijze aan zijn muze uitgeleverd. Maar er waren grenzen: hij zou zich niet laten dwingen in het keurslijf van een gesoigneerde heer. Later zou hij zijn toenmalige attitude typeren als het spelen van een rol tegenover Clairette, ‘d.w.z. ik overdreef een kant van mij, eenvoudigweg omdat ik altijd het gevoel had van strijd’.1072

Deze strijd, waarvoor het in Quinto gedane aanzoek het startsein was geweest, ging er in zekere zin om Clairette te laten zien wie ze (volgens hem) werkelijk was, of althans wie ze kon worden als ze durfde kiezen. Er is moed voor nodig om een eigen rol te kiezen in het leven, afwijkend van de rol die de maatschappij je wil opleggen. Clairette moest alles uitbannen wat haar kon storen in de vervulling van haar roeping als kunstenaar. Het lukte Du Perron niet altijd overtuiging in zijn woorden te leggen en als hij eerlijk was, zag hij er ook de bluf wel van in. In zwakkere momenten accepteerde hij Clairettes opinies over hem en overdreef die dan: ‘Ik ben onzeker, besluiteloos en... lui, in wezen een verwend lui kind. Laat me maar naar de duivel lopen, je zult er werkelijk niets aan verliezen!’1073 Hij

[p. 292]

besefte dat Clairette behoefte had aan een ‘bedaarde, sterke man’ die haar behalve liefde ‘een gevoel van veiligheid, van voldoening, van kalmte’ zou geven. Híj was daartoe niet in staat, althans niet in de nabije toekomst.

 

Afleiding bood Jeffay, die had aangekondigd dat hij zou terugkeren naar Engeland. Alvorens Montmartre vaarwel te zeggen, zou hij eerst Clairette schilderen; dat was op verzoek van Du Perron, die een geschilderd portret van zijn muze wilde hebben.1074 In weinig tijd voldeed Jeffay aan de opdracht: de eerste portretsessie vond plaats op 29 juli, de laatste op 8 augustus 1922. Tussendoor gingen hij en Du Perron enkele dagen naar Brugge.1075 Omdat de stad de volgende dag zou worden overspoeld door drieduizend congressisten moesten de vrienden genoegen nemen met een vuil kamertje zonder meubels in Hotel St. Amand, St. Amandstraat 5, vlakbij de Groote Markt. Hun bezoek aan Brugge was niet bedoeld om er de toerist uit te hangen, maar om zich daar aan ‘de arbeid’ te wijden. Om te kunnen schrijven was Du Perron aangewezen op cafés, maar het schoot niet erg op: hij werd in zijn concentratie gestoord door luid pratende lieden. Toen de weduwe die het hotel dreef de prijs van de kamer verhoogde, besloten beide vrienden hun biezen te pakken en terug te gaan naar Brussel.1076

Op 3 augustus waren Du Perron en Jeffay terug in Pension Melrose. Du Perron schreef er twee sonnetten, het eerste een wereld-ontkennend liefdesgedicht in de trant van A. Roland Holst, het tweede een laconiek vers met parlando-elementen, dat als ‘Beeld uit het verleden’ het Verzameld werk heeft gehaald.1077 De laatste twee regels sommen zo ongeveer op wat Du Perrons avances hadden opgeleverd: ‘Zend iemand in het vagevuur, met af/en toe een kleine wandling in de hemel.’ Die kleine wandeling in de hemel bestond blijkens de eerste regel in: ‘Ik mocht haar handen zoenen, sprakeloos’. Clairette Petrucci bejegende haar onvermoeibare aanbidder met zachtheid en begrip: zij speelde tennis met hem en haar vriendin Simone de Moor, bracht met hem en zijn ouders een bezoek aan een kasteeltje in Asse waar tante Toetie een bod op wilde doen,1078 maakte met hem een uitstapje naar Mechelen en ontving hem tussendoor op haar kamer, hetzij op haar officiële ontvangsten, hetzij alleen of in het gezelschap van iemand anders. Het gebeurde meer dan eens dat die ander Marcel Wolfers was. Clairette had de aanzoeken van de zesendertigjarige eeuwige pretendent telkens afgewezen, maar ook hij wist van geen opgeven!1079

In de loop van de maand augustus trok Du Perron weer bij zijn ouders in, die nog steeds geen beslissing hadden genomen of en wanneer ze naar Indië terug zouden gaan. Zelf had hij besloten dat hij in elk geval in Euro-

[p. 293]

pa zou blijven.1080 Op 23 augustus reisde Clairette af naar Italië, waar ze de nazomer in Quinto wou doorbrengen. Wolfers reisde mee en zou tot de eerste week van oktober bij haar in de buurt blijven.

Diezelfde dag nog stuurde Du Perron haar een brief waarin hij ter illustratie van zijn gevoelens jegens haar Robert Burns' bekende gedicht ‘My love is like a red red rose’ had overgeschreven - en vertaald! Maar tegelijk benadrukt hij dat zij zijn ‘ami’ is, zijn kameraad. In volgende brieven snijdt hij herhaaldelijk het thema aan van vriendschap en liefde. Hij noemt Clairette voor het eerst in geschrifte ‘chérie’, haar warmte van hun laatste dagen in Brussel heeft hem gesterkt. Hij heeft tijd om te wachten, maar niet tot hij zesendertig jaar oud is! Hij bekent dat Wolfers hem obsedeert. Wolfers is kunstenaar, en Clairette heeft een kunstenaar nodig, daarvan is hij overtuigd. Bovendien heeft deze heer al zoveel meer gepresteerd dan hij! Hij is als een renpaard dat met grote voorsprong galoppeert vóór het veulen dat Eddy heet!1081

Het feit dat Clairette Petrucci een hoge dunk heeft van zijn talent en veel van hem verwacht, voedt zijn hoop dat het toch nog wat kan worden. Haar stemmingswisselingen, haar onvrede met haar weinig productieve leven duiden erop dat ze toe is aan een ommekeer. Du Perron zet alles op die ene kaart: hij herhaalt zijn belofte van levenslange toewijding aan haar. Als zíj het niet kan worden, voegt hij er met jeugdige stelligheid aan toe, dan zal hij alléén leven. Maar ook beseft hij dat hij wat inschikkelijker moet zijn als hij zijn rivalen wil verslaan. Zo houdt hij Clairette voor dat als het slechts mooie kleren zijn die tussen hen in staan, hij dit obstakel zal wegnemen. Na de rol van Montmartrois zal hij die van ‘Amateur Gentleman’ spelen!1082

Clairettes moeder en Eddy's ouders begonnen zich nu steeds meer met de verhouding te bemoeien. Mevrouw Petrucci zei veel van Eddy te houden, maar ze bleef in hem de ‘kleine jongen’ zien; geprikkeld door dat beeld schreef hij haar een brief waarin hij poseerde als ridder zonder vrees of blaam. Hij kondigde aan dat hij zijn best zou doen haar dochter te veroveren.1083 Aan Clairette zelf meldde hij dat hij genoeg had van het ‘cache-cache’ en dat hij haar beminde met een ‘duurzame, sterke, trouwe liefde’. Wat aan het plaatje van ideale man slechts ontbrak was: mooie kleren, smetteloze dassen, mooi gevormde hoeden, finesse en sociale vaardigheden; welnu, hij zou zijn best doen!1084

 

Echter, na dit energieke nieuwe begin werd Du Perrons correspondentie met zijn muze juist stroever. Mevrouw Petrucci had zich ‘onthutst’ ge-

[p. 294]

toond nadat zij een brief van hem had onderschept waarin hij haar dochter op elke bladzij ‘chérie’ noemde. Op 10 september 1922 vertrok Du Perron naar het Zwitserse Spiez aan het Thunermeer om er zijn zieke achterneef Coco Inger gezelschap te houden. In het hotel van het herstellingsoord beledigde hij een jonge, mondaine Fransman die hem had getart door te zeggen dat schrijvers ‘nutteloze lieden’ zijn. Du Perron berichtte Clairette dat hij zich - haar mondaine theorieën indachtig - had ingehouden, maar hij wilde wel weten of het volgens diezelfde theorieën is toegestaan om zo iemand een oorvijg te geven.1085

De conclusie die Clairette uit dit verhaal trok, was dat Eddy een hoge dunk had van zichzelf. Nee, schreef hij terug, daar gaat het niet om, en heb je mij ooit op eigendunk betrapt? Maar Clairette was niet zomaar tot dit inzicht gekomen: in zijn niet-aflatende kritiek op Jean Cocteau kwam Eddy erg pedant op haar over.1086 Ze revancheerde zich met een negatieve beoordeling van de gedichten van Marcel Angenot (1879-1963), een Brusselse schrijver en boekbinder met wie Eddy vriendschappelijke betrekkingen had aangeknoopt.1087 Nee, schrijft Du Perron weer, het is niet waar dat Angenot enthousiasme bij me heeft gewekt. Ik ben me er wél van bewust dat hij vele anderen heeft geplagieerd. Maar Cocteau doet als plagiator niet voor hem onder!

Allengs sloop er een geprikkelde toon in de brieven. Er ontstond een conflict over een brief-op-poten die Du Perron had gestuurd aan het hoofd van het postkantoor te Sesto Fiorentino, die zijn brieven aan Clairette had opengemaakt.1088 Clairettes reactie op Eddy's eigenmachtige optreden was furieus: hij had zich opgesteld als haar fiancé, en bovendien kende hij Italië niet. Du Perron begreep niets van het verwijt en bezwoer dat hij zich nooit had uitgegeven voor haar fiancé.1089 Zij gedroeg zich werkelijk als een schooljuf!1090 Later nam hij dat verwijt terug: ‘Je hebt niets van een schooljuf, alleen jammer dat je zo weinig avonturier bent.’1091 Hij boog het hoofd, maar na de vertoonde potigheden had Clairette niet zoveel vertrouwen in zijn belofte om gentleman te worden.1092 In tegenspraak daarmee was ook zijn verzoek aan haar om hem materiaal te bezorgen voor zijn roman, waarin hij haar milieu op de hak wilde nemen. Hij wou vooral weten wat men op mondaine bijeenkomsten zoal leert over het menselijk gedrag. In zijn naïviteit zag hij haar als zijn ‘collaboratrice’. In elk geval - trachtte hij haar gerust te stellen - zou de heldin niet meer haarzelf voorstellen en zou ze ook niet meer Arlette heten, maar een naam dragen die minder op de hare leek. De functie van de heldin was slechts om de dwaze romantiek te onderstrepen van de held, die de karikatuur zou zijn van hemzelf.

[p. 295]

Al schrijvend kon hij zich echter niet van zijn herinneringen losmaken, zodat zijn hoofdpersoon toch weer ‘verwoed’ begon te lijken op Clairette.1093 Hij stuurde haar zelfs een lijstje toe met de gefingeerde namen waaronder haar vrienden en kennissen zouden figureren.1094 Schrijvend aan zijn roman begon Du Perron ook aan een vertaling ervan in het Frans, die door Marcel Angenot werd gecorrigeerd, en hij ontvouwde Clairette zijn plan: de vertaling zou hij met de hand schrijven in een boekdeel van Angenots fraaie Java-papier en zij zou het illustreren. Dit exemplaar zou dan voor haar zijn, met voorin de opdracht: ‘Aan mijn lieve vriendin Clairette die ik liefheb zoals ik de schoonheid liefheb.’1095

Inmiddels had hij weer twee gedichten geschreven, het eerste in een tijdelijk onderkomen van zijn ouders bij de ArtÔts in de Defacqzstraat, het tweede in het huis dat zij in de loop van september betrokken in de Lesbroussartstraat 116.1096 Onder de titel ‘Absente (een regenavond-grap!)’ stuurde hij het tweede gedicht aan Clairette toe. Het thema is haar afwezigheid, terwijl een toevallige, maar woordeloze ontmoeting met haar voogd reliëf geeft aan de derde strofe: ‘Daar waar wij vaak een eerste’ of laatsten kus genoten / liep 'k vluchtende voorbij, met hobbelende pas, / en eens, als in de mist twee slecht-verlichte booten, / gleed langs mij heen je Voogd: in trotsche regenjas.’

Hiermee is de stroom door Clairette Petrucci geïnspireerde gedichten opgedroogd. In de eerste uitgave van De behouden prullemand (april 1925, in slechts twaalf exemplaren) werd in de opdrachten bij de laatste twee Brusselse verzen een fictie gecreëerd. Het gedicht uit de Defacqzstraat is namelijk opgedragen aan ‘Mirette die met geen mogelijkheid kon trouwen’, dat uit de Lesbroussartstraat aan ‘Mirette die getrouwd is’. In werkelijkheid ging het touwtrekken om de huwbare Clairette nog ruim een jaar door. Haar voogd Charles Lefebure ging zich er ook mee bemoeien: hij had haar in Quinto een brief geschreven ‘zwaar van wijsheid’. Eddy brandde van nieuwsgierigheid om te weten wat haar voogd op zijn lever had!1097

 

Op vrijdagochtend 28 oktober 1922 kwam Clairette terug in Brussel en Eddy du Perron frequenteerde weer fanatiek haar meisjeskamer, waar soms tot zijn misnoegen tegelijk met hem anderen hun opwachting maakten. Zijn ontmoetingen met Clairette stonden meer dan ooit in het teken van de ‘strijd’. Op 4 november bekende hij dat hij bij haar thuis niet zichzelf kon zijn; hij voelde zich als een Dr. Jekyll: ‘Alleen hij werd een kwaadaardig monster, terwijl ik onder je blikken steeds meer onderworpen en

[p. 296]

braafword. Zou je van mij een versuikerd monster maken?’ Clairette vond zijn jaloezie beklagenswaardig, maar het leven ging door en zij hervatte haar maandagse soirees. Du Perron reageerde op haar uitnodiging met een brief, pesterig in het Nederlands geschreven, met de zinsnede: ‘Een Brusselsch artist met naald en draad heeft het Montmartre-air al uit mijn jas gehaald. Ik zal Maandag dus volkomen klaar zijn, om, - als u wilt - nogmaals voor Uw kacheltje vlam te vatten.’1098 Hij kwam bijna elke dag bij haar langs, maar voelde zich steeds minder op zijn gemak, vooral als er anderen bij waren, en na een laatste bezoek op 22 november was hij zo gedeprimeerd, dat hij op de vlucht sloeg. Hij nam de wijk naar Rotterdam, waar zijn vriend Ferdy de Grave nog steeds zat.

Mevrouw Du Perron was zo ongerust over haar oogappel, dat ze op zaterdag 25 november 1922 Clairette opzocht om de situatie met haar te bespreken. Op een bezorgd schrijven van Clairette antwoordde Eddy dat hij niet was vertrokken om haar te dwingen tot een beslissing over het ‘huwelijk’. Hij was weggegaan omdat hij besefte dat ze niet voor elkaar bestemd waren. Vroeger twijfelde alleen Clairette, nu twijfelde hij ook. Desondanks bleef zijn liefde intact!1099

Toen Du Perron in december in Brussel terugkeerde, was Clairette net vertrokken naar Parijs, waar ze weer de Grande Chaumière bezocht, haar vriendinnen ontmoette alsook haar oude leraar René Menard, en tussendoor vele afspraakjes had met Eddy's onvermoede rivaal: Paul Simon.1100 Op 25 december ging ze weer naar Brussel terug, ‘met Paul’. Vanuit Brussel had Du Perron zijn retorisch offensief voortgezet, maar af en toe verscheurde hij uit pure frustratie een al geschreven brief. Eén keer scheurde hij een brief in zes stukken, maar stuurde die stukken toch op.1101 Hij spoorde Clairette aan, nu ze weer naar de Grande Chaumière ging, om haar persoonlijke talent te cultiveren en zich niets aan te trekken van alle raadgevers en ‘meesters’.1102 Hij appelleerde aan haar kunstenaarsroeping: ‘vertrouw op het talent en de goede smaak van mejuffrouw Clairette Petrucci, die een persoon is vol kunstgevoel en artistiek vermogen, als zij niet wordt geabsorbeerd door 1001 onbelangrijke personen (en dingen?) en als zij echt wilde werken!!’1103 Clairette interpreteerde deze aansporingen als uitingen van Eddy's jaloezie en egoïsme. Hij misgunde haar haar vrienden! Du Perron sprak haar tegen: hij misgunde haar geen enkele vriend, maar het was zijn recht om vrienden die zich tussen hen beiden plaatsten te verafschuwen. En ze hoefde hem echt niet op te zoeken, tenzij ze werkelijk behoefte voelde om hem te zien.1104

Drie dagen na haar terugkeer had hij nog steeds niets van haar gehoord.

[p. 297]

Op dat moment schreef hij de brief, waarmee hij zijn kansen - zo die nog bestonden - definitief de grond in boorde. Hij gaf op literaire, maar des te krachtiger, wijze lucht aan zijn frustratie:

‘Ik verafschuw uw vrienden met al mijn kracht, op dit moment, en zonder ze te hebben gezien. Caligula heeft het verlangen geuit om het (ene) hoofd van iedereen af te slaan; ik ben niet zò woest, maar als uw vrienden één lichaam hadden, zou ik “De Tuin der Folteringen” herlezen om er de meest afgrijselijke martelingen in te vinden om dat lichaam te doen bezwijken.’1105

Aan het eind van de brief vraagt hij Clairette door haar stilte het teken te geven om haar alle komende dagen met rust te laten. Daarna zou hij haar nog één keer schrijven om haar te bedanken. Maar al de dag erna meldde hij dat hij zich voelde ‘als een ter dood veroordeelde waarvan men de straf heeft veranderd in levenslange dwangarbeid’. In alle oprechtheid moest hij vaststellen dat zij te fijnbesnaard was voor een lomperik als hij. Hij hield echter de lijnen van communicatie open, stuurde haar de roman Chéri toe van Colette en het eerste nummer van de Nouvelles littéraires. Zijn moeder kwam opnieuw in het geweer voor haar zoon: zij sloot in het pakje iets lekkers bij voor Clairette.

Dat Du Perrons ouders de relatie met Clairette Petrucci op hoge prijs stelden, was al gebleken uit de groeten die Eddy telkens moest overbrengen.1106 Vooral mevrouw Du Perron liet niet na haar hoop te benadrukken: zij stuurde Clairette twee nieuwjaarskaarten, waarvan het ene een zwaar anker uitbeeldde met een jongen en meisje in top; onderaan de tekst: ‘there's a sign of good hope, so we're on it!’ Op de tweede kaart biedt een uiterst verzorgde jongeman een boeket bloemen aan - mevrouw Du Perron had erbij geschreven ‘Eddij Idéal’. Meneer Du Perron stuurde nog een extra kaart. Eddy zelf stuurde een schalkse prent: een meisje met een strik in het haar heeft haar ogen ten hemel geslagen, het jongetje naast haar op de canapé neemt haar uit zijn ooghoeken op. De gedrukte tekst bij dit plaatje luidt: ‘Die dag heeft men wel ergens recht op?’1107 Met humor hield hij zich groot.

1021Vw vii, p. 500.
1022DP aan Clairette Petrucci, 17-3-1922.
1023Vgl. Watteyn, Een voorbereiding, p. 150; Vw i, p. 244: ‘O mijn arm lief idee: dat al deze armoedzaaiers in broederschap leefden, in aangesloten kameraadschap met alleen de mauvais-riche en de bourgeois tot vijand! Ik heb zelden mensen zoveel kwaad over elkaar horen zeggen in zo weinig tijd als de laatste dagen deze “artiesten”.’
1024In de roman noemt Kristiaan Watteyn zichzelf een ‘verbaasde boerenjongen’ en een ‘treurige buitenman’, die inziet ‘met welke burgermans- of boereliefde - met welke jongens-gevoelens’ hij van Andrée houdt. Zie: Watteyn, Een voorbereiding, p. 143, 145; Vw i, p. 239, 241.
1025Watteyn, Een voorbereiding, p. 156; Vw i, p. 246. Félicien Rops (1833-1898): de Belgische tekenaar, lithograaf en etser die in zijn werk de schoonheid van het perverse uitbeeldt.
1026Iets verderop in de romantekst valt DP even uit zijn fictionaliserende rol door niet de bedachte naam Carlinette te gebruiken, maar de naam Pinsonette, die trouwens wel een ‘artiestennaam’ zal zijn geweest. Op de volgende bladzij heet het model weer Carlinette. Niemand heeft bij mijn weten gewezen op het merkwaardige feit dat er opeens naast Carlinette ook een ‘Pinsonette’ optreedt. Deze ‘slip-of-the-pen’ is ook in de herdruk en in het eerste deel van het Vw niet gecorrigeerd. De verstrooidheid van de auteur staat ons toe om met hem mee te lezen tijdens het scheppingsproces en te ontdekken hoe nauwgezet hij, althans in deze passage, de werkelijkheid op de voet volgt.
1027Watteyn, Een voorbereiding, p. 157-158; Vw i, p. 246-247. Du Perron heeft zijn deugdzaamheid willen bewijzen door Clairette de naaktfoto's van Pinsonette te tonen, maar zij dacht onmiddellijk het ‘ergste’! Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 12-9-1922.
1028‘[...] ik ben rijk als ik mij aan tafel Anna voorstel in mijn omhelzing, van de soep tot na de hoofdschotel. Ik kan mij niet dwingen in het donker de trap naar haar zolderkamer op te gaan; misschien ontbreekt mij de moed om van Anna meer bloot te zien dan de armen, misschien kan ik mij te goed haar schrik voorstellen bij mijn nachtelik verschijnen.’ Zie: Watteyn, Een voorbereiding, p. 39; Vw i, p. 180.
1029Watteyn, Een voorbereiding, p. 202 resp. 185; Vw i, p. 277 resp. 266 (zonder het detail van het tandbeen).

1030Watteyn, Een voorbereiding, p. 96; Vw i, p. 215.
1031Ongedateerd, tussen de brieven aan Clairette, vermoedelijk eind februari 1923 geschreven.
1032DP aan Clairette Petrucci, 17-3-1922.
1033De behouden prullemand (1927), p. 25. Het gedicht voert hier de titel ‘Getuigenis’, in de aan Clairette toegezonden versie is het getiteld: ‘Wat voor mij geldt’. Het is niet in de oorspronkelijke bundel opgenomen.
1034De behouden prullemand, p. 51-52. Van dit gedicht bestaan twee versies in handschrift. Bovendien is het opgenomen in de eerste druk van Een voorbereiding, p. 152-153; in de herdruk wordt ernaar verwezen (zie: Vw i, p. 245). Daarop volgt een aardige dialoog met de nuchtere Jeff alias Jeffay: ‘- Bestaat deze koningin? - Natuurlik. - Heb je haar gehad? - Neen. - Dat is jammer. Ik heb maar een pantoffelborduurster, maar ik had haar zo goed dat ik er nu vermoedelik een kind bij heb.’
1035Zie: Snoek, ‘E. du Perron en de Parijse bohème’, p. 105, 108.
1036Zie: De behouden prullemand, p. 48-50. Er bestaat een versie in handschrift zonder de laatste strofe die op blz. 50 is afgedrukt. DP meldt in zijn brief van 7-4-1922 dat hij dit gedicht heeft geschreven.
1037Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 7-4-1922, waar DP schrijft: ‘Vous étiez bien indignée contre ce pauvre “monsieur” Maury, et, je crains, un peu contre moi.’
1038DP aan Clairette Petrucci, 17-3-1922. In Een voorbereiding komen we de titel van het gedicht te weten: ‘Sagesse’. Over Charles Maury wordt gezegd dat hij van honger moet zijn omgekomen. Kristiaan Watteyn was door de voordracht ‘door elkaar geschud als een kind’. Zie: Watteyn, Een voorbereiding, p. 144; Vw i, p. 241.
1039DP aan Clairette Petrucci, 12-3-1922.
1040DP aan Clairette Petrucci, 7-4-1922.
1041Zie: Brieven i, p. 114 (3-6-1927 aan P. van Ostaijen).
1042Gesprek met J.H.W. Veenstra, 3-12-1976 te Vieusart.
1043Observatie van haar dochter, mevr. C. Baeyens-Wolfers.
1044Du Perrons brief aan Clairette van 24 april is geadresseerd aan Mademoiselle Clairette Petrucci, Albergo Berchielli, Lung' Arno Acciaiuoli, Firenze.
1045Agenda Clairette Petrucci. Haar moeder was op 10 april vertrokken.
1046De behouden prullemand, p. 56-57. In de oorspronkelijke versie draagt het gedicht de titel ‘Aan de Arno’ en is het gedateerd op 24-4-1922.
1047San Miniato wordt genoemd in Du Perrons brief van 1-5-1922; het komt ook voor in Een voorbereiding. Cascine wordt vermeld achterop een foto in het bezit van mr. A.E. du Perron. Er zijn verder foto's van DP bij de door Bandinelli ontworpen Neptunus-fontein voor het Palazzo Vecchio (Piazza della Signoria) en op de Piazzale Michelangelo.
1048Brief van mevr. C. Baeyens-Wolfers aan mij, 3-1-1996. Dat Clairettes voogd erbij was, blijkt uit Du Perrons brief van 1-5-1922. Hij was een hartstochtelijk amateur-fotograaf en had de foto's gemaakt die Clairette aan DP toestuurde.
1049Gesprek van J.H.W. Veenstra met Clairette Wolfers-Petrucci, 13-7-1976 te Vieusart.

1050Zie: De behouden prullemand, p. 58-59.
1051DP aan Clairette Petrucci, 10-5-1922.
1052Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 18-5-1922.
1053De behouden prullemand, p. 60-61.
1054De familie Micheli. De gegevens in deze passage zijn ontleend aan Clairettes agenda.
1055In Hlvh wordt het tennissen met Lanzetta (gefictionaliseerd tot Mazetta) ook terloops genoemd. Volgens de romantekst was hij zes jaar ouder dan Arthur Ducroo, die enige malen zijn naam uitspreekt met een i op het eind. De verteller vervolgt: ‘Hij verbeterde mij telkens met grote vriendelikheid en nodigde mij ten eten; ik nam het direkt aan, tot ontevredenheid van Teresa die zich afvroeg wanneer ik zulke eenvoudige europese hinderlagen zou leren ontwijken. Ik dineerde heel aangenaam met de man, die toen hij in zijn eigen woonplaats terug was brieven schreef waarin hij naar mij informeerde als naar questo bravo giovane. Ik had hem naar het station gebracht, en omdat hij uit de oorlog een stijve schouder had overgehouden, had ik zijn koffertje voor hem gedragen, hij mocht mij dus wel “braaf” vinden, al was het met deze superioriteit.’ Zie: Vw iii, p. 473-474; Hlvh 1996, p. 383.
1056Agenda Clairette Petrucci.
1057Het is dwaas voor het leven te beminnen / Waarom erop zweren? wie zal 't geloven? / Om die dure eden... ah! ah!... / Zal men altijd lachen!...
1058DP aan Clairette Petrucci, 31-8-1922.
1059DP aan Clairette Petrucci, 5-9-1922.
1060Gesprek J.H.W. Veenstra met Clairette Wolfers-Petrucci, 13-7-1976.
1061In Hlvh verwoordt Teresa haar afwijzing op tactvolle wijze: ‘“Ik vraag mij sedert enige tijd af, Arthur, of een huwelik, nù al, goed voor je zou zijn.” Ik hield mij flink, maar het was mij of ik voortaan niets meer te doen had dan mijzelf te verachten. Dat Teresa haar moeder zou kunnen napraten, kwam niet in mij op; ik dacht: “Is dit een overweging, haar of mij waardig? Zij jaagt mij in de armen van de hoeren.”’ Zie: Vw iii, p. 468; Hlvh 1996, p. 379.
1062Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 23-8-1922.
1063Zie: Francis Bulhof, ‘De hardnekkige monoloog van een onmogelijk man’, p. 8.
1064Vgl. DP aan Pedro Creixams, 9-7-1922 [door de afzender foutief gedateerd op 9-6-1922]. Ook bestaat er een foto van Du Perron met de tekst: ‘Juli 1922, 19 Juliana Stolberglaan, 's-Gravenhage’ (coll. lm, foto i/48).
1065De behouden prullemand, p. 67; Vw i, p. 14. De datum van 15 juli staat in de oorspronkelijke versie in handschrift die Du Perron aan Clairette stuurde. Het is deze versie (met afwijkende derde strofe) die ik hier citeer. Zie ook: Bulhof, ‘Bij enkele gedichten van Du Perron’.

1066Onder deze titel is het gedicht afgedrukt in: De Gids, jrg. 94, nr. 2, febr. 1930, p. 178. De derde strofe luidt daar: ‘Een lichtkring op wat vunzigheid. / Dat goor is met dien gloor in strijd. / Daar gaat zelfs geen verloren meid.’
1067Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 1-9-1922.
1068Zie: Watteyn, Een voorbereiding, p. 28-32; Vw i, p. 173-178. De ontmoeting met Arnold wordt gesitueerd in Scheveningen. Amusant is de scène waarin Kristiaan Watteyn Meerman naar een bordeel brengt in de Faber van Riemsdijkstraat, waar Arnold zich morrend tevreden moet stellen met Beppie, zijns inziens ‘een oud lijk’. Anton Koch is steeds meer in de schaduw van Eddy du Perron geraakt, wat bij hem zou leiden tot een ongeneeslijke rancune jegens zijn jeugdvriend. Waarschijnlijk is de bordeelscène in de roman geheel fictief, maar Anton Kochs latere rancune is, gezien het weinig vleiende portret dat van hem wordt gegeven, voorstelbaar. Zie ook: Bulhof, ‘De hardnekkige monoloog van een onmogelijk man’.
1069Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 1, 2-8-1922. In Pension Melrose schreef hij ook enkele gedichten. Zie: De behouden prullemand, p. 63-64.
1070Vw iii, p. 471; Hlvh 1996, p. 381, 486 (toelichting in het Greshoff-exemplaar). Hun namen waren Marthe en Gustave Schlobach, en de echtgenoot was inderdaad bonthandelaar (mededeling van mevr. C. Baeyens-Wolfers).
1071Gesprek van J.H.W. Veenstra met Clairette Wolfers-Petrucci, 13-7-1976.
1072DP aan E.G. de Roos, 27-1-1932.
1073DP aan Clairette Petrucci, 29-7-1922.
1074Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 31-8-1922.
1075Zijn impressies van het vertrek van het station van Brussel, de aankomst in Brugge, het moeizame zoeken naar een hotel en het op adem komen in een café heeft Jeffay gevat in een beeldverhaal, dat bij Du Perrons eerste Brugse brief aan Clairette is gevoegd. Zie: Snoek, ‘E. du Perron door vrienden geportretteerd’, p. 42.
1076DP aan Clairette Petrucci, 2-8-1922; ook de informatie in de volgende alinea is ontleend aan de twee (!) brieven die Du Perron deze dag aan Clairette schreef.
1077De behouden prullemand, p. 63, 64. In de uitgave van Breuer (1927) hebben deze gedichten titels: ‘Je ziel’ en ‘Een frase’. In de aan Clairette toegezonden manuscripten is het eerste gedateerd op 5-8-1922 en voert het tweede de titel ‘Aphorisme’. Dit gedicht is met kleine wijzigingen terechtgekomen in: Vw i, p. 46.
1078Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 9-9-1922 en bijgevoegd ‘dossier’.
1079Agenda's Clairette Petrucci: op 11 augustus spelen ze tennis (zij heeft genoteerd: Eddy Perkens Du Perron!), de 18e gaan ze naar Asse en de 21e naar Mechelen. Dat Simone de Moor ook deelnam aan het tennis blijkt uit Du Perrons brief van 23 augustus. In haar gesprek met J.H.W. Veenstra van 13-7-1976 vertelde Clairette dat zij Wolfers vijf jaar heeft laten wachten eer zij hem het jawoord gaf.
1080Vgl. Brieven i, p. 32 (9-9-1922 aan R. Petrucci-Verwee).
1081DP aan Clairette Petrucci, 28-8-1922.
1082DP aan Clairette Petrucci, 1-9-1922.
1083Brieven i, p. 32-33 (9-9-1922 aan R. Petrucci-Verwee).
1084DP aan Clairette Petrucci, 12-9-1922.
1085DP aan Clairette Petrucci, 12-9-1922. In Du Perrons brief van 13 september komen we 's mans naam te weten: hij heet Albert Maricot. Vgl. Een voorbereiding, waarin de naar Clairette gemodelleerde Andrée Maricot een hoofdrol speelt! Subtiele wraakneming des schrijvers.
1086Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 7-9-1922, waarin Du Perron toch, in wel heel krukkig Frans, het laatste woord wil hebben: ‘Je ne vous parlerai plus de Cocteau; aussi j'ai failli retenir mes observations pédantes, mais je le trouve un petit innovateur affecté, que peux-je y faire?’
1087DP had Clairette Angenots dichtbundel Le souffleur de bulles (1908) toegestuurd. Hij kende Angenot zeker al sinds juni 1922, gezien de opdracht voor hem boven zijn gedicht ‘Afgunst’. Zie: De behouden prullemand, p. 27.
1088Zie: DP aan Clairette Petrucci, 7-9-1922.
1089DP aan Clairette Petrucci, 21-9 en 27-9-1922. Vgl. ook: Vw iii, p. 510-512; Hlvh 1996, p. 412-414, 492. In de roman verschijnt de postdirecteur als Crivelli. Hij heette in werkelijkheid Bonelli. Du Perron schrijft zijn brief pas veertien dagen na ontvangst van Clairettes eerste klacht, in Hlvh reageert Arthur Ducroo meteen.
1090DP aan Clairette Petrucci, 7-10-1922.
1091DP aan Clairette Petrucci, 4-11-1922.
1092DP aan Clairette Petrucci, 11-10-1922.
1093DP aan Clairette Petrucci, 19-9-1922.
1094DP aan Clairette Petrucci, 19-9-1922; vgl. ook 13-9-1922.
1095DP aan Clairette Petrucci, 20-9-1922.
1096In het gesprek dat Manu van der Aa en ik op 4-5-1991 met Clairette Wolfers-Petrucci hadden, vertelde zij dat de ouders van DP een deel van het huis hadden gehuurd waar de Artôts woonden, in de Defacqzstraat. Dit was echter van korte duur. In zijn brief van 12 september geeft Du Perron al het adres in de Lesbroussartstraat. Vgl. De behouden prullemand, p. 65 (met de aantekening: ‘Brussel, rue de Facqz, Sept. 1922’) en p. 66 (met de aantekening: ‘Brussel, rue Lesbroussart, Oct. 1922’).
1097Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 3-11-1922.
1098DP aan Clairette Petrucci, 7-11-1922.
1099DP aan Clairette Petrucci, 25-11-1922.
1100Data telkens ontleend aan de agenda's van Clairette. Zij was op 30 november naar Parijs vertrokken.
1101DP aan Clairette Petrucci, 10-12-1922. Het opmerkelijke is dat Clairette de stukken in hun enveloppe heeft bewaard.
1102DP aan Clairette Petrucci, 10 en 12-12-1922.
1103DP aan Clairette Petrucci, 10-12-1922.
1104DP aan Clairette Petrucci, 21-12-1922.
1105DP aan Clairette Petrucci, 28-12-1922, in mijn artikel in nrc-Handelsblad van 13-3-1998 door mij foutief gedateerd op 28-12-1923. ‘De Tuin der Folteringen’ was de roman Le jardin des supplices (1899) van Octave Mirbeau (1848-1917), waarin het sadisme en de seksuele perversie van koloniale machthebbers in China wordt geschilderd. Du Perron had de roman in september gelezen (vgl. brief van 15-9-1922) en er ‘een twijfelachtige smaak van gedode Chinezen’ aan overgehouden.
1106Vgl. Vw iii, p. 472; Hlvh 1996, p. 382: ‘Mijn vader had dit huwelik graag gezien, vooral sinds hij gehoord had dat Teresa's familie eigenlik recht had op de markiezenkroon; zowel hij als mijn moeder waren altijd keurig gekleed en hadden hun uiterste best gedaan, maar wat een hopeloos onontwikkelde lieden waren zij voor Teresa en later voor Teresa's mama!’ Uit de correspondentie blijkt echter allerminst dat Clairette en haar moeder neerkeken op Eddy's ouders. In Teresa heeft Du Perron bewust een negatief personage geschapen, ontdaan van Clairettes goedheid en beminnelijkheid waarvan hij in zijn brieven aan haar zo vaak gewag maakt.
1107Waarschijnlijk een zinspeling op het Franse gebruik dat de vrouwen op 31 december om 12 uur 's nachts de mannen een kus geven. De kaart is gereproduceerd in: Van der Aa, E. du Perron en de avant-garde, p. 24.