[p. 253]

Hoofdstuk 14
Alliantie met Clairette

Een strijdkameraad

Clairette Edmée Amine Petrucci was twee maanden ouder dan Eddy. Haar vader was de sinoloog en kunsthistoricus Raphaël Eugène Fortuné Petrucci (1872-1917), die een Italiaanse vader had en een Franse moeder. Hoewel markies Petrucci tot de hoge adel behoorde, gebruikte hij zijn titel niet. Zijn ambitie gold de wetenschap, niet het leven van de haute société. Hij woonde aanvankelijk in de buurt van Quinto in Toscane, maar vestigde zich aan het begin van de vorige eeuw in Parijs.896 In zijn korte leven doceerde hij onder andere aan de Vrije Universiteit te Brussel. Hij stierf kort nadat hij als hoogleraar was benoemd aan de Sorbonne: hij had er slechts twee keer college gegeven. Nadat zijn beroemde verzameling Oost-Aziatische kunst door bemiddeling van A. Vecht voor Nederland was verworven, verscheen er in diverse dagbladen een terugblik op het leven van deze eminente geleerde, die de studie van de cultuur van China in nieuwe banen had geleid: ‘In talrijke werken van zijn hand, waarvan het voornaamste wel “La Philosophie de la Nature dans l'art d'Extrême Orient” is, heeft hij ons veel geopenbaard van de godsdienstige wijsbegeerte en de verheven kunsten, vooral van China.’897 Een ander belangrijk werk van zijn hand was de Encyclopédie de la peinture chinoise. Petrucci's wijsgerige en kunstlievende instelling komt ook in zijn literaire werk tot uiting: een roman, La porte de l'amour et de la mort, en een bundel gedichten met de titel Le livre de la vie, de la mort et de la nuit.898 Beide werken zijn getekend door het symbolisme en doortrokken van de geest van het Oosten.

Clairettes moeder Claire Verwee (1873-1956) was een Vlaamse. Haar vader was de in zijn tijd befaamde ‘koeienschilder’ Alfred Verwee (1838-1896), die er een uitgebreid netwerk van bevriende schilders op na had gehouden, onder wie de Nederlander Hendrik Willem Mesdag.899 Zijn realistische weergave van Vlaamse natuurtaferelen, met Paulus Potterachtige dierstukken, verkreeg in de loop der jaren een impressionistisch accent.900 Zijn dochter Claire Verwee was in Blankenberge ter wereld gekomen en zou haar hele leven een voorliefde behouden voor de Vlaamse kust. Zij en haar man verbleven graag in kustplaatsen als Westkapelle, Damme, Zeebrugge en Dudzele, waar zij 's zomers een huis huurden. Later kochten zij een zomerhuis in het plaatsje Sint-Anna ter Muiden,

[p. 254]

anderhalve kilometer ten westen van Sluis. Petrucci schreef hier tijdens de vakanties zijn grote werken. In de Eerste Wereldoorlog woonden de Petrucci's in Parijs. Na de oorlog vestigden moeder en dochter zich in Brussel, in de Elyzeese Veldenstraat nr. 55. Brussel was toentertijd zo verfranst, dat de Nederlandse straatnamen nooit werden gebruikt. Clairette, die geen Nederlands sprak maar het wel een beetje kon lezen, gaf als huisadres op: 55 rue des Champs-Elysées. Ook Eddy du Perron gebruikte uitsluitend de Franse straatnamen.

Clairette Petrucci, die enig kind was, kreeg van huis uit veel cultuur mee. Tijdens de Eerste Wereldoorlog volgde ze cursussen aan de Sorbonne en nam ze les aan de tekenacademie La Grande Chaumière. De schilder René Ménard (1861-1930) leerde haar tekenen naar model. Andere docenten aan de Grande Chaumière waren (Paul) Albert Besnard (1849-1934), Jacques Emile Blanche (1861-1942) en Lucien Simon (1861-1945). Er was altijd een komen en gaan van mensen. Medeleerlingen op de tekenacademie en grote vriendinnen van Clairette waren Jeanne Bergson, de dochter van de beroemde filosoof Henri Bergson, en Yedda Godard, die later met haar echtgenoot archeologisch onderzoek zou doen in Perzië. Clairette Petrucci had in Parijs een uitgebreid netwerk opgebouwd van vrienden en kennissen, met wie ze trouw het contact onderhield. Ook in Brussel had het jonge markiezinnetje een hele kring om zich heen verzameld. Het waren niet de eersten de besten. Zij ging om met bankiers en beeldhouwers, industriëlen en bierbrouwers, artsen, architecten, advocaten, schilders en diplomaten.901

Clairettes sociale agenda was gevuld met lunches, soirees, diners, literaire bijeenkomsten en bezoek aan theater en museum of de Cercle Artistique et Littéraire de Bruxelles.902 Maar ze was ook sportief: ze maakte soms lange wandelingen, deed aan tennissen en zwemmen, en mocht graag een foxtrot of een shimmy dansen.903 Zij was het prototype van een jonge vrouw uit de bourgeoisie van na de Eerste Wereldoorlog. In een charmant boekje over de roerige jaren twintig komt naar voren dat de jonge bourgeoise omstreeks 1913 een zekere mate van vrijheid opeiste: ‘de tennisbanen, de zwembaden, de concertzalen hadden haar eraan gewend om, niet door moederlijke blikken belemmerd, omgang te hebben met jonge mannen van haar leeftijd, zonder zich geïntimideerd te voelen of elk moment bedacht te moeten zijn op een aanslag op haar eerbaarheid’. Door de Eerste Wereldoorlog werd deze vrijheid nog vergroot. De jonge vrouw uit de bourgeoisie voelde zich niet langer gevangen in een cocon, met als enige roeping door een goed huwelijk status te verwerven. Zij volgde vaak

[p. 255]

een volledige studie en verkeerde met jonge mannen in een geest van kameraadschap en vriendschappelijke concurrentie. Niettemin bleef de ‘jacht op een echtgenoot’ geopend en werd zelfs met meer hartstocht beoefend, aangezien de oorlog het ‘wild’ zeldzamer had gemaakt. Maar de regels waren veranderd, bij de keuze van een echtgenoot speelde de familie nauwelijks nog een rol en de bruidsschat was van minder belang geworden. Deze jonge vrouwen demonstreerden hun onafhankelijkheid in make-up en gedrag: zij poederden zich en verfden hun lippen, zij dronken cocktails en rookten sigaretten, zij gingen zonder chaperonne naar bals en voorstellingen en de meest welgestelden onder hen reden rond in een eigen auto.904

In vele opzichten beantwoordde ook Clairette Petrucci aan dit beeld. Zo had zij haar eigen ‘cagibi’, een ruime meisjeskamer met eigen entree die ze sfeervol had ingericht met kleedjes, een reproductie van Jan van Eyck en boeddhabeeldjes. Er was ook ruimte om haar artistieke hobby's te beoefenen en een klein gezelschap te onderhouden. Drie dagen na hun kennismaking ging Eddy du Perron al bij de bekoorlijke jongedame op visite. Op 14 december 1921 kwam hij weer langs, en vervolgens ook op 24 en op 26 december.905 Binnen een maand was hij toegetreden tot de kring van Clairettes reguliere bezoekers en aanbidders. In de jongensachtige opwinding na zijn eerste ontmoeting had hij Jeanne van der Hecht al in de oren getoeterd dat die Clairette een ‘trésor’ was.906

Du Perron gaf uiting aan zijn gevoelens voor Clairette in vier gedichten die hij in diezelfde decembermaand schreef. Hij stuurde ze na enige tijd toe aan zijn muze, wellicht in de hoop dat zij het Nederlands zou begrijpen. Latere verzen gingen soms vergezeld van een geïmproviseerde vertaling. Zo kon het romantische dichtertje zijn diepste roerselen op elegante wijze kenbaar maken. Wat Mathilde was voor Jacques Perk, was Clairette voor Eddy du Perron. Het geluid van de heraut der Tachtigers klinkt duidelijk door in dit sonnet:

 
Vaak, in mijn opgezweepten eigenwaan,
 
dacht ik alléén te kunnen staan in 't leven,
 
vond ik het zwaklijk andren dank te geven,
 
wilde ik voort langs zelfgekozen baan; -
 
 
 
gij ziet mij ernstig-dankbaar voor u staan.
 
En veler goedheid heeft mijn trots verdreven;
 
en gij stondt wel het vriendlijkst naar mijn streven;
 
'k zeg velen dank: - en gij staat bovenaan.
[p. 256]
 
Doch denken aan uw goedheid is herdenken
 
uzelve, is weedrom mij die vreugde schenken
 
die uwe schoonheid in mij tintlen doet;
 
 
 
en 'k kan niet helpen als 'k, na eindloos meten,
 
zonder uw geest, uw goedheid te vergeten,
 
u voor dat schoon het meeste danken moet.

Genegenheid voor zijn muze en bewondering voor haar schoonheid heeft het eens zo trotse ‘ik’ van de dichter overwonnen. Dit gedicht, geschreven voor een ‘Mirette die toen Mademoiselle was’,907 werd voorafgegaan door twee eerdere versies, waarvan de eerste is gedateerd op 22 december 1921. De poëtische ‘goedheid’ in de zesde regel was eerst een prozaïsche ‘hulp’. Sommige regels zijn korter en vloeiender geworden. Du Perron heeft op dit gedicht gezwoegd, het bewerkt op een wijze die het ritme ten goede kwam en het ook sterker in de sfeer trok van Perks Mathilde-cyclus.908

In een ander gedicht, diezelfde maand geschreven, klinken de strofen gewild en zelfs kinderlijk, onhandig ook; soms lukt het de dichter quasinaïef en romantisch te zijn als Piet Paaltjens, af en toe is hij getormenteerd à la Kloos: ‘Mijn klok tikt en haar luide tikken / is een rustelooze muziek / die saamgaat met dit hart zoo ziek / dat zich zoo gaarne uit zou snikken.’909 In een op 25 december 1921 gecomponeerd gedicht, ‘Ik hield van u, mijn liefste’, komt Du Perron er eindelijk rond voor uit dat hij Clairette liefheeft. Deze gevoelens zijn hem ten volle bewust geworden nadat zij rond de kerst hem schuchter had bekend, dat zij ‘van iemand houdt’. Op Piet Paaltjens-achtige wijze borduurt de dichter hierop voort: ‘Van iemand die (kon 't anders?) / ook u zijn liefde gaf, / en 'k luisterde en 't was mij als / nam hij mij alles af.’910

Dat dit gedicht wortelt in de werkelijkheid blijkt uit Du Perrons bekentenis in een brief van 22 juni 1922: ‘Maar ik wist niet dat ik van je hield tot de dag dat je mij hebt gesproken van de meneer die... door jou werd bemind! Je geeft je er wel rekenschap van, hoezeer ik, tussen die dag en nu, strijd heb geleverd, tegen de omstandigheden, tegen mijzelf, tegen jou!’ Clairettes verklaring was als een donderwolk verschenen aan de rozige hemel van Du Perrons nog vage geluksgevoel. Maar nu wist hij ook zeker dat hij van haar hield en alles voor haar over had.

In dit eerste liefdesgedicht voor Clairette verschijnt ook al het motief van de ‘strijdkameraad’, zij het nog in clichématige bewoordingen: ‘de

[p. 257]

vrouw die eenmaal aan mijn zij / door vreugd en strijd zou gaan’. Clairette Petrucci was een vrouw wier evenbeeld Eddy du Perron moeilijk zou hebben kunnen vinden in Indië. Zij had een enorme aantrekkingskracht op hem doordat zij hem evenaarde zo niet overtrof qua intellectuele belangstelling en seksuele onafhankelijkheid. Het ging er nu om Clairette te veroveren; hij zou dit doen op geëigende wijze, door zich te bedienen van het romantische arsenaal dat hem als dichter ter beschikking stond. Du Perrons opvatting van de uitverkoren vrouw als een strijdkameraad sproot voort uit zijn romantische voorstelling van de ideale liefde. De ‘jacht op de Ene’ was geopend!

 

Wat vond deze geciviliseerde jonge vrouw van alle aandacht, poëtisch en anderszins, die de intens voelende jongeling aan haar besteedde? Zij moet geïntrigeerd zijn geweest door zijn originaliteit en koloniale afkomst, maar zijn gedrag bruuskeerde haar. Instinctief schrok ze terug voor zijn naïeve hevigheden en trachtte ze zijn vuur te temperen met koele spot. Du Perrons vers ‘Ik hield van u, mijn liefste’ kreeg niet voor niets de notitie mee: ‘Voor Mirette omdat ze geloofde dat ik mij graag wentelde in mijn smart.’ En in zijn vers ‘Het licht valt op mijn wit papier’ kwam nog een ander motief naar voren dat een rol zou spelen in Du Perrons relatie met Clairette: zijn ‘eigen lomp bewegen’ in contrast met ‘uw charme, paarlemoeren glans’.911

Volgens Clairette Petrucci zelf, meer dan een halve eeuw na dato, vond zij Du Perron ‘aanbiddelijk’, maar kon zij niet anders dan met vertedering naar hem kijken. Hij was romantisch, onpraktisch en hevig tegendraads. Bovendien was hij slordig op zijn kleren; hij had nooit een zakdoek bij zich, zodat zij er maar een voorraad van aanhield en hem er twee meegaf als ze samen uitgingen.912 Eddy du Perron was zo vaak verkouden dat hij altijd wel een zakdoek nodig had. Het Europese klimaat bekwam hem slecht. Het lijkt alsof zijn onpraktischheid is geconcentreerd in dit detail van de telkenmale vergeten zakdoek, dat als een soort van running gag voorkomt in Manuscrit trouvé dans une poche en Een voorbereiding.

Niet alleen was Clairette uiterst charmant, ze gaf ook blijk van een belezenheid die Du Perron ‘ontzaglik’ voorkwam. Hij leende al snel van haar een bespiegelend boekje van Jean Cocteau over moderne muziek, Le coq et l'arlequin (1918), en vervolgens in hoog tempo romans en verhalen van Théophile Gautier, Barbey d'Aurevilly, Joris-Karl Huysmans en Villiers de l'Isle Adam, allemaal auteurs van de decadente beweging, die in hun werk een voorkeur vertonen voor het macabere, voor ‘femmes fata-

[p. 258]

les’ en diabolische karakters.913 Qua sfeer vertoonden deze Franse schrijvers overeenkomst met Edgar Allan Poe, die Du Perron al langer bewonderde.

 

In de donkere dagen tussen 25 december 1921 en 2 januari 1922 nam Du Perron het besluit om voor het eerst sinds zijn aankomst in Europa in zijn eentje op reis te gaan. De eerste vier maanden in het gedroomde werelddeel hadden hem duchtig aangegrepen. Hij had aan den lijve kennisgemaakt met de Europese cultuur waarover hij zich in Indië zulke enorme voorstellingen had gemaakt, maar bovendien was hij vrij snel gestuit op de droomvrouw die hem in Indië voor de geest had gezweefd. Maar daarmee waren ook de complicaties begonnen. Bovendien hadden anderen zich zodanig met zijn leven bemoeid, dat hij nu wel toe was aan enige zelfbespiegeling.

Voor zijn vertrek was hij samen met anderen bij Clairette op de thee genodigd. Twee van de gasten stonden bekend als haar officiële aanbidders: de dertien jaar oudere beeldhouwer Marcel Wolfers en Edgar de Bodt, de zoon van een rijke industrieel.914 Maar Eddy bleef wat langer na. Het leek hem van belang om Clairette van zijn toewijding te overtuigen. Hij definieerde hun verhouding in militaire termen. Als hij nu begon als haar ‘strijdkameraad’ zou de rest misschien wel vanzelf komen. Hij stelde haar dan ook voor dat ze voortaan met elkaar verbonden zouden zijn in een ‘offensieve-en-defensieve alliantie’.915 Beiden waren zij kunstenaars: in de strijd voor hun artistieke idealen hadden ze elkaars steun nodig, als het moest tegen een vijandige buitenwereld.916 Clairette Petrucci ging akkoord met dit idee van een alliantie. Du Perron, die dacht dat hij deze slag had gewonnen, zou haar er vaak aan herinneren.917

Mannetje aan het Minnewater

Du Perron vertrok op 3 januari 1922 naar Brugge, waar hij niemand kende behalve André Demeulemeester, een kennis van Clairette die hem wel sympathiek was. Hij vroeg schriftelijk belet bij hem, maar voornamelijk wilde hij zich wijden aan zijn ‘werk’, dat wil zeggen: veel lezen en zodoende zijn leesachterstand ten opzichte van Clairette inhalen. Na aankomst in Pension St. Cristophe op de Nieuwe Gentweg 78 schreef hij Clairette zijn eerste brief, in nog tamelijk onbeholpen Frans.918 Zijn strijdkameraad wees hem op zijn fouten, en Eddy leerde snel. Zijn correspondentie was

[p. 259]

in zekere zin ook ‘werk’, want levendige en literaire weergave van zijn indrukken van jonge Europeaan.

Hij schreef aan Clairette dat hij zich de luxe had gepermitteerd om enkele verzen te schrijven - het bloed kruipt waar het niet gaan kan - en tevens een lange brief aan Anton Koch met kritiek op diens gedichten. Hij produceerde weer een poëticaal gedicht, dat hij opdroeg aan Anton.919 Het vers doet denken aan de beruchte scheldsonnetten van Kloos. Du Perron zet zich af tegen de ‘prulpoëeten die de goêgemeente foppen’ met hun modieuze ‘woord-brok-plakkerij’. Voor déze dichter dient het vers uitdrukking te zijn van een doorleefde werkelijkheid en gespeend van onnodige woordkunstige verwringingen, kortom: ‘eenvoudig - eerlijk - wààr’. Deze wat simplistische poëtica blijkt ingegeven door Du Perrons afkeer van de poëzie die hij op dat moment leest, namelijk die van Karel van de Woestijne, ‘een Vlaamse dichter die volmaakt onbegrijpelijke verzen schrijft over gevoelens die hij zelf nooit heeft begrepen’.920

Du Perron droeg zijn lange prozagedicht ‘Het Venster’ op aan Ferdy de Grave. Het is een gedicht vol eenzaamheid, dat begint met het volgende sfeerbeeld: ‘Ik heb gezeten aan het Minnewater, de bank waar ik op zat was nat, het had geregend heel den dag op de devote grijze stad, ik zat en schreef en uit de boomen viel soms een druppel op mijn blad.’

 

De melancholie van Du Perrons verblijf in Brugge is ook gevangen in een foto van hem als ‘erg jong dichter’, uitkijkend over het Minnewater. Later maakte hij daar de kanttekening bij dat ‘dat mannetje bij het Minnewater’ zijn ‘Marchbanksperiode’ weergeeft. Evenals Eugène Marchbanks, de achttienjarige dichter uit een toneelstuk van George Bernard Shaw, was Du Perron verliefd op een rijpere vrouw, die hij trachtte te veroveren met zijn dichterlijk talent. In het stuk van Shaw is deze vrouw, Candida, getrouwd met een oudere man. De jeugdige Marchbanks amuseert haar, maar er is geen sprake van dat ze voor hem haar echtgenoot zou laten schieten.921 De parallel die Du Perron trok tussen zichzelf en Marchbanks is niet zo gek: de melancholische buien en de overgave aan de poëtische roes had hij gemeen met Shaws personage. Alleen waren Clairette en hij leeftijdgenoten, terwijl Candida vijftien jaar ouder was dan Marchbanks. Toch, in haar houding jegens haar enfant terrible, had Clairette evenals Candida iets bemoederends en bezorgds.

Het mannetje bij het Minnewater uitte zijn liefde in enkele sonnetten waarin hij welbewust Kloos navolgde.922 Clairette had hem in kennis gebracht met de technisch zeer knappe sonnetten van José-Maria de Héré-

[p. 260]

dia (1842-1905).923 Daar kon Du Perron nog wat van leren, want ondanks zijn emulatio van de Tachtigers vertoont zijn eigen vers hier en daar een syntactische complicatie of verbale opstopping; het heeft er alle schijn van dat hij welluidendheid bewust weerstreefde. Zijn onvervreemdbaar eigen toon zou hij pas vinden in het parlando-vers, waar een praattoon overheerst. Dit parlando-karakter zit ook al een beetje in ‘Adriana de Buuck’, een op 8 januari 1922 in Brugge geschreven sonnet dat is geïnspireerd op een portret van de negentienjarige Adrienne, in 1551 gemaakt door de Brugse schilder Pieter Pourbus. ‘Adriana de Buuck’ is een van de weinige jeugdgedichten die Du Perron in zijn verzamelde gedichten heeft opgenomen. Bij het portret van Adrienne heeft hij aan Clairette gedacht, die zich kort tevoren als ‘Florentijnsche edelvrouw’ had verkleed.924

Wat Du Perron in Pourbus' Adriana opviel, was haar grote kalmte, haar handen die ‘stroef en al te stemmig’ op elkaar liggen. Hij vermoedt ook ‘een vuur’ in haar, ‘een menschlijk-warm gevoel door ingetogenheid, / door kerkdienst en gelaten onderdanigheid, / de vrouwen voorgeschreven, als door stààl bedwongen’.925 In een tweede sonnet, ‘Reprise (na 6 jaar)’, heeft Du Perron zijn aanvankelijke beeld van Adriana de Buuck in zijn tegendeel doen verkeren. In 1928 was hij zelf meer ervaren op het gebied van de liefde, waardoor hij een heel andere interpretatie zou geven aan Adriennes gelaatstrekken en houding: bij nader inzien vond hij haar iemand die wel degelijk aan haar trekken was gekomen, dwars tegen de heersende mores in. Dit tweede gedicht is tevens een commentaar op de naïviteit van het mannetje bij het Minnewater: ‘Een kind nog kon niet uw hoog gemoed doorgronden.’926

Op reis

Na het Brugse verblijf kreeg Eddy du Perron van zijn ouders te horen dat ze met zijn allen op reis zouden gaan naar het zuiden. Eerst zouden ze enige tijd in Parijs doorbrengen. Op 14 januari 1922 reisde Du Perron in het gezelschap van zijn ouders en oom Van Lennep naar Parijs. Ook de keukencheffin Ekok ging mee. Du Perrons ouders kozen voor een hotel gelegen tussen het Gare du Nord en de Grands Boulevards: Hôtel Montréal op 37 rue d'Hauteville.927 Het was een chic hotel dat in trek was bij mensen uit Holland en Nederlands-Indië.928 Nog steeds is de vroegere glorie af te zien aan dit imposante, aan het einde van de negentiende eeuw gebouwde pand met barokke gevelornamenten.929 Du Perron sr. leefde zijn

[p. 261]

Europese droom en begon in Parijs met de onderzoekingen die moesten bewijzen dat zijn voorouders van adel waren geweest. Samen met Eddy, die als zijn secretaris fungeerde, doorzocht hij Franse genealogische werken, maar zonder het gehoopte resultaat.930

Clairette verbleef in deze periode ook in Parijs, zodat Eddy zijn poëtische hofmakerij een praktisch vervolg kon geven.931 In hoeverre hij daar succes mee had, valt te bezien. Een gedicht dat hij schreef op 17 januari 1922, na een matineus bezoek aan zijn muze, vertoont ons weer de dichter eenzaam zittend op een bank, een kleurloos sneeuwlandschap aanstarend, waarin de voetsporen hem doen denken aan ‘een lang verhaal vol jammerkreten’. En het eindigt ermee dat degene die hij in zijn ‘droomen beidde’ niet komen wil. Dit gedicht doet weer erg kinderlijk aan, bij bundeling kreeg het als onderschrift: ‘Voor Mirette die mij aan een dichter heeft voorgesteld.’932 Schrale troost! Ook in Parijs zal Clairette haar aanbidders hebben gehad.933 Eddy was niet meer dan een aardige gesprekspartner, met wie zij van gedachten kon wisselen over literatuur. Ook op het gebied van de beeldende kunst en de architectuur trad zij op als zijn gids. Zo bezichtigde ze diverse kerken met hem, maar verliefd als hij was, had hij alleen maar oog voor háár.

 

Door ziekte van Eddy's moeder verliet het gezelschap de Franse hoofdstad drie dagen later dan gepland, op 27 januari 1922. De eerste pleisterplaats was Poitiers, waar ze verbleven in Hôtel du Palais. Via Bordeaux kwamen ze drie dagen later aan in de Baskische kustplaats Biarritz, waar ze hun intrek namen in Hôtel Victoria, met uitzicht op de boulevard en de zee. Het beviel Eddy uitstekend, hij liep rond met een Baskische muts op zijn hoofd en raakte in geanimeerd gesprek met de tienjarige loopjongen van het hotel, die hij een pakje aan Clairette liet versturen waarin hij een chocoladepop had gedaan. Hij stuurde zijn muze zelfs een foto van de loopjongen. Met zijn ouders maakte hij in een rijtuigje een toer langs de bezienswaardigheden. Niet dat die niet te belopen waren, maar zijn moeder was gesteld op alles wat haar deed denken aan Indië, zodat in elke mondaine toeristenplaats de koetsjes haar sado en deleman moesten vervangen.

Du Perron schreef Clairette charmante brieven: een retorisch offensief om haar hart te winnen. Halverwege april 1922 zou hij zich voegen bij zijn muze in Florence, waar zij sinds 14 maart haar intrek had genomen in een hotel, maar tussendoor waren er nog ontmoetingen met haar in Brussel en Parijs, gevolgd door zijn eerste verblijf in Montmartre. In de roman

[p. 262]

Een voorbereiding is de chronologie van het autobiografische materiaal om romantechnische redenen sterk gemanipuleerd.934 Du Perron laat Watteyn minstens drie maanden verblijven in dit oord van bohémiens, wat sommige levensbeschrijvers het idee heeft gegeven dat hij ook in werkelijkheid vele maanden achtereen in Montmartre heeft gewoond935 - niets is minder waar.

 

Door de mythe die, vooral door toedoen van Du Perron zelf, is geweven om zijn mislukte liefdesgeschiedenis, komt de rol die Clairette Petrucci heeft gespeeld in zijn intellectuele ontwikkeling niet uit de verf. Uit zijn brieven aan haar blijkt echter hoezeer zij voor hem een klankbord was in zijn zoeken naar een eigen literaire identiteit. Zij droeg nieuwe schrijvers aan en ging literaire meningsverschillen niet uit de weg. Clairettes favoriete auteurs waren Oscar Wilde (zijn paradoxen brachten haar in verrukking), de speelse Jean Cocteau en de verfijnde estheet Joris-Karl Huysmans. Oscar Wilde was een oude voorkeur van Du Perron, dus daarin konden ze elkaar vinden.

Van Jean Cocteau had Du Perron met bewondering Le coq et l'arlequin (1918) gelezen, aforistische notities over muziek en esthetica, waarin de auteur zich uitspreekt voor de eenvoud van Erik Satie en tegen het duistere geweld van Wagner. Maar op weg naar Poitiers las Du Perron Poésies (1921), een verzamelbundel waarin Cocteau ‘het wonder van het alledaagse’ deed uitkomen in spontaan associërende verzen die soms veel wit vertonen. Hij zette meteen zijn stekels op: ‘Mijn bewondering voor Jean Cocteau is volledig verdronken na in de rivier van zijn verzen te zijn gedoken. Het was een noodlottig bad, en ik vrees dat het ook voor jouw bewondering een zelfmoord zou inhouden, als je hetzelfde deed. Als dat niet het geval is, reken ik op een uitleg, wat dat alles betekent. Is dat kubisme in de literatuur? Of alleen maar een grove klucht?’936 Huysmans daarentegen waardeerde hij om diens superieure stijl; hij kondigde Clairette zelfs aan dat hij wou beginnen aan een vertaling van À rebours, niet zozeer uit bewondering voor het boek als wel om de verbale rijkdom ervan.937 Hij was minder te spreken over Les foules de Lourdes (1905), geschreven na Huysmans' bekering tot het katholicisme.938 Het plaatsje Lourdes vond hij charmant, ook al was hij zelf niet katholiek ‘noch erg gelovig’. Maar voor zijn gelovige en bijgelovige moeder was Lourdes natuurlijk een must.

Op 8 februari 1922 streek het gezelschap neer in Nice, in het Atlantic Hotel, waar een brief van Clairette was gearriveerd voor de jongeheer. Hij ging er meteen voor zitten om haar argumenten pro Cocteau te weerleg-

[p. 263]

gen. Zij citeerde weliswaar aardige passages uit diens verzamelbundel, maar hij vroeg zich af of je het werkelijk poëzie mocht noemen. Hij moest niets hebben van Cocteaus minachting voor de vorm, die bleek uit het onder elkaar zetten van min of meer geslaagde regels, zonder komma's, punten en alles wat de woorden leesbaar maakt. Hij vond al die nieuwigheden nogal would-be en formuleert zijn eigen poëtica: ‘Een werkelijk oorspronkelijk kunstenaar is dat door alle regels heen, hij beheerst ze, hij dwingt ze om zijn werk meer oorspronkelijkheid te verlenen.’

Twee weken na zijn brief wachtte Eddy nog altijd op antwoord. Hij klom maar weer in de pen en schreef Clairette over zijn laatste lectuur, onder meer André Gides La porte étroite (1909), een mystiek geïnspireerde novelle over het falen van de liefde. Hij vergeleek Clairette met de vrouwelijke hoofdpersoon Alissa, met dien verstande, dat zij ‘een beetje filosoof’ was waar de laatste ‘gelovig’ is. Zij deed er beter aan alle filosofie te laten varen! Eddy liet een amoureus spervuur van toespelingen los, die Clairette uit haar schulp moesten lokken. Niet dat het hielp: zij vond zijn brieven amusant, maar hartstochtelijke gevoelens wekten ze niet. Hij was nog zo'n jochie.

Dat jochie wilde de baccarazaal binnen van het Casino op de pier van Nice, toen er een zeer correcte heer op hem toetrad met de vraag: ‘Pardon, meneer, maar wat is uw leeftijd?’939 Nadat hij zijn meerderjarigheid had bewezen, mocht hij door. Eddy bracht zijn dagen veelal en famille door, met gezamenlijke bezoekjes aan het oude kasteel, aan de haven, aan nabij liggende plaatsen zoals Villefranche en Monte Carlo. En er werd geflaneerd over de boulevard des Anglais. Op een van de foto's stapt Du Perron sr. voort met hautaine blik en parmantig zwaaiend met zijn rotting. Naast deze sanguinicus maakt de goedige Van Lennep een bijna gelaten indruk. Moeder, gehuld in een bontmantel, schrijdt waardig tussen beide heren in. Eddy lijkt er niet bij te willen horen: enigszins terzijde van het drietal slentert hij landerig mee.940 Het tekent de verhoudingen. Een hoogtepunt van het verblijf was een diner met familie van moeders kant in restaurant La Lanterne. Dan was er nog de kennismaking met neef Paul Bédier de Prairie (1899-1956),941 maar behalve de banden des bloeds was er niet veel dat hen bond: Paul vond Eddy een brompot die constant in de weer was met zijn literaire werk en Eddy vond Paul maar een kwibus.942

 

Terug van zijn reis, en verliefder dan ooit, zocht Du Perron zijn muze enkele malen op in haar kamer. Hij had moeite om zijn verliefdheid te

[p. 264]

verbergen, maar zij hield hem tactvol op afstand. Hij maakte zijn bedoelingen op indirecte wijze duidelijk door haar The complete poetical works van Edgar Allan Poe te schenken, met de opdracht: ‘To her for whom / I would have written / the verses “to Helen” // Eddy’.943 De eerste strofe van het gedicht ‘To Helen’ luidt: ‘Helen, thy beauty is to me / Like those Nicean barks of yore, / That gently, o'er a perfumed sea, / The weary, way-worn wanderer bore / To his own native shore.’

Maar Clairette liet hem beloven dat hij haar niet meer met zijn ‘al te diepe gevoelens’ zou lastigvallen.944 Ze gaf hem te verstaan dat hij nog te veel ‘un gosse’ was, een jochie. Hij was niet rijp voor haar.945 In een café in Parijs kwam hij toch weer terug op datgene waar zijn hart van overliep. Bruusk verliet zij het café, Eddy haar achterna, met achterlating van twee nog vrijwel volle koffiekopjes. De hem afgeperste belofte kwam Eddy voor als een voile waarachter hij zijn ware gevoel moest verbergen.946 Er zat niets anders op dan Clairette waardig te worden door te laten zien dat hij geen blaagje meer was, maar iemand die op eigen benen kon staan. Van de weeromstuit dacht hij aan niets anders dan Parijs, en dan niet aan de plaatsen waar hij met zijn ouders of Clairette was geweest, maar aan die ene betoverende plek die hij tot dusverre had gemeden: Montmartre!947 Ook al was Clairette in de plaats gekomen van alles wat hem na stond, zelfs van zijn gekoesterde Montmartre,948 toch had hij zijn ideaal om de bohème mee te maken niet opgegeven. Hij moest en zou naar de legendarische kunstberg om te proeven wat het ‘échte’ leven inhield. Na Brugge was Montmartre de plaats waar hij, los van moeders leiband, zijn eigen waarden zou ontdekken.

896Gegevens voor de beschrijving van de ouders van Clairette Petrucci zijn ontleend aan de notities van gesprekken die J.H.W. Veenstra met haar had, op 13-7-1976 en 3-12-1976 in haar landhuis te Vieusart (België), en op een gesprek dat Manu van der Aa en ik met haar hadden op 4-5-1991, eveneens te Vieusart.
897‘Raphaël Petrucci’, in: Java-Bode, 19-8-1920. In dit artikel wordt verwezen naar een necrologie door Henri Borel in de Amsterdammer van 7-4-1917.
898Van de 441 bladzijden tellende roman verscheen in 1904 een derde druk te Parijs bij Félix Juven, éditeur. De dichtbundel verscheen bij Georges Balat, éditeur, z.j., z.p., met na de titelpagina een tekening van de Belgische kunstenaar Constantin Meunier.
899Mesdag woonde van 1866 tot 1869 in Brussel. Terug in Den Haag onderhield hij gedurende een aantal jaren een correspondentie met Verwee. Alfred Verwee was de initiatiefnemer van een schilderskolonie te Knokke, waar regelmatig Hollandse schilders kwamen. Verder was hij nauw betrokken geweest bij de oprichting, in 1868, van de Brusselse Société Libre des Beaux Arts. Zie: Poort, Hendrik Willem Mesdag. Mesdags in het Frans gestelde brieven aan Verwee zijn in deze monografie opgenomen (p. 91-101).
900Zie: Poort, Hendrik Willem Mesdag, p. 23-35; Gustave Vanzype, Alfred Verwée, Bruxelles: Nouvelle Société d'Editions 1933. Vanzype roemt Verwee als een van de wegbereiders van een Belgisch impressionisme, dat hij definieert als een ‘bezonken’ impressionisme, wars van modieuze ontwikkelingen.
901Clairettes agenda's uit de jaren 1921-1924 zijn een sleutel tot haar sociale leven in die tijd. Aan haar dochter, Claire Baeyens-Wolfers, dank ik gegevens over beroep en sociale status van Clairettes kennissen. Over Yedda Godard (1889-1976) is een boek geschreven: Frédéric Vitoux, Yedda jusqu'à la fin, Paris: Grasset z.j.
902Op 5-1-1922 trad daar de beroemde zangeres Vera Janacopoulos-Staal op, die in de Nederlandse literatuur bekend is geworden door de aan haar opgedragen vocalise van Jan Engelman.
903Zie voor de dansen de brief van Du Perron aan Clairette van 1-8-1922.
904Chastenet, Quand le boeuf montait sur le toit, p. 118-120.
905Misschien is hij vaker langs geweest, maar dit zijn de door Clairette geregistreerde bezoeken.
906DP aan Clairette Petrucci, 7-4-1922.
907Zie: De behouden prullemand, p. 36.
908De twee eerdere versies bevinden zich in de collectie van Claire Baeyens-Wolfers.
909De behouden prullemand, p. 39-40.
910De behouden prullemand, p. 37-38. De exacte datering van het vers ‘Ik hield van u, mijn liefste’, staat onderaan het origineel (coll. Claire Baeyens-Wolfers).
911Idem, p. 41. In het origineel worden tegenover elkaar gesteld ‘mijn eigen grof bewegen’ en ‘Uw charme, als een zachte glans...’.
912Gesprek van J.H.W. Veenstra met Clairette Petrucci, 13-7-1976 te Vieusart.
913Zie: Vriend of vijand, p. 106; Vw ii, p. 172: ‘Na deze twee mensen [Loulou Artôt en Jean Rolin] kreeg ik als gids een mondain jongmeisje, wier belezenheid mij ontzaglik voorkwam. Van haar kreeg ik mijn eerste boekje van Cocteau, Le Coq et l'Arlequin, en verder, snel achtereen: À Rebours, Contes Cruels, Axël, Mademoiselle de Maupin, Les Diaboliques en zelfs de verzen van Barbey d'Aurevilly [...]’. À rebours (1884) is van Joris-Karl Huysmans, Contes cruels (1883) en Axel (1890) van Philippe Auguste Villiers de l'Isle Adam, Mademoiselle de Maupin (1835) van Théophile Gautier en Les diaboliques (1874) van Jules Barbey d' Aurevilly.
914Agenda Clairette. Overige genodigden: ene De Graaf en Nelly Vink.
915Du Perron verwijst naar deze ‘alliance-offensive-et-defensive de 2 janvier 1922’ in zijn brieven van 6-1-1922, 20-9-1922, 16-12-1922 en 15-1-1923.
916In Een voorbereiding wordt in Biarritz een gesprek gesitueerd tussen Kristiaan Watteyn en Andrée Maricot, waarin de eerste het volgende ‘verbond’ voorstelt: ‘ik beloof niet dat ik al uw vrienden als de mijne zal beschouwen, maar ik aanvaard ongezien al uw vijanden’ (p. 87; Vw i, p. 209). Andrée gaat akkoord en stelt voor elkaar voortaan bij de voornaam te noemen, dus geen Mademoiselle en Monsieur meer.
917Zie: noot 20.

918In een brief van 31-7-1922 aan Clairette memoreert hij deze eerste door hem in het Frans geschreven brief en het pension van zijn eerste Brugse verblijf.
919Kennelijk uit dank voor aangebrachte verbeteringen. Zie: De behouden prullemand, p. 21. Van dit gedicht bestaat ook een afwijkende originele versie, die Du Perron met een geïmproviseerde vertaling in het Frans aan Clairette had toegezonden.
920DP aan Clairette Petrucci, 6-1-1922.
921Het toneelstuk heet Candida en dateert uit 1894. De echtgenoot had Marchbanks in zijn huis opgenomen nadat hij hem berooid op de kade had gevonden. In een brief van 18/20-12-1931 aan Elisabeth de Roos schrijft DP over deze episode: ‘misschien had ik toen ook “the secret in the poet's heart”, maar practisch gesproken was mijn vertrouwen toen vrijwel ongeschokt, toen dacht ik aan de strijdkameraad als iets vanzelfsprekends, iets dat 100% tegen 100 móest zijn, als de keuze maar eenmaal gedaan was’. Vgl. ook zijn brief van 16/17-10-1929 aan Evelyn Blackett.
922Zie: De behouden prullemand, p. 43, 44. Het sonnet op bladzij 43 draagt in het aan Clairette gestuurde origineel de titel ‘Een kwestie van “geloof”’ en is gedateerd op 7-1-1922; dat op bladzij 44 draagt de titel ‘Ik zeg u dat gij schoon zijt!’ en is gedateerd op 8-1-1922. Op bladzij 45 is een gedicht afgedrukt, dat in de originele versie ‘Rondeeltje’ heet en gedateerd is op 11 januari.
923Zie: De behouden prullemand, p. 42, opdracht onderaan.
924Zie de opdracht: ‘Voor Mirette omdat ze zich als Florentijnsche edelvrouw heeft verkleed en mij José-Marie de Hérédia heeft doen lezen.’ Er bestaat een foto van Clairette in een Florentijnse jurk met een kroontje op haar hoofd (coll. mr. A.E. du Perron).
925In de versie die in het verzameld werk is terechtgekomen, klinkt de herschreven laatste strofe veel harder en cynischer: ‘Een ondervoed gevoel, door een verbeest gemaal, / door kerkdienst, sloom gebaar en ingetogen taal, / de Moedermaagd nooit waardig, als door staal bedwongen.’ Zie: Vw i, p. 44.
926Zie: Vw i, p. 44-45. Eerdere versie van ‘Adriana de Buuck’ in De behouden prullemand, p. 42. Vroegste, op 8 januari gedateerde, versie bij de brieven aan Clairette. Zie ook: Van Deel en Laan, Staalkaart, p. 43-48, en Van Deel (ed.), Ik heb het Rood van 't Joodse Bruidje lief, p. 50-51 (met een afbeelding van het schilderij).

927DP aan Clairette Petrucci, 13-1-1922.
928Pascal Pia, Praten over Du Perron, p. 11.
929Volgens een gevelsteen werd het tussen 1889 en 1900 gebouwd door de architecten Duttenhofer en Honoré.
930Zie: Pia, Praten over Du Perron, p. 12; Snoek, Manhafte heren, p. 8-9.
931Volgens haar agenda was Clairette van 9 tot 30 januari 1922 in Parijs, waar ze vele vrienden opzocht en de Grande Chaumière frequenteerde.
932De behouden prullemand, p. 46. Het gedicht is in de bundel gedateerd op ‘Febr. 1922’, maar in de originele, aan Clairette toegezonden versie op 17-1-1922. In Clairettes agenda staat Eddy's naam genoteerd op 17, 21 en 23 januari, overigens nog niet als ‘Eddy’, maar als ‘Du Perron’.
933In aantekeningen in ‘De Onzekeren’-map van het Letterkundig Museum bevindt zich een alternatief schema voor Een voorbereiding, waarin staat: ‘Als zij in Par. terugkomt is Suc haar amant, maar zij omringt zich, heeft eigen ontvangdag etc.’ Hoewel er in Een voorbereiding, en ook in dit schema, af en toe flink wordt afgeweken van de werkelijkheid (zo leeft de vader van Andrée nog), komt deze meneer Suc ook voor in Du Perrons brief aan Clairette van 28-1-1922, waarin hij zich vrolijk maakt over een van haar aanbidders, die zich niet kan losmaken van het beeld van meneer Suc. Het is niet duidelijk wie hiermee bedoeld kan zijn.
934DP laat de roman beginnen met een lange episode met Andrée en gaat vervolgens over tot de beschrijving van het verblijf van Watteyn in Montmartre.
935Watteyn, Een voorbereiding, p. 174; Vw i, p. 259. DP zelf was gaan geloven dat hij zo lang in Parijs was gebleven. In zijn interview van 4-12-1929 met G.H. 's-Gravesande heeft hij het over een verblijf van zes maanden. Als je alle keren bij elkaar optelt dat DP tijdens de jaren twintig in Parijs heeft verbleven, kom je wel op zes maanden, maar de notie van een aaneengesloten periode van zes, of zelfs van drie, maanden in Parijs, en meer in het bijzonder Montmartre, is volkomen fictief. Vgl. Vriend of vijand, p. 137; Vw ii, p. 192.
936DP aan Clairette Petrucci, 28-1-1922.
937In Een voorbereiding komt het verlangen om À rebours te vertalen ook voor, maar Watteyn vindt de verfijnde hoofdfiguur Des Esseintes te geconstrueerd. Als therapie voor ‘die verslapte heer’ suggereert hij drie dagelijkse rondjes boksen, ‘in zijn mooie tuin, in de buurt van zijn inktvijver, liefst’. Zie: Watteyn, Een voorbereiding, p. 82-83; Vw i, p. 206-207.
938DP aan Clairette Petrucci, 8-2-1922.
939DP aan Julia Duboux, 31-12-1924.
940Fotocollectie mr. A.E. du Perron.
941Zie: I. Govers-van Geuns, ‘Het geslacht Bédier de Prairie’, p. 152. Paul Charles Bédier de Prairie was op 8 oktober 1899 in Tegal geboren, hij bleef ongehuwd en stierf in november 1956 te Monte Carlo. Zijn vader, Lucien Paul Bédier de Prairie (Singapore 1862 - Monte Carlo 1922), die kort na het familiebezoek de geest gaf, was een oudere broer van mevrouw Du Perron; hij was gehuwd met Louise Caroline Lucassen (Tegal 1868 - Monte Carlo 1936).
942De mening van Paul komt naar voren in Du Perrons brief aan Clairette van 11-5-1922. DP maakte zich later vrolijk over het feit dat Paul ophield te existeren zodra hij zijn hond - een fraaie Schotse collie - niet meer bij zich had. Verdere opmerkingen over Paul Bédier zijn te vinden in Du Perrons brief van 16-10-1929 aan Evelyn Blackett en in: Liefde met Jane, p. 10. De foto's uit Du Perrons albums vullen het beeld aan. Het diner met de familie vond plaats op 23-2-1922 (adressering van een niet in de Brieven opgenomen briefkaart aan een familie Lucassen in Heemstede, waar alle aanwezigen hun naam op hebben gezet; coll. Louis Uding).
943Edgar Allan Poe, The complete poetical works, London: Henry Frowde / Oxford University Press 1909, p. 116 (coll. mevr. C. Baeyens-Wolfers). Vgl. Watteyn, Een voorbereiding, p. 131; Vw i, p. 233, waar Andrée vanuit Italië haar eerste (in de eerste druk ‘voorzichtig’ genoemde) brief naar Kristiaan Watteyn in Montmartre schrijft: ‘Ik heb vergeten je de verzen van Poe terug te geven, heb je ze zelf niet nodig?’ In haar agenda heeft Clairette op 15-3-1922 genoteerd: ‘J'écris à Eddy.’
944Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 12-3-1922.
945Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 13/15-3-1922.
946Vgl. DP aan Clairette Petrucci, 12-3-1922.
947Vgl. DP aan Evelyn Blackett, 16-10-1929.
948DP aan Clairette Petrucci, 22-6-1922.