Madrid, 10 oktober 1936
Vreemdelingen
Enkele dagen voor ons vertrek las ik in Rex voor Vlaanderen: ‘Zonder de Franse hulp zou Irun reeds Spaans zijn!’
Het kopje paste bij een berichtgeving die zich algemeen aangewend heeft de opstandelingen ‘nationale troepen’ te noemen, terwijl het wettige leger der republiek samengevat wordt onder de titel ‘de roden’.
Men moet zich dat, bij alle objectiviteit, goed trachten voor te stellen.
‘Nationale troepen’, dat zijn de officieren die aan de republiek trouw zwoeren en van de republiek hun soldij ontvingen slechts om in het geheim de samenzwering tegen deze republiek voor te bereiden.
‘Nationale troepen’, dat zijn zij die, met Italiaanse en Duitse bommenwerpers, Spaanse dorpen en steden bombarderen, zij die op Portugees grondgebied contracten afsluiten om de levering van oorlogstuig straks met Spaanse eilanden en Marokkaanse luchthavens te betalen.
‘Nationale troepen’ zijn de gepreste Arabische huurlingen, aan wie men de plundering van Spaanse steden beloofd heeft.
‘Nationale troepen’, zo noemt men het vreemdelingenlegioen, die toevlucht voor het gespuis der mensheid, waar, zonder dat men naar naam of afkomst informeert, iedereen wordt toegelaten die voor geld bereid is op iedereen te schieten die zijn officier hem aanwijst.
De ‘roden’ echter, dat zijn de tienduizenden arbeiders van Madrid die vrijwillig de wapens grepen, de boeren van Castilië, de mijnwerkers van Asturië, de eenvoudige dorpspastoors der Basken, de kunstenaars en intellectuelen der hoofdstad, de leider der katholieke jeugd, Bergamin en de Catalaanse nationalisten.
De magere vrouwen die de wapens hebben gegrepen, de jon-
gen van 16 jaar die zich vanmorgen meldde, vierde zoon uit een gezin waarvan reeds drie broeders aan het front staan, de militionairen aan het front waarvan de getekende wenkbrauwen half uitgewist waren door de regen, de boerenarbeider die ons lachend een koninklijk papier: ‘afgekeurd voor de militaire dienst’ zien liet, de student in de bouwkunde die in Naval Perral als een paard ingespannen de kanonnen voorttrok en de professor in mathematica die zijn batterijcommandant was, dat alles zijn: ‘de roden’. Maar ben ik zelf dan niet het bewijs dat ook in het leger der republiek vreemdelingen dienen?
De strijd in Spanje is niet slechts een strijd voor de democratische republiek, hij is een strijd voor de democratie in Europa. De vrede is ondeelbaar - en de internationale saamhorigheid is een voorwaarde tot behoud van de vrede, daarom zijn ook uit alle landen anti-fascisten te hulp gesneld.
Een nederlaag der democratie in Spanje betekent strategisch dat de ring om Frankrijk gesloten is en het fascisme met de grootst mogelijke zekerheid ener overwinning de wereldoorlog kan beginnen.
De zaak van het wereldproletariaat is één en ondeelbaar als de vrede en het woord ‘Internationale’ zou geen zin meer hebben wanneer niet proletariërs uit alle landen hun makkers in Spanje vrijwillig te hulp wilden snellen.
Ik weet hoe tientallen Duitse emigranten van hun laatste, tezamengebedelde steuncenten, naar Parijs gereisd zijn om zich daar als vrijwilligers te melden.
Ik weet echter ook hoe zij bijna allen werden afgewezen omdat de Spaanse republiek overvloed aan vrijwilligers heeft, maar gebrek aan wapens.
In het algemeen worden slechts zij aangenomen, die om militaire of andere redenen voor de krijgsverrichtingen bijzondere waarde hebben.
Zo is het bekend dat de strategische verdediging van hen in hoofdzaak door een Franse reservekapitein en een Duitse emigrant die de grote oorlog meegemaakt had, geleid werd. De Franse kapitein is, zonder dat wij zijn naam weten, in de laatste schans gesneuveld.
De Duitser heette Hoffman. Een vriend die, van de Franse grens, de krijgsverrichtingen had gadegeslagen, vertelde ons: - ‘Tegenover hen lag het vreemdelingenlegioen. Telkens
wanneer die nacht het geweervuur een ogenblikje zweeg, hoorden wij Hoffman roepen: “Kameraden! Ihr seid Proleten wie wir! Warum kämpft ihr nicht mit uns gegen eure Unterdrücker?”
‘Iedere keer dat hij riep volgde bijna onmiddellijk een salvo. Kort voor de morgen hebben de kogels doel getroffen. De stem van Hoffman zweeg, doch zij wordt overgenomen door de anti-fascistische strijders en zal blijven klinken tot de “nationale troepen”, “Brüder warum kämpft ihr nicht mit uns gegen eure Unterdrücker?”’
Ja, zij zijn vreemdelingen die de zaak der Spaanse democratie willen dienen. De oude Oostenrijker die wij, die eerste avond in Madrid, in de centrale kazerne van het 5de regiment vinden, is een vreemdeling. Hij is in de wereldoorlog gevangengenomen door de Russen en heeft daarna, zij aan zij met zijn vroegere vijanden, in Siberië tegen Koltchak gevochten. Tot aan de staatsgreep van Dolfuss was hij metaalbewerker in Wenen. Zijn vrouw en zijn enige jongen zijn bij het bombardement der Weense arbeidershuizen gesneuveld. Hier in de kazerne is hij een der weinigen die weten hoe een machinegeweer bediend moet worden.
Ook twee studenten uit Oxford die toevallig hun vakantie in Spanje doorbrachten toen de opstand uitbrak. Beiden waren pacifisten. ‘Juist daarom’, zeggen zij, ‘hebben wij dienst genomen’.
Zij zijn vreemdelingen. Eén misschien op tienduizend, verstrooid over al de troependelen die de fronten in het zuiden, centrum, westen en oosten verdedigen. Het is zeldzaam en uiterst toevallig dat zij elkaar treffen. Maar het is voldoende om te bewijzen dat het woord ‘solidariteit’ geen lege klank is. Zij zijn vreemdelingen, maar de Spaanse kameraden doen alles om hen dit vreemdelingschap te doen vergeten. Het is weinig gezegd, dat iedere kameraad in de kazerne voor hen een vriend is, iedere maat een broeder. Ze zijn trots op de vreemdelingen in hun midden, zoals men trots is op een nieuw en zeer bijzonder vaandel. Ze voeren hen rond door die verschrikkelijke arbeiderswijken van Madrid die misschien wel de armoedigste armoebuurten zijn van de wereld. Ze vertonen hen aan hun kennissen, ze nodigen hen bij hen thuis te eten en verontschuldigen zich dat het rantsoen zo klein is. Vrou-
wen houden hen staande en geven hun van hun armoede meloenen en vijgen. Kinderen hangen zich aan hun arm. Baardige oude arbeiders omhelzen hen. De intendance overlaadt hen met kledingstukken, geen enkele militionair vertrekt zo goed uitgerust naar het front als zij. Wanneer, in de vuurlinie, het eten uitblijft, komt men u het enige, doorweekte stuk brood brengen dat nog in de foeragezak is overgebleven.
Vreemdelingen? Nooit heb ik ergens zoveel spontane hartelijkheid gezien als tussen deze kameraden, die elkaar nauwelijks verstaan. En ik herhaal de woorden die een kameraad, langzaam en bijna spottend, om ze mij goed in te prenten, vormt:
‘todos los proletarios del mundo son hermanos!’2