18. J. Gans aan E. du Perron: Den Haag, 29 oktober 1934

Den Haag, 29 Oct. '34

 

Beste du Perron,

Natuurlijk blijft er in Moskou veel goeds, maar dit is niet in de politieke en literaire bureaucratie. Natuurlijk is van de Octoberrevolutie wel iets overgebleven en weet ik dat er nog tallooze oppositioneele fracties van arbeiders en intellectueelen bijeen komen, die de huidige gang van zaken allesbehalve goedkeuren en dit alles met de uiterste critiek vervolgen. Maar deze menschen komen stellig niet op een congres der I.V.R.S.82 bijeen om daar in deze tijd zulke oppervlakkige onzin aan te hooren. Doch deze menschen die ik hier bedoel zijn overigens evengoed in het fascistische Duitschland of Italië aanwezig en ik ben er van overtuigd, dat het op hen en hen alléén aankomt.

In zijn repliek tegen Malraux' antwoord op Trotsky's Révolution étranglée schrijft deze: ‘Si le prolétariat est faible attardé, le révolutionnaire se borne à faire un travail discret patient, prolongé et peu reluisant, créant des cercles, faisant de la propagande; avec l'appui des premiers cadres il parviendra à agiter les masses’83. En dus geen paradecongressen of feestmaaltijden à la Cachin84 en

[p. 47]

andere uitwassen van bureaucratische onwaarachtigheid en vervreemding van het proletariaat.

Terwijl in Europa de arbeidersklasse nederlaag op nederlaag lijdt, het beste deel van het duitsche proletariaat zonder slag of stoot in concentratiekampen verhuist, de Spanjaarden worden neergeknuppeld, het fransche proletariaat weerloos wordt gemaakt en de tanden uitgetrokken om de zetel van de Sowjet-diplomatie in den Volkenbond niet in gevaar te brengen, in deze tijd waarin de revolutionaire krachten zich terdege met de oorzaken van deze nederlagen dienden bezig te houden, wauwelt papa Gorky over den taak van den revolutionairen schrijver als ingenieur van den ziel en Johannes R. Becher85 houdt een lange rede, waarin hij vermeldt, dat nu het oogenblik gekomen is, waarop alle west-europeesche intellectueelen zich moeten aanéénsluiten tegen de reactie. Inderdaad. Zooiets is wel noodig. Het is alleen maar de vraag tegen welke reactie! Tegen de Hitler-reactie of tegen de Stalin-reactie, eerst mooglijk maakte en daarna de overwinning cadeau gaf.86 En terwijl de meesten van hen, die op zoo'n congres aanwezig zijn, dit alles zeer goed weten, is er niet één die deze dingen nu eens naar vooren bracht. Men behoeft daarbij niet altijd met de vuist op tafel te slaan of elkander contra-revolutionair te noemen! Maar deze mooi-weer spelerij, waar het weer zeer slecht is, vind ik buitengewoon karakterloos. De vele goede dingen, die men dan natuurlijk ook zegt, verliezen voor mij dan het grootste deel van hun betekenis.

Nu wat de oppositie-figuur alleen in het individu betreft! Zoo beperkt, zou ik de beteekenis van de oppositie niet willen maken, vooral omdat de oppositiefiguur een uiting van bepaalde aanwezige stroomingen is of van stroomingen, die gaan ontstaan. Wel ben ik er van overtuigd, dat de sterkte van de oppositie voor een goed deel afhangt van de sterkte van de revolutionaire persoonlijkheden, die de oppositie uitmaken. De revolutionaire persoonlijkheid is in zijn verschijningsvorm en in zijn innerlijk altijd revolutionair. De revolutionair, of die zich daarvoor uitgeeft is nog geen revolutionaire persoonlijkheid. Tristan Corbière, Trotsky, Van der Lubbe, Max Hoelz87 zijn van binnen en van buiten revolutionair en ik zou ze me met de beste wil van de wereld niet anders kunnen voorstellen. Johannes R. Becher, Stalin, Jef Last of

[p. 48]

Münzenberg,88 die eveneens als revolutionair gepresenteerd worden, kan ik me daarentegen zeer goed in de manufacturenbranche of in het banketbakkersbedrijf voorstellen.

Deze laatste categorie heeft op weg naar de reactie, waar we nu middenin zijn en waar Sowjet-Rusland allerminst aan ontkomt, integendeel het ‘socialisme-in-één-land’ heeft als een uitermate activeerende factor voor de nationale reactie gewerkt, deze laatste categorie heeft altijd de minste weerstand getoond, de moeilijke kunst om tegen de stroom op te zwemmen hebben ze nooit beoefend en daarom ook nooit in practijk kunnen brengen. Integendeel, hun winkelbedienden-kant - ondanks de goede bedoelingen die ik niet misken, maar dat is geenszins genoeg, waar het een onvermogen betreft, dat pretendeert méér dan genoeg te zijn - heeft altijd het voordeeligste in het dichtbije gezocht en gevonden. Met de beste wil van de wereld kan ik de kruidenierstrots van een Stalin niet als revolutionair beleid bewonderen, wanneer hij op het laatste kongres van de Russ. Kom. Partij zegt, dat dankzij den steun van het internationale proletariaat hij zorg kon dragen voor een correcte naleving van de handelsovereenkomsten; dat ‘men’ (d.i. de bourgeoisie) tegenwoordig niet met ‘zwakken’ doch alleen met ‘sterken’ onderhandelt en verder: ‘Wij richtten ons in het verleden en wij richten ons in de toekomst op de Sowjet-Unie, alléén op de Sowjet-Unie’. Het kan erg verkeerd van me zijn, maar met alle goede wil die ik bijeen kan brengen, kan ik in een dergelijke geestesgesteldheid, niets meer zien dan een soort van omgekeerde Mussert. Voorlopig blijf ik dan toch maar de voorkeur geven aan de ‘zwakken’ waar ‘men’ (de bourgeoisie) niet mee onderhandelt. Dat in de Sowjet-Unie het individu op 't oogenblik met kracht omhelsd wordt, daarvan ben ik overtuigd. Dat dit individu echter eerder Barthou, Herriot of de kleine burger Ustrjalow89 is, dan Van der Lubbe, Marx, Hoelz of Trotsky, daarvan ben ik nog veel meer overtuigd!

82De Internationale Vereniging van Revolutionaire Schrijvers, zetelend te Moskou.
83Als het proletariaat een zwakke achtergebleven groep is, beperkt de revolutionair zich tot het geduldig en discreet te werk gaan, voortdurend en weinig opvallend, cellen vormend, propaganda makend, met behulp van het kader zal hij erin slagen de massa's op te hitsen.
84Marcel Cachin (1869-1958), leider van de Franse communisten.
85Johannes R. Becher (1891-1958). Duits communistisch dichter. Schreef de Staatshymne van de DDR: ‘Auferstanden aus Ruinen’.
86Er lijkt voor ‘eerst mooglijk’ een stuk zin te zijn weggevallen. Toch is dit de tekst die het handschrift geeft. Misschien bedoelde Gans: ‘die de Hitler-reactie eerst mooglijk’ etc.
87Max Hölz (1889-1933), Duits revolutionair. Pleegde o.a in 1921 bomaanslag op gerechtsgebouw om proletarische gevangenen te bevrijden. In 1920 uit KPD gezet wegens gebrek aan discipline, later in dat jaar weer de partij opgenomen. Week in 1933 uit naar Rusland. Daar onder verdachte omstandigheden verdronken.
88Willi Münzenberg (1889-1940) redigeerde met enkele anderen het Bruinboek van de Hitlerterreur en de Rijksdagbrand waarin Marinus van der Lubbe werd voorgesteld als een door de nazi's misbruikte figuur.
89Louis Barthou, zie noot 64; Edouard Herriot (1872-1975), Frans politicus, was o.m. eerste minister en burgemeester van Lyon; Nikolai Ustrjalow (1805-1871), Russisch historicus.
vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie