Naschrift bij een derde proeve van de heer Z.
Het bovenstaande moet een tactiek zijn om K. en O. suf te krijgen, wat met dit lichtvoetig proza makkelijk kan. Dus vlugger.
Alle ennesbejersgereutel over literatuur kan men naast zich neerleggen. Wie Ter Braak en mij vinden wil, heeft daarvoor de literatuurgeschiedenissen van prof. Donkersloot, van prof. J. de Vries en Greshoff, van W.L.M.E. van Leeuwen, van prof. Tielrooy etc.; mensen, op dit gebied competenter dan zelfs niet-provinciale krantenschrijvers.* Als de N.S.B. het wint, zullen al die literatuurgidsen natuurlijk grondig worden herzien door de oudeheer Z. en ‘het hollandse volk’ - dat dan vermoedelijk het duitse geworden zal zijn - en bij de dan grootduitse literatuur zal precies één ex-hollands auteur worden ingelijfd: de jonge leeuw Kettmann. Maar zo ver zijn we nog niet.
Wat heeft hij feitelijk te vertellen? Hij heeft die fameuze aanhalingstekens teruggevonden, in... Groot Nederland; en blijkbaar gewend niet geloofd te worden dan na uitstalling van ‘documenten’, heeft hij de passage laten clicheren, de brave; en men wint er nu tenminste bij dat men het citaat in zijn geheel ziet. Hij is dus geen tekstvervalser geweest, neen... maar hij had doen voorkomen dat hij uit het boek zelf citeerde, waar
hij het tegen had, en dat blijkt nu onwaar te zijn. De meest elementaire eerlijkheid toch zou vereist hebben dat hij dat boek zèlf gelezen had, dat hij diè lezing citeerde, de laatste immers ook. Nu blijkt, hoe ik op dit stuk dus nog te goed van hem dacht, ondervindt hij daar niet de minste hinder van. Dat hij hier door de mand viel, - hij zou voor het minst wat literaire opvoeding moeten hebben om het te beseffen. De aanwezigheid van aanhalingstekens in mijn oudere tekst redt helaas zijn interpretatie niet. Ik zette die tekens omdat het woord mij te burgerlijk leek, te veel spreektaal; later kon mij dat waarschijnlijk minder schelen en ik liet ze weg. Wie er een ‘alkoof’ in ziet, schare zich bij deze fijnzinnige grijsaard.
Ik doe deze ‘successen’ nu in één zak met de ‘halfbloeds’ en ‘zwarten’, die de oudeheer niet hoeft te clicheren - evenmin als 1000 andere woorden die hij nog uit mijn geschriften zou kunnen opdiepen - omdat nu wel duidelijk is, dat hij, die mij zo ‘gispend’ vindt, inzake woordvertolking alleen alles doen kan, van zich vergissen tot zich vergispen.
Uit zijn eigen proza blijkt voorts dat de tropenzon bij hem niets vond af te bladderen. Toch klaagt hij bitter over een paar harde woorden - och, ik wilde dat zelfs hij mij zou verstaan. Dezer dagen juist verweet mij een gevoelig hart, ‘dat ik zo'n oude man zo aanviel’. Ik heb voor dat hart toen uit het stuk in de Java-Bode van 15 october en dat uit K. en O. no 20 een lijstje gemaakt van de termen waarin deze waardige ouderdom zich uitte, en het volgende resultaat verkregen: pornograaf, grove sexualiteit, verwordingsverschijnsel, vuiligheden, viezigheden, geestelijke aftakeling, onbeschaamde grofheid, gemeenheid en liederlijkheid, naar de vuilnisbak, stropje, snuit van een varken, exhibitionisme en geestelijke naaktloperij, vies bedrijf, verworden geest, ploertig*, smeerpoes. Tegenover deze indische portie, waarbij nu nog komt wat men uit bovenstaand artikel verzamelen kan, heb ik iets willen zetten dat ook voor een versleten maag inhoud bezat.
Kan het zijn dat mijn indische toebereiding voor die maag te sterk werd?
Als de oudeheer dan maar weer eens preekte over zaken waar hij iets van afweet? Over de gevoelens van bepaalde lieden bij deurwaardersbezoek bijv. heeft hij mij op slag overtuigd. Hoe summier ook zijn bekentenissen in Op oude Paden mogen zijn, men kan daaruit lezen dat hier een oudgediende aan het woord is, tegenover wie mij de stilte past van de leek.
Zijn Litanie van Vergeten heeft mij geroerd; de provinciale schrijfschool heeft dan ook zelden beter geleverd. En dat hij met zijn bescheiden middelen ervoor zorgen wil dat ik word vergeten, neem ik ook zonder moeite aan; als begin daarmee wijdde hij mij nu al zoveel kolom. Bij Vorkink in Bandoeng alleen, hoor ik, liepen een 50 bestellingen binnen voor het boek waarnaar zijn voorstelling de begeerte had gewekt. Misschien niet precies een bewijs voor die geestelijke gezondheid van de ‘oude indische samenleving’, maar hij trooste zich: wat zàl men worden teleurgesteld!
Wat ik zeker niet zal vergeten, is: te ‘wroeten in de onzindelijkheid’ - zolang deze oudeheer de voorman speelt in die bepaalde samenleving; en dat ik met de mestvork nog wat prikken zal, blijft ook uiterst waarschijnlijk.
Met de mestvork, uiteraard! Maar dat de oudeheer zichzelf voor een schaal perziken aanziet, - kijk, dat moet weer een streek van de tropenzon zijn geweest.