André Gide zeventig jaar

22 Nov. 1939. - Vandaag is André Gide zeventig jaar geworden en men mag bij deze gelegenheid constateren dat hij de soepelste en meest ‘open’ geest gebleven is onder zijn tijdgenoten in Frankrijk, de in beperkte zin wellicht ‘intelligentere’ Valéry inbegrepen. En ondanks het ‘grote dichterschap’ van een Claudel, denkt men toch onmiddellijk aan Gide, als men er toe komt de grootste levende schrijver van Frankrijk te willen noemen.

Of Gide eens de franse Goethe zal heten - iets wat hij zelf soms scheen te ambiëren - blijft uiteraard problematisch, maar wanneer men onder de tijdgenoten zoekt, dan staat het vast dat, zoals de duitse beschaving die zich in de literatuur heeft

[p. 438]

geopenbaard, in de eerste plaats door Thomas Mann wordt vertegenwoordigd, men Gide volkomen dezelfde rol ziet vervullen ten opzichte van de franse cultuur. En als europese figuur, als vernieuwer in de literaire wereld, als verfijnd talent en verfijnde geest tezamen, overtreft hij zeer waarschijnlijk Thomas Mann. Hij is bovendien meer dan ieder ander, ondanks of door de eenvoud, waarmee hij deze rol vervulde (met eenvoud wordt hier bedoeld: afwezigheid van opsmuk en van ophef, van profetentoon en van reclame), veel meer dan een Romain Rolland, die er toch zo zijn best voor heeft gedaan, dàt geweest, wat men achteraf ‘het geweten van de tijd’ noemen kan.

Hij is het zelfs nog. Zijn eens opzienbarende ‘bekering’ tot het communisme (hij zelf heeft het woord bekering nooit aanvaard, waar hij slechts een voortzetting van zijn christendom zag), gevolgd door de twee boeken die hij over Sovjet-Rusland durfde publiceren in een periode waarin partij-kiezen synoniem scheen te moeten zijn van meeliegen - en ook dat is nog zo -, zegt op dit gebied alles. De prachtige eerlijkheid van Gide, genuanceerd ondanks al het protestantse en rechte ervan, dat oppervlakkige lieden aan dorheid kon doen denken, aan erger zelfs, een soort karakterloos of sluw kameleontisme, heeft in die situatie haar zwaarste proef glansrijk doorstaan: eerlijkheid tot het uiterste, maar zonder goedkope moed tot simplificeren.

Zoals men het boek dat wellicht zijn meesterwerk is, Les Faux-Monnayeurs, haast unaniem voor ‘mislukte roman’ heeft uitgekreten, zonder dat dit koor ook maar even heeft kunnen beletten dat het zijn plaats van eersterangswerk in de huidige wereldliteratuur innam, zo hebben alle politieke en sociale wijs-en-slimmigheden niet kunnen verhinderen dat Gide's rapport over een z.g. land van vrijheid en van beschermde cultuur de markantste daad geworden is waartoe een intellectueel, als intellectueel, in een van alle kanten systematisch vervalste tijd, in staat bleek. De daad gaat in dit geval ver boven de waarde ‘an sich’ van zijn russisch rapport.

[p. 439]

Europa heeft André Gide te eren als een der zuiverste levende representanten van een der hoogste cultuurwaarden die het, gefilterd door de troebelste eeuwen heen, als z.g. 19e eeuwse ‘burgerlijke’ waarde heeft voortgebracht: het intellectueel geweten. Hij is daarnaast, als kunstenaar - met een Goethe, met een Poesjkin - een der zeer weinige groten geweest, die een subtiele denkkracht, een in de grond critische geaardheid, heeft weten te paren aan, soms wellicht om te zetten in, een niet geringere scheppingskracht.