Over de ‘echte’ roman
Ik heb een indische kennis, die een ernstig man is en die mij als zodanig af en toe komt raden. Dezer dagen mij bezoekend, vond hij mij somber en verstrooid. Hij vroeg mij, hoe dat zo kwam. ‘Ik heb een uitnodiging gekregen, zei ik, van de Vereniging van Huisvrouwen te Semarang om een artikel te leveren over de kunst van het romanschrijven, en daar zit ik mee in.’
Hij blies zijn wangen op en verkondigde: ‘Ik vind niet dat je dat doen kunt’.
‘Het is inderdaad een vreselijk moeilijke opgaaf. Hoe moet ik doen om mijn illustere voorbeelden ook maar enigszins waardig te zijn? Edgar Poe, zoals je weet, schreef zijn schitterende reeks over The Literati of New York City voor een damestijdschrift uit die dagen, en Stéphane Mallarmé, de cryptische, de hypersubtiele, de taalorchideeënkweker, stelde al zijn smaak en vernuft in werking om te voldoen als leider van een modeblad. Maar ik, arme, die nooit een roman geschreven heb...’
Hij: Wat, wat?
Ik: Hoe zou ik, voor lezeressen juist, iets kunnen leraren over de kunst van het romanschrijven? Je kijkt me wel verwijtend aan, maar je weet het even goed als ik: noch Een Voorbereiding, noch Het Land van Herkomst is een ‘echte’ roman. Nu kan ik mij natuurlijk troosten met het idee dat het grootste prozaboek in de nederlandse literatuur, het schitterendste
boek in verhalend proza bovendien, de Max Havelaar, ook geen ‘echte’ roman is. Maar zie je, ik hèb dan ook de Max Havelaar niet geschreven... Nu is het waar, dat ik ook nog zoiets als criticus ben.
Hij: Natuurlijk, als je dat niet was, hoe zou men dan verdragen dat je een literaire kroniek vult in het Bataviaasch Nieuwsblad?
Ik: Inderdaad, ik leraar tegenwoordig in dat blad. Al lerarende en kroniekschrijvende, leer je zelf een opinie te hebben over alles. Ik mag niet beneden mijn reputatie blijven, tegenover de velen vooral, die zeker niets van mij lazen dan mijn geleraar in het Nieuwsblad.
Hij: Maar pas op! De Verenigde Huisvrouwen zijn gans iets anders dan een vaag krantenpubliek waarvan 9/10 zelfs nooit de pagina voor letteren en kunst inkijkt. Bovendien werk je nu op bestelling. Dat wil zeggen, dat je hier een onderwerp behandelen moet dat je lezeressen werkelijk interesseert. Ik geloof het graag, want de mannen lezen in Indië niet, zoals je weet; die hebben ernstiger dingen te doen, nog heel wat meer dan in Holland. De vrouwen lezen voor hen, d.w.z. natuurlijk juist in de eerste plaats de Huisvrouwen.
Ik: Je bedoelt, dat zij, die zich beledigd zouden achten als men ze huisvrouw noemde, in dit opzicht even ernstig voor 's Heren aangezicht durven verschijnen als de mannen?
Hij: Laat ons aannemen, dat ik het zo bedoeld heb. Maar al dit gepraat helpt niet. Je zult een figuur slaan als jij je waagt voor der Huisvrouwen aangezicht. Ik garandeer het je. Zij weten beter wat romans zijn dan jij, en zeker nu je toegeeft, dat je nooit een echte roman geschreven hebt. Zij lezen ze. Zij genieten ervan. Wee jou, als je je geringschattend uitlaat over wat zij genieten (want ik ken je zo'n beetje); wee jou, als je niet precies becijfert, dat de kunst van het romanschrijven er uit bestaat dié romans te schrijven, die door hen genoten worden.
Ik: Goeie God! Denk je, dat ze zùlke slechte romans genieten?
Hij: Geen woord kwaad zou je 25 jaar geleden hebben mogen zeggen over Marie Corelli; 20 jaar geleden over Florence Barclay of Marjorie Bowen, 10 jaar geleden over Merijntje Gijzen en Jo van Ammers-Küller. Vandaag over dezelfde Jo en mevrouw Székely-Lulofs en...
Ik: Zwijg. Ze hebben me niet gevraagd om een catalogus van goede of slechte romans, om te onderscheiden tussen het superieure of inferieure in deze branche, tussen highbrow- en leestrommelpeil, maar om de kunst te behandelen van het romanschrijven.
Hij: Nu ja, de kunst... dat wil als resultaat toch zeggen: het superieure?
Ik: Ik zoek naar een omtrekkende beweging, maar die tegelijk de omtrek van mijn definitie zal zijn. De romancier, nietwaar, is door zijn onderwerp bezeten, ook als hij een inferieure roman schrijft. Er is een verschil in qualiteit, in intensiteit, in persoonlijkheid tussen Tolstoï, of, om dichter bij honk te blijven, Couperus en mevrouw X., maar ik zou er mijn hand niet voor in het vuur durven steken, dat mevrouw X. per se minder bezeten was door haar onderwerp, toen ze schreef, dan Couperus. Wat is een roman, een ‘echte’? Voor 9 op de 10 lezers het omstandig relaas van een gelukkende of mislukkende liefde. Madame Bovary, Anna Karenina, in alle schakeringen van talent of ontalent. Wat is voor 9 op de 10 lezers eerste vereiste voor een roman (een ‘echte’)? Dat de ontwikkeling geleidelijk plaatsheeft. Orde, zelfs voor de grootste catastrofen. Of iemand mooi of lelijk ‘styleert’, of iemand er een belangrijk of onbelangrijk ‘levensinzicht’ op nahoudt, is welbeschouwd iets anders. Een echte roman is een boek van omstreeks 300 bladzijden, een boek waar je zowat 2 dagen over doet als je een gulzig lezer bent en een kleine week als je tot de langzame genieters behoort. Mooi. Wat is het enige serieuze beginsel in deze tax? Dat het boek ruimte suggereert, verloop van tijd. Als alles zo vlug verloopt, heb je de tijd niet om jezelf in te prenten dat het werkelijk gebeurd is. Alles is een kwestie van verhoudingen, en op het toneel zie je de schok-
kendste levensdrama's zich afspelen binnen drie uur tijd, maar daar is dan ook veel samenwerking voor nodig, en een boek dat maar drie uur duurt, nu ja, dat blaast zich op als het zich roman noemt, dat is op zijn best een grote novelle.
Hij: Ja, ik weet wel dat jullie er spitsvondiger onderscheidingen op na houden, maar in hoofdzaak lijkt die opvatting mij gezond; ik zie het ook wel zo.
Ik: Mooi, mooi. Met de spitsvondigheden van ons ellendige vaklieden, specialisten, theorieverkopers, zal ik je niet lastig vallen. Ik ga verder. Wat is er nu in de eerste plaats nodig voor iemand die zich opmaakt om een ander 300 bladzijden lang een verhaal voor te zetten over - bij voorkeur - een gelukkende of mislukkende liefde? Natuurlijk dat hij er zelf aan gelooft. Overtuiging dus. Ten tweede: dat hij het onderwerp belangrijk genoeg acht. Dat moet wel ferm deel uitmaken van zijn overtuiging. Een belangrijk onderwerp, met overtuiging geschreven, en daarna met de nodige lust, dat wil zeggen in dit geval: met de nodige orde en langzaamheid. Karel heeft Annie ontmoet en begint haar lief te hebben, maar zij is de vrouw van Frits. De schrijver begint zijn - laten we zeggen - vierde hoofdstuk: ‘Toen Karel die morgen wakker werd, scheen de zon reeds fel in zijn kamer. Hij wreef zich de ogen uit, en zag Annie’. Neen, dat is iets te vlug; dat is niet diep genoeg. Geef een beschrijving van de zon in de kamer. Vertel dat hij niet dadelijk Annie zag, maar een pijnlijk gevoel had in het achterhoofd; dat zijn hoofd dof was, dat hij een vreemde knaging in zich voelde, enz. en laat hem dàn Annie zien. Onmiddellijk ben je dan veel meer in de literatuur; de ‘echte’ romanliteratuur. Toch blijft het voornaamste, dat je die mensen laat opstaan. Ze mogen ook al opgestaan zijn, natuurlijk; je mag je nieuwe hoofdstuk ook beginnen met: ‘Toen Karel die morgen de trap afkwam’, en een beschrijving geven van 's mans eenzaam zitten aan het ontbijt. Het enige is dan, dat hij Annie in een koffiekop zal zien inplaats van naast zijn scheerspiegel; geen mens zal er op komen hem te verdenken van traagheid van geest, omdat hij Annie eerst terugzag aan het ontbijt in-
plaats van toen hij zich schoor. Het effect zal hetzelfde zijn. Hij: Je bedoelt in dit alles toch, dat hij Annie in de geest zag? Ik: Je bent nog niet eens een romanlezer, als je daaraan twijfelt. Hij ziet Annie in de geest, zoals de auteur het ook doet. De auteur ziet hem in de geest, en Annie in zijn geest, enz. Maar het voornaamste is dat al dit zien wordt overgebracht in de geest van de lezer, en niets is daarvoor zo goed dan dat de helden van het verhaal weer eens opstaan, ontbijten, de zon zien schijnen, opmerken welk geluid de tram maakt en wat zo al meer aan het werkelijke leven herinnert. Het rustig toegewijde kopiëren - al is het dan in de meest artistieke kleuren - van het werkelijke leven kenmerkt de geboren romancier. De geboren romancier is iemand die zo'n plezier heeft in zijn personages, dat hij ze uitentreuren weer opvatten en een eindje verder schuiven kan. Eerste vereiste voor hem is, dat zijn eigen personages hem niet vervelen, of althans dat hij zich wijsmaakt dat zoiets niet gebeurt. Van de kunst van het romanschrijven is dit simpele onderdeel waarschijnlijk wel de essentie. Hij: Maar er is toch een verschil tussen Couperus en Robbers! Ik: Dat wil zeggen: er is een verschil tussen wat zij belangrijk vinden, de personages die zij belangrijk vinden, en vooral het waarom daarvan, en bijgevolg ook: tussen de dingen, die die personages doen en de woorden die zij spreken. Misschien is ook daarin alleen maar een verschil van nuances; maar in de kunst hangt alles af van nuances; en het verschil tussen de persoonlijkheden van Couperus en van Robbers tenslotte ook. Het is gewoon door een verschil in nuances dat de ene pagina rijk is en de andere arm, dat de ene roman vol is en de andere leeg. Met de kunst van romanschrijven heeft dit niet veel uitstaande...
Hij: Waarmee dan wel?
Ik: Eerder met de kunst van mens te worden, een onderwerp dat mij nu niet aangaat.
Hij: Hm, ja. Je bedoelt, Robbers is nooit zoveel mens geworden als Couperus. Maar de kunst van het romanschrijven verstond hij dus toch even goed?
Ik: Waarom niet? Geen van beiden zijn grote vernieuwers, als je bij dit voorbeeld blijft; geen van beiden heeft, qua vorm, iets toegevoegd aan bijv. Anna Karenina, dat Couperus zelfs sterk heeft beïnvloed. Zij hebben de solide, betrouwbare romanvorm genomen die de 19e eeuw hun gaf. Laten we de vernieuwers van romanvormen buiten beschouwing, want 9 op de 10 keer kom je dan terecht in de ‘onechte’ roman. Wat ik nu met je naga is: wat de traditie van millioenen lezers als eis gesteld heeft aan genietbare en echte romans. De dialoog is daarin ook zeer belangrijk, en moet ook zo natuurlijk mogelijk zijn. Ik bedoel: je moet de personages horen spreken, nietwaar? hun accenten en stemmen, als je aan ze geloven wilt. Hoe bereikt de auteur dat?
Hij: Door ook de werkelijkheid te kopiëren natuurlijk.
Ik: Precies, bijv.: ‘Kòm, tantetje, nu kom ìk eens gezèllig naast ù op de canapé zitten!’ Gezellig begin zelfs van een hollandse roman; geen twijfel dat 9 op de 10 lezers op slag stem en accent herkennen.
Anders: ‘Beste kerel, wat heeft dat een tijd geduurd dat we elkaar niet zagen! Ga zitten, ga zitten. Wacht, wil je een port of een sherry? Sherry, mooi! Djongos, bawa doea sherry! Sigaret?’ We zijn in Indië, dat heb je gemerkt, en nietwaar, wat was de dialoog natuurlijk. Schrijf je veel van dergelijke dialogen, dan ben je voor het grote publiek wel een groot-schrijver-in-de-losse-dialoog.
Ander toneeltje: ‘Karel! Je méént het niet!’ Zij zag dat zijn mond bits werd, maar hij zweeg. ‘Jòngen toch!’... Hij staarde haar hard aan. ‘Maar jongen, begrijp je dan niet, dat ik je nodig heb? Dat ik je nu nooit meer kan laten gaan?’ ‘Het zal toch moeten’, zei hij hard. Zij deed twee stappen naar hem toe. ‘Méén je 't?’ Hij sloeg de ogen neer, maar zij zag zijn kaken werken, zijn schouders waren vierkant en onverbiddelijk in het grijsblauwe overhemd. En ze gilde opeens: ‘O, ik begrijp het, ik begrijp het!... Je hebt nóóit van me gehouden!... Je bent als alle àndere mannen!... Je dàcht alleen maar, dat je van me hield, maar je lóóg het altijd, je lóóg!’... Accenten en
puntjes-puntjes als confetti erover gestrooid, anders deugt het niet in een echte hollandse roman.
Hij: Mooie improvisatie. Zeker een keukenmeidenroman.
Ik: Hoe kom je erbij? Volstrekt niet; een normale leestrommelroman. Vond je het soms lelijk? Dat komt dan omdat ik die scène een beetje apart heb gezet. Op de juiste plaats in het verloop van de rest, doet-ie 't waarschijnlijk heel goed.
Hij: Ik heb nog maar weinig tijd, en ik was eigenlijk gekomen om te praten over andere dingen. Maar ik zie dat ik je er niet van weerhouden zal: schrijf je artikel maar over de roman. Dit alles, wat je me nu verteld hebt, zal er dus de hoofdschotel van zijn?
Ik: Misschien wel het hele diner. Wat valt er méér te vertellen, tenzij je lijstjes gaat opmaken over het superieure en inferieure, zoals we zoëven al zeiden, en dat blijft immers een kwestie van smaak? Hoe kun je iemand bewijzen, dat een roman als Tristram Shandy, hoewel ook ‘onecht’ als roman, voor een blijvend kunstwerk doorgaat en dus ‘goed’ is, en Sorrell en Zoon een uiterst middelmatig en voorbijgaand verschijnsel, wanneer die persoon geen tien bladzijden zal lezen in Tristram Shandy zonder te geeuwen, en zijn diepste zielslagen voelt trillen bij Sorrell en Zoon? Het is me nooit gelukt iemand, die het niet van tevoren met me eens was, duidelijk te maken dat een boek dat mijn voorkeur had goed was en een boek dat hij bewonderde slecht. Natuurlijk zijn er z.g. objectieve maatstaven en Shakespeare is - IS, in kapitalen - groter, belangrijker, enz. dan De Jantjes. Maar voor iemand die opleeft bij De Jantjes kan hij met-dat-al morsdood blijven. De lezeres die oprechte tranen schreit bij Rode Rozen van Courths-Mahler is in inniger contact met ‘de kunst’, leeft oprechter mee met het leven zoals zich dat in een boek voordoet, dan de criticus die met lange tanden knabbelt aan een ‘superieur’ voortbrengsel. De kunst van het romanschrijven op highbrow-peil overgebracht, is niet meer de kunst van het romanschrijven maar het naleven van een betere smaak. We zijn allemáál begonnen met Buffalo Bills en razende geestdriften voor minderwaardig
schrijfwerk; alleen door vergelijking kom je tot juistere waardebepaling, alleen al proevende ontwikkel je je smaak. Maar fijne likeur of de grofste alcohol, wat doet het er toe, als het alleen de dronkenschap is die telt?
Hij: Ik ga weg. Maar toch, nog één ding: ik vind dat je te weinig stelling genomen hebt. Als je het zó aanlegt zal de Vereniging je artikel ook zeer onbevredigend vinden, let op wat ik zeg.
Ik: Dan is er geen uitkomst, dan heb ik alleen de keus tussen nederlaag en nederlaag. Ik wil niet zeggen welke romans tot ‘de kunst’ behoren en welke niet, en als ik het wilde, zou het veel te lang duren en belachelijk zijn. Ik kan niet anders zeggen dan dat het essentiële van de kunst van het romanschrijven is: een overtuigd romancier zijn. Anders schrijf je misschien heel interessante boeken, maar op het stuk van de roman ‘onechte’ romans. Paul Valéry is een van de fijnste dichters, scherpzinnigste essayisten, meest erkende leiders van de europese ‘intelligentsia’, maar hij is geen romanschrijver en hij weet het. Hoe heeft hij dat uitgedrukt? Door te zeggen: ‘Ik kan niet uit mijn pen krijgen: Madame la Comtesse est rentrée à six heures’. Dáár komt alles op aan. De geboren romancier weet dat hij dat moét; en of het moet of niet, hij schrijft het keer op keer met lust.
Hij: Het is jammer dat ik weg moet. Ik zou je anders vragen nòg wat voor me te improviseren: een natuurbeschrijvinkje of zo. Dat ontbrak nog in wat je opsomde.
Ik: Het kenteken van een slimmerd is, dat hij iemand aantast in zijn zwakke punt. Ik zal ons gesprek opschrijven voor de Vereniging, dat lijkt mij beter dan een artikel, dat minder oprecht zou zijn.
Hij zei: ‘Als je denkt, dat ze aan deze oprechtheid zullen geloven, ben jij geen slimmerd’ - en ging.
Ik bleef een kwartier op de plek staan waar hij mij verlaten had, proberend enige wijsheid en diepte te vinden in zijn laatste bescheid. Die niet hebbende kunnen ontdekken, zette ik mij tot het redigeren van deze dialoog.