[p. 103]

Dominique Fleuret: Description des passages
Publiée par son petit-fils Fernand Fleuret

Fernand Fleuret is voornamelijk bekend om zijn knappe constructies van het verleden; ofschoon hij de schrijver is van een der beste Don Juan-verhalen die er bestaan, heeft een zekere liefde voor militaire onderwerpen zich eveneens gemanifesteerd: zowel in het fantastische verhaal van Jim Click, waarin een automaat het genie van Nelson vervangt, als in zijn mystificatie Le Carquois du Sieur Louvigné du Dezert, waarin hij een volledig zeventiende-eeuws satiriek dichter creëerde, een geletterd oud-soldaat, wiens levensbeschrijving aan het dichtwerk voorafging. Daar is ook nog Fleuret's liefde voor Agrippa d'Aubigné.

Nu hij het authentieke zelfgeschreven relaas van de veldtochten van zijn overgrootvader uitgeeft, met slechts de punctuatie en een voorrede van hemzelf, draagt hij bij tot die bijzondere napoleontische mémoires, waarin, voor zover het schrijvende militairen betreft, de russische veldtocht door de Ségur, de buitengewoon levendig geschreven mémoires van de cavalerist Marbot (door Conan Doyle voortreffelijk gevulgariseerd in zijn Brigadier Gérard), de snoeverige van kapitein Coignet en de sobere van sergeant Bourgogne bovenaan staan. Vergeleken met al deze voorgangers, is het boekje van Dominique Fleuret sympathiek en curieus, meer niet: hij is voor het minst even sober als Bourgogne, die geschreven heeft als een kapitein waar Coignet ophakte als een sergeant, maar hij mist alles van diens onmiskenbare beschaving. Reeds taalkundig is zijn boekje in zekere zin de moeite waard; het opent met de zin: ‘J'ai donc existé audit Bertheléville jusqu'à l'âge de huit ans’, en op deze pakkend naieve toon, met een meer dan spartaanse nuchterheid, gaat het voort, met alle verwarringen ook die het spraakgebruik kent tussen ‘être’ en ‘avoir’ als hulpwerkwoorden toegepast. Fleuret heeft voornamelijk de spaanse campagnes meegemaakt, daar waar het grote leger de verwoedste tegenstand vond; en zijn mentaliteit is zonder één

[p. 104]

moment van twijfel die van de franse soldaat uit die tijd: hij doet zijn plicht als hij vecht, hij verwondert zich over niets - tenzij over vissen in vier kleuren die hij in Lyon ziet. Hij wordt gewond en geneest weer, en vertelt door zonder één gevoelsdetail; hij schrijft op dezelfde manier: ‘Toen keerden wij terug om die stad af te branden’, als: ‘Daar heb ik toen grote honger geleden en grote dorst’. Het is zelfs vermakelijk te zien, hoe voor al deze mensen van actie bepaalde woorden met de grootste rust terugkomen, als ‘naar kantoor gaan’ voor de grotere en kleinere ambtenaar. Het is bij de boekaniers van OExmelin precies als bij de soldaten van de Grande Armée; tegenover de techniek van sommige dingen geen verschil - Fleuret schrijft: ‘Toen hebben wij daar alles afgebrand, vermoord of buitgemaakt wat zich maar aan ons voordeed’.

In Spanje krijgsgevangen gemaakt, wordt hij naar Engeland gevoerd; zijn verblijf in Engeland is iets rijker aan ‘menselijke’ details, omdat hij hier minder voelt met het collectieve gevoel van de troep. Maar Spanje of Engeland, waar hij de liefde ontmoet, zij het op zijn manier - zijn rapport blijft even laconiek. Als Napoleon van Elba terugkeert, schaart hij zich even vanzelfsprekend weer onder de adelaars. Hij maakt de slag van Waterloo mee en de vlucht, en de laatste stuiptrekkingen van de ‘brigands de la Loire’, en geeft alles weer als gold het een spiegelgevecht. Over de Keizer zelf laat hij zich zo goed als niet uit; maar hij ‘bijt op zijn knevel’ als hij een parade van zijn regiment ééns niet kan bijwonen. Een enkele maal laat zijn achterkleinzoon, die toch met liefde alle punten en komma's (en zelfs te veel komma's) in zijn tekst heeft gezet, een paar woorden, maar dan gecursiveerd, zo staan als hij ze zelf geschreven heeft, waarschijnlijk om zijn accent ook eens weer te geven: ‘hureusement’, ‘en érière’. Voor zover zijn spelling alleen maar fonetisch leek, werd zij verbeterd. Daar is ook nog het mysterieuze woord ‘Passages’ uit de titel, dat men misschien te lezen heeft als in deze zin, die veelvuldig terugkomt: ‘Nous nous sommes fait passage’, enz. Men leest het boekje in één trek uit, overtuigd van de speciale betekenis ervan. De

[p. 105]

bijdrage is bescheiden, maar ongemeen zuiver, voor de literatuur waartoe zij behoort; het woord vooraf van de achterkleinzoon misstaat bijna door een te groot contrast van literaire cultuur; hier, meer dan elders, wordt het sierlijke proza van Fernand Fleuret langzaam en gemaniëreerd.