Henri Michaux: Un barbare en asie

Dit is de tweede grote reis waarop Henri Michaux zijn lezers meeneemt. Niet zo lang geleden nog, trok deze jonge schrijver de richting uit van de Amazone en bracht een boek met zijn reisindrukken tot stand, onder de sonore titel Ecuador. Men zou, als men hem niet beter kende, aan een avonturier hebben kunnen denken in het genre van F.W. Up de Graf. Maar wat een dwaling! Want Henri Michaux, belgisch literator uit het modernisme voortgekomen, en ongeveer Parijze-

[p. 71]

naar geworden na zijn debuut in de brusselse Disque Vert, heeft andere titels en een verleden dat men werkelijk niet zo maar verloochenen kan. Als Michaux zich van zichzelf ontdoet, is het in een plaquette in de literaire reeks Une OEuvre, un Portrait, in een aantal ontmoetingen, samenspraken, etc. met zichzelf, onder het opschrift Qui je fus: ‘Wie ik was’ staat dan bijv. voor de Michaux van de brusselse tijd, ‘wie ik ben’ (belangrijk verschil!) voor de Michaux van de Nouvelle Revue Française. In Ecuador komt de Michaux die misschien voorgoed ‘wie ik ben’ geworden is, tegenover een exotisch landschap; hij ondergaat allerlei indrukken en noteert; hij komt bij een vulkaan, die hem als zodanig niet meevalt en spreekt zijn hele boulevard-geest uit, met specifiek parijse ‘ah! ah!’'s. Geen ogenblik wordt hij dupe van het decor, iedere navolging van Chateaubriand blijft verre van hem; hij blijft heus werkelijk wie hij nu voorgoed wel is: een intellectueel van deze tijd, in Parijs gevormd, zonder respect, immers een Westerling, maar met veel fantasie toch (op z'n parijs), en voortdurend bereid tot de deformaties van de humor. De belangrijkste literaire prestatie van Henri Michaux blijft tot dusver dan ook een gedicht als Le Grand Combat, waarin het grote gevecht geschilderd wordt door overtuigende eigengemaakte woorden; zoiets is origineel en humoristisch, en maakt de auteur in zekere zin tot rivaal van James Joyce in de lijn Anna Livia Plurabelle. Het zou jammer zijn indien het grotere talent van Joyce de wel even originele prestaties van Michaux (die het evenmin bij dat ene gevecht heeft gelaten) opslokte; maar misschien steekt hierin de materie voor een belangrijke literaire discussie, als indertijd, gedurende het symbolisme, over het vaderschap van het vrije vers, dat al of niet voor het eerst geboren heette - symbolistisch althans - uit Gustave Kahn.

Als reiziger naar Azië is de subtiele ‘barbaar’ Michaux (de subtiliteit druipt al uit de keuze van die naam) precies even interessant als de bereizer van Ecuador. Overal vindt men wel curieuze aantekeningen, hier wat gevoeliger, daar wat scherp-

[p. 72]

zinniger, elders weer wat grappiger, over de bevolkingen van Engels-Indië, China en zelfs van ons Indonesië. De trots van Michaux schijnt te zijn dat hij er overal zo weinig mogelijk van ‘begrijpen’ wil; dit onbegrijpen immers komt de ‘frisheid’ van zijn indrukken zeer ten goede. Er zijn verschillende manieren van onbegrijpen; getuige het minstens even weinig begrijpende boekje over China, dat enige tijd geleden geschreven werd door een andere intellectueel, Marc Chadourne. Déze manier van Michaux nu is wat men in Parijs zonder mankeren qualificeert als ‘charmant’. Het is allercharmantst om de jonge auteur van de N.R.F. zich aan al die zwarte, gele en bruine snoeshanen te zien wrijven, met precies dezelfde puntige naiefheid, waarmee zo'n gekleurde snoeshaan zich soms in ons werelddeel aan de dingen wrijven komt. En de èchte reizigers zelf, de vakkundigen, de weters en begrijpers, staan tegenover deze manier ontwapend; zij lachen ook. Wat een amusement voor Hermann Graaf Keyserling bijv. om deze vergissingen nauwkeurig en toch direct te controleren op de fundering van eigen ijverig verworven en bijgehouden kennis van dezelfde zaken, die door Michaux alleen maar fris bekeken zijn; bekeken, en zo origineel getoetst aan zijn eigen wereld van ‘wie ik nu wel voorgoed ben’. Ik kan alleen zeggen dat ik hierin minder gelukkig was dan de kenners van Engels-Indië en China, landen die ik niet ken; voor mij was de contrôle alleen mogelijk ten opzichte van Nederlands-Indië, en de oppervlakkigheid, de kinderachtigheid, de botte verwarring van deze bladzijden hebben mij minder getroffen als grappig dan wel als idioot. Maar ik ben er zeker van dat Henri Michaux zelf een veel belangrijker wezen vertegenwoordigt dan men uit zijn grote reizen zou opmaken; en wie weet hoeveel ervaringen hij vergeten heeft te noteren, uit slordigheid en misschien wel eens uit schroom? Het volgende boek van deze auteur - reisverhaal, poëzie, roman of wat het zijn mag - moet men niet verzuimen te lezen, wanneer men zich interesseert voor het feit of hij nòg altijd voorgoed dezelfde, of tòch al een klein beetje een ander is.