André Gide: OEuvres complètes II
Dit deel van Gide's verzamelde werken opent met aantekeningen over een reis naar Italië en Noord-Afrika; de laatste vormen in de gewone uitgave een deel van Amyntas, de eerste waren tot dusver alleen in een thans onvindbare plaquette gepubliceerd, maar zijn van minder belang. Men ziet in dit proza nu duidelijk de overgang naar Les Nourritures Terrestres, en des te merkwaardiger zijn de golvende, met zorg mu-
zikaal gehouden zinnen van deze reisbeschrijving ook, wanneer men er het latere Voyage au Congo naast legt, waar de ‘meester’ schrijft in het bewustzijn dat alle proza van zijn hand, tot het simpele rapport toe, de stempel van zijn persoonlijkheid wel dragen zal.
Twee bekende bundels in de gewone uitgave zien wij in dit deel door de chronologie reeds versnipperen: Amyntas en Prétextes. (Van het laatste zullen enkele critieken, die nu hun actualiteit verloren hebben, niet worden herdrukt.) De voornaamste werken hier integraal bijeengebracht, zijn Les Nourritures Terrestres en Saül. Bij het eerste, dat door velen voor Gide's hoofdwerk gehouden wordt, door anderen zelfs voor zijn ganse ‘filosofie’, staat hier de veel latere epiloog afgedrukt, waarin de schrijver zelf het veeleer een werk van zijn jeugd noemt, in ieder geval verbonden aan een bepaalde tijd, en, zijn eigen voorschrift getrouw, door hem verlaten zodra het achter hem lag. (In menig opzicht is toch L'Immoraliste er in verhaalvorm een repliek van.) Het is vreemd, dat Gide, noch in zijn journaal noch elders, in deze periode op het citeren van Nietzsche te betrappen is, terwijl hij de invloed van Goethe bij herhaling erkent; indien hij Nietzsche destijds nauwelijks kende en men bij de Nourritures dus met een ‘ontmoeting’ te doen heeft, geldt het een der belangrijkste ‘ontmoetingen’ van de 19e eeuw.
Saül is de ernstigste toneelproeve in Gide's oeuvre, en welk een onthullingen bevat het werk niet, wanneer men het herleest na Si le Grain ne meurt..., en op deze plaats, tussen de Nourritures en L'Immoraliste. Het is het drama van Gide's ‘inquiétude’ uit die tijd; vurig en beheerst, en toch telkens (als in de scènes die te maken hebben met het afknippen van Saul's baard) met die bijsmaak van het groteske, waaraan Gide zijn lezers op de meest onverwachte ogenblikken heeft gewend, en die hier en daar zelfs het kluchtige benadert. De dwaze opmerking van Paul Souday, dat L'Immoraliste een satirieke roman zou zijn, wordt verklaarbaar bij een oppervlakkige lezing van Saül.
De hierop volgende Réflexions, Feuillets en Lettres vervangen het dagboek, dat door Gide enige jaren verwaarloosd werd. De Réflexions zijn droger, strenger, in ‘wiskundiger’ formules vervat, dan de meeste van zijn direct-moralistische aantekeningen. Zij worden gevolgd door het belangrijke artikel over Les Déracinés van Barrès, dat de a-nationale houding van de ‘beweeglijke’ Gide tegen de steeds nationaler wordende van zijn voornaamste rivaal (in invloed op de franse jeugd) reeds geheel aangeeft, met die subtiele onderscheiding waar de Catalogue des pépinières Croux voor aansprakelijk blijft: ‘niet ontworteld, maar overgeplant’. De brieven aan het slot geven een voorproef van de omzichtige en hoog-literaire manier, waarop deze kunstenaar zich telkens ronddraaide om te bepalen waar hij zich precies bevond; hier krijgt de historicus voornamelijk een glimp van Gide gedurende de Dreyfus-zaak (hij bewondert Zola meer dan Drumont).
Het portret, aan dit deel toegevoegd, is dat waarnaar het ‘masker’ van Valotton (in Gourmont's Livre des Masques) getekend werd, maar het gaat tot de knieën: men ziet er een zwerver met romantische mantel, een soort bergbeklimmershoed, de smalle zoekende ogen, en de baard van een 16e-eeuws Hugenoot.