[p. 493]

Scenario tegen de vrijheid

[p. 494]
[p. 495]

Wat Stendhal ‘energie’ noemde, schijnt nu enkel nog in de klassenstrijd te kunnen worden uitgeleefd: de verhouding tussen man en vrouw, de strijd die daar zal blijven bestaan, zolang zij niet werkelijk buiten elkaar kunnen, de positie van de vrouw van heden die steeds meer vrij wil staan en van de intelligente man die haar recht op vrijheid moet begrijpen, dit alles schijnt, behalve in de primitiefste lagen van het volk, zich alleen uit te spelen in psychologische conflicten, met samenblijven of uiteengaan als uiterste maatregelen. De strijd bestaat, maar door de strijders zelf zoveel mogelijk genegeerd, in subtiele psychologische zetten, onder het wederzijds begrijpen door, dat men elkaar en zichzelf verschuldigd is.

Men zou een scenario moeten schrijven voor een film, met als onderwerp de terugkeer van genegeerde of vervalste primitieve eisen. Met een verwoede handeling à la Stendhal soms, zou het een koppige les kunnen worden. De grote moeilijkheid is om er in onze tijd aan te doen geloven; de handeling zou zich moeten afrollen als een koortsdroom, overtuigend boven het realisme. Men zou Spanjaarden of voor het minst Italianen kunnen nemen voor de hoofdpersonen als Parijzenaars al te onwaarschijnlijk zijn, maar de truc is banaal; men doet dus beter tegen de waarschijnlijkheid in te gaan en zoal niet Zweden of Denen te nemen (of Hollanders), dan toch ook niet een ras waarbij men aan alles-overheersende hartstocht denkt als aan een verplichte zaak; geen Sicilianen, maar desnoods Duitsers. Aan de individuele bezetenheid van de hoofdpersoon zoals ik hem zou willen, viel trouwens toch niet te ontkomen.

[p. 496]

Een jonge duitse landedelman, Erich von Kesten, schatrijk, komt op zijn 23e jaar in Parijs. Hij is eerzuchtig en wil schitteren, intellectueel genoeg om alle vrijheid in liefdesverhoudingen te begrijpen en met overtuiging te willen toepassen. Het gaat in het begin uitstekend; hij heeft in Berlijn al een paar avonturen gehad en merkt met trots dat de langgevreesde parijse vrouw hem na enkele ontmoetingen niet meer imponeert. Om zich de juiste omgangsvormen eigen te maken, begint hij in een maison de rendez-vous, met de zekerheid dat hij zich niet in de luren zal laten leggen door alle gravinnen en baronessen die men hem er zal aanbieden. In deze vrouwen leert hij alle andere minachten.

Na enkele maanden wordt hij gewikkeld in een onverwacht avontuur: een politiek personage heet bestolen te zijn door een spionne, het signalement wordt vaag gegeven en men denkt aan een Duitse, maar de vrouw blijft onvindbaar. Hij ontmoet dan een vrouw, die hij als een landgenote herkent en die hem voorkomt aan het signalement te beantwoorden; hij praat met haar over de zaak en zij verraadt zich. Twee dingen werken dan in hem: hij wil zichzelf bewijzen dat hij intellectueel en vrij genoeg is om niet in het minst patriot te zijn, en hij ondergaat de bekoring van de rol van amateur-detective; hij gaat op eigen houtje aan het werk, identificeert de vrouw geheel en geeft haar bij de politie aan. Zij wordt gearresteerd en enige journalisten, die van zijn aandeel in de zaak gehoord hebben, noemen hem en leggen er de volle nadruk op dat een Duitser spontaan heeft meegewerkt aan de ontmaskering van de spionne. Andere journalisten, in het bijzonder van het satiriek-mondaine blad Larigo, vallen hem daarentegen heftig aan, leggen de nadruk op het ongalante van een dergelijke handelwijze, beschuldigen hem van zucht naar publiciteit en publiceren een snapshot van hem met een beledigend onderschrift. Voor het eerst merkt Erich zijn naiveteit, en hoe belachelijk hij zich gedragen heeft: deze kinderachtige terugval naar de schooljongensmentaliteit, terwijl hij juist dacht in Parijs volkomen tot man gerijpt te zijn. Maar hij voelt dat hij

[p. 497]

nu toch iets doen moet en hij heeft niemand om hem te raden dan een nogal verlopen boemelvriend. Deze amuseert zich inwendig kostelijk met het figuur dat de rijke jonge Duitser slaat: er is maar één ding te doen, zegt hij, vooral in Parijs, op een impertinente manier antwoorden in het blad zelf; en hij helpt Erich met het opstellen van het antwoord. Het wordt in het blad opgenomen en maakt een pijnlijke indruk van arrogante ploertigheid. De chroniqueur die zich niet verwaardigen kan er zelf op te antwoorden, vraagt aan de humoristische specialiteit van het bureau een geschreven caricatuur van Erich als amateur-detective, waarin met eindeloos veel humor duidelijk uitkomt dat de amateur-detective altijd een gentleman is en deze jonge Duitser alles wat daar niet op lijkt. Erich wil naar de krant gaan, maar zijn raadgever houdt hem tegen: hij moet nogmaals antwoorden, zegt hij, en ditmaal met evenveel humor, want de Parijzenaar geeft altijd gelijk aan degeen die hem het best heeft laten lachen. Erich, die over geen grein humor beschikt, maar zelf een onhandig, hoewel door de gloed misschien overtuigend artikel klaar had, laat zich opnieuw raden en ondertekent een stuk dat de vriend voor hem heeft opgesteld. Het wordt met vreugde in Larigo opgenomen, met twee verpletterende regels eronder van de hoofdredacteur. Ditmaal dwingt Erich zijn raadgever met hem mee in een taxi te stappen en komt heet van woede op de krant.

Men ontvangt hem na een eindeloos wachten en spreekt hem dan toe op hoge toon. De vriend, die als Parijzenaar hier beter het woord voert dan Erich, antwoordt; bij zijn eerste woorden merkt Erich hoezeer de man met zijn vijanden één is, hoe hij niets anders zal doen dan genieten van de klucht die men ervan maken kan. Hij vraagt dan zelf met wie hij spreekt: het blijkt dat hij staat tegenover de hoofdredacteur; hij gaat op hem toe en slaat hem over het gezicht. Andere journalisten komen aangesneld, Erich wordt overmand en de trap afgegooid. Diezelfde avond stuurt hij twee getuigen, die hij met moeite heeft weten te vinden maar die door zijn koppigheid

[p. 498]

gewonnen worden, naar de hoofdredacteur, de chroniqueur en de humorist. Alleen de chroniqueur neemt de uitdaging aan; hij is iemand met traditionele opvattingen van eer, en wil op deze manier bewijzen dat hij èn een echte Fransman is èn van goede familie. Erich komt dus met de degen in de hand te staan tegen een slappe man van bij de veertig, met een kalend hoofd en een verouderd kindergezicht. Hij beseft hoezeer ook dit een komedie moet blijven en proeft vooruit op welke ironische manier het blad Larigo de verleende satisfactie altijd in eigen voordeel kan doen uitvallen; als hij tegenover de man staat, maakt dit vooruitzicht alleen hem zo woedend dat hij blindelings op hem losstormt. De grote chroniqueur is allesbehalve een groot schermer en had gerekend op de gewone wond aan de pink, hij pareert heel slecht, springt met een erg komische sprong achteruit, maar te laat, en krijgt een goed stuk van Erich's degen in het lijf.

(Dit deel beschrijven: een vierkante hof (tuin) wordt gehuurd van een leegstaand chic ‘hôtel’ (van de concierge gehuurd, z.g. omdat men er culture physique wil doen). De getuigen vindende cour te klein. De tegenstander van Erich wil weg, maar wordt door E. teruggehouden (spot?) en het gevecht heeft plaats.)

Erich is er niet minder onmogelijk door, maar een goed deel van zijn publieke belachelijkheid wordt erdoor weggevaagd. Een andere krant, rivaal van Larigo, commenteert het duel en informeert dag aan dag met dodende belangstelling naar de toestand van de chroniqueur; Erich schrijft enkele regels om aan te geven dat hij ook de hoofdredacteur en de humorist heeft uitgedaagd, maar dat beide heren hun bijzondere opvattingen hebben over waardigheid; ook deze regels worden door het andere blad gepubliceerd. Daarna verlaat Erich Parijs; hij had als getuige moeten optreden in het proces van de spionne, maar walgt nu van zijn gedrag en verbergt zich een tijd in Zuid-Amerika, ook om de gevolgen van het duel te ontgaan; Parijs houdt hem voor een bruut zoals aan het duitse karakter immers eenmaal eigen is, maar alles bijeen-

[p. 499]

genomen is ook de politie blij dat hij verder onzichtbaar blijft.

Dit alles worde in een soort voorspel van de film vlot afgedaan. Als Erich weer opkomt, is het ruim vier jaar later en is hij dus bijna 28. Hij ontmoet aan boord ergens (een willekeurige mooie streek uit te zoeken voor de entourage in de film) een oostenrijkse vrouw, iets ouder dan hij, charmant, teer, een beetje vermoeid maar natuurlijk even vrij van levenshouding, Maria Windingen. Zij reist, als hij, maar zij heeft weinig geld; zij is de gescheiden vrouw van een diplomaat die haar een toelage zendt. Erich wordt haar minnaar; op een dag zegt zij hem dat zij op een leeftijd gekomen is waarop een vrouw naar een kind verlangt. Hij is onder de indruk van haar bekoring en voelt haar als èn rijper èn verfijnder dan zichzelf; hij weet niet dat hij eigenlijk al van haar houdt, de regels van het spel verzetten zich tegen zoiets, maar hij denkt dat zijn onverschilligheid in al deze aangelegenheden hem hier juist toestaat galant en een beetje menselijk tegelijk te zijn. Hij vraagt haar dus of zij een kind van hem zou willen hebben; zij zegt: ‘Waarom niet? en zelfs graag’. In werkelijkheid houdt zij al van hem, en zij weet het; in iedere verhouding die zij had, heeft zij geweten dat zij tegen zichzelf inspeelde, als zij het bij de oppervlakkige gevoelens van een liaison hield; iedere keer (zij heeft trouwens niet zoveel liaisons gehad als haar reputatie het wil) heeft zij gevoeld dat zij hierin een echte vrouw was, dat zij zich in werkelijkheid altijd meer gaf dan de regels van het spel het voorschreven en dan zij zelf het had gewild. Nu zij bijna dertig is, komt in haar gevoel voor Erich een bijsmaak van wanhoop; zij weet dat zij zich geheel aan hem zal hechten, en toch zou ook zij nog - ook ditmaal weer - vrij willen blijven. En in ieder geval zal zij hem niets zeggen: haar aard en de training die zij heeft op dit gebied, hebben haar in staat gesteld om zich nooit aan een man vast te klampen; zij stelt er haar vrouwelijke eer in, en de verscheurdheid die het gevolg is van de strijd tussen haar wil

[p. 500]

en haar aard, geeft haar de toon van tere vermoeidheid en begrijpen die juist haar voornaamste charme is.

Als zij zo volkomen op haar manier antwoordt, verklaart Erich zich bereid de vader van het kind te zijn. Zij reizen enige tijd samen; Maria wijst hem op de moeilijkheden die het kind ondervinden kan als het geen wettige vader heeft, Erich antwoordt zonder aarzelen: ‘Laat ons dan ook maar trouwen. Het is gemakkelijker voor alles’. Hij denkt dat hij, ook nu, niet anders dan onverschillig welwillend is.

Maria wordt zwanger en zij trouwen; het idee van vrijheid blijft tussen hen voortbestaan. Erich ondervindt een soort gêne als zijn kind geboren is; het is een meisje. Zij wonen een jaar in een villa op Capri; dan besluit Erich plotseling opnieuw te reizen en vertrekt. Hij heeft gedacht dat hij het zichzelf verschuldigd was, dat hij zodoende alleen de belachelijkheid van een geregeld huwelijk kon ontgaan, en Maria heeft er niet over gedacht om zich over zijn besluit te verwonderen. Zij blijft nog enige tijd op Capri, maar de eenzaamheid wordt haar te sterk en zij gaat naar Rome. Weer een jaar gaat om; Erich is geen groot briefschrijver en laat haar bijna zonder berichten; bovendien worstelt hij met al zijn koppigheid tegen de ‘illusie’ dat hij niet buiten haar zou kunnen of zonder haar ongelukkig zou zijn. Zij van haar kant wil zichzelf bewijzen dat zij niet oud genoeg is voor de eenzaamheid, noch door het moederschap tot een verhouding tot haar kind alleen veroordeeld, in Rome neemt zij een minnaar: een oude kennis die zij daar terugziet, een vriend van haar eerste man, de braziliaanse politicus Vicente Sobral. Kort daarna wordt hij naar zijn land teruggeroepen; hij is een reeds ouder man, bij de 50, met zachte manieren en een onherstelbaar scepticisme in het leven, geen werkelijke leider maar iemand die gelooft dat zelfs de politiek een mens niet meer bevuilt dan iets anders.

Een half jaar later komt Erich terug; hij heeft ingezien dat hij van zijn vrouw houdt met een gevoel dat hij nooit eerder gekend heeft; en ofschoon hij zijn best gedaan heeft om een activiteit te vinden, heeft hij stelselmatig alle andere vrouwen

[p. 501]

vermeden. Als hij Rome nadert, weet hij dat hij één ding doen zal: zijn vrouw zeggen dat hij gelukkig is met haar getrouwd te zijn, dat hij blij is haar te hebben gevonden, dat het kind voor hem niet telt naast haar, alleen waarde voor hem heeft omdat het van hem en haar is, enz. Hij komt thuis en zegt haar dit alles; zij trilt van geluk. Maar zij moet een liaison verbreken die zij juist weer aangeknoopt heeft - steeds meer met de bijsmaak van wanhoop: ditmaal is het een jong italiaans officier, klein en tenger, met een soort popperige bravoure bij de harddraverijen, een kruising van verwend kind en operaheld, aandoenlijk bij dat alles, Lauro de Santi. Zij maakt het met hem af, maar haar redenen treffen geen doel; hij glimlacht en hij weigert. De terugkeer van haar echtgenoot schrikt hem natuurlijk niet af; hij zegt haar dat zij hem op deze manier niet mag wegsturen, ook als zij hem thuis niet meer ontvangen wil. Zij heeft medelijden met hem en voelt toch dat voor haar dit hele leven nu gedaan is; zij komt uitgeput thuis. Erich merkt haar ontroering en vraagt haar wat er is; zij maakt dan de fout te geloven dat hij ‘intellectueel’ nog steeds dezelfde is en bekent hem haar liaisons met De Santi en met Sobral.

Het is hem of hij in een ketel kokend water wordt ondergedompeld. Na de ontdekking dat hij van een vrouw houden kon op de sterkste, primitiefste manier, ontdekt hij nu dat hij op dezelfde manier jaloers kan zijn. Maar hij weet het voor haar te verbergen; zijn trots wil nog dat hij het haar tenminste niet zegt! In de volgende dagen doet hij zijn best De Santi te ontmoeten; hij ziet hem op de harddraverijen, maar verre van zijn stoutmoedigheden te paard te bewonderen, vindt hij hem ijdel en grotesk. ‘En toch is hij voor een vrouw misschien elegant en innemend, denkt hij, op een manier die mij geheel vreemd is’. Hij volgt De Santi naar een gezelschap, waarin hij zich mengt; daar brengt hij het gesprek op Maria Stuart, en met zijn blik op De Santi, alsof hij het voor hem alleen vertelde, zegt hij dat zij een bochel boven een knappe jongeman verkoos, spreekt hij over Rizzio en Darn-

[p. 502]

ley op een manier die Maria Stuart niet excuseert en nog minder sympathiek maakt. De Santi, die zich steeds aangekeken voelt en Erich niet kent (zijn naam heeft hij niet verstaan), denkt dat van hem een antwoord verwacht wordt en zegt: ‘Ik vind deze Maria nauwelijks een gesprek waard’. ‘Als u de naam van een vrouw uitspreekt die mij lief is, zegt Erich, drinkt u dan eerst op haar gezondheid!’ en hij gooit hem zijn glas in het gezicht. De Santi vliegt hem aan, maar hij is als een marionet in de handen van Erich die èn veel sterker èn vol haat is; men moet hem gehavend en halfgewurgd uit zijn handen losmaken. Een uur later krijgt De Santi een briefje: Denkt u aan de naam Maria in verband met mij voortaan.

Hij is allerminst laf, maar heeft niets van de koppigheid van Erich; hij laat zich zo spoedig mogelijk overplaatsen om het gebeurde te doen vergeten. Maar Erich zelf heeft na enkele dagen Rome verlaten. Maria, vernederd en ontsteld door het gebeurde, is met hem meegegaan. Zij vestigen zich opnieuw in een villa, ditmaal aan de Oostzee, in Duitsland zelf. Een jaar gaat om en Erich merkt dat het geluk waarop hij gerekend had, wegblijft; hij wordt nu verteerd door jaloezie, een soort medelijden voor De Santi ook vervolgt hem: waarom heeft hij die ene gestraft en de andere niet, die misschien van minder allooi was? Hij vraagt Maria naar Sobral; zij antwoordt hem met een werkelijke onverschilligheid, maar hij kan niet nalaten te denken dat dit een krijgslist is, dat de man misschien een diepe indruk bij haar heeft achtergelaten, vooral omdat het een zoveel oudere man is. Zoals hij geneigd was zich bij De Santi ten achter te stellen vanuit een oogpunt van charme en gratie, wordt hij nu gekweld door de mogelijkheid dat Sobral hem overtreffen kan in levenswijsheid; het wordt hem een behoefte de man te kennen en hij laat nagaan waar hij op het ogenblik zijn kan. Op een dag krijgt hij het bericht dat hij hem zou kunnen vinden als vertegenwoordiger van zijn land in Lima. Hij gaat er heen, na Maria een gefingeerde reden te hebben opgegeven (zij weet zelfs niet dat hij Europa

[p. 503]

verlaten heeft) en na enige moeite treft hij Sobral op een officiële soirée. Hij ziet een forsgebouwd man met grijzend haar al en zachte ironische ogen, maar in de plooi van zijn lippen wil hij een valsheid herkennen, waarvoor hij Maria opeens haat toedraagt: hoe heeft zij de zoenen kunnen verdragen van zo'n mond? Hij zegt nauwelijks een woord, tot Sobral hem vraagt of hij niet veel gereisd heeft; dan antwoordt hij met de grootste uiterlijke rust: ‘Een beetje overal en het laatst in Brazilië, waar ik de ondervinding heb opgedaan dat iedere Braziliaan een schavuit is’. Er is een kleine opschudding, maar de aanwezige Peruanen vinden het nog zo vreemd niet; Sobral tracht zijn volk met een bon-mot te verdedigen; Erich vervolgt: ‘Iedere Braziliaan is een schavuit en tegen iedere Braziliaan wil ik dit op iedere manier volhouden. Is u niet Braziliaan en vertegenwoordiger van uw land?’ Sobral is verplicht op de belediging in te gaan; zij duelleren de volgende dag op het pistool. Erich schiet ongemeen goed, maar zijn haat speelt hem parten; terwijl hij zich voorgenomen had de ander te doden, wondt hij hem alleen aan de schouder. Sobral heeft sinds lang begrepen wat de ware aanleiding is en aanvaardt zijn wond ironisch als een afbetaling; Erich voelt zijn wrok nauwelijks verminderd, maar moet Peru verlaten na het duel.

Hij kan niet naar Maria teruggaan hierna; iets tussen hen is onopgeruimd gebleven voor zijn gevoel; na enig nadenken meent hij dat hij het weet: hij wilde Sobral dood hebben en moet deze behoefte dus bevredigen. Al zijn vergissingen, alle intellectuele leugens hebben zich samengepakt op het hoofd van Sobral, in deze man localiseert hij onbewust al zijn jaloezie en zijn haat. Hij schrijft Maria alles, maar krijgt geen antwoord; hij blijft in Zuid-Amerika en wacht maniakaal tot Sobral overgeplaatst wordt. Dit gebeurt eindelijk; Erich reist hem na en vindt hem terug in een salon van New-York. Sobral herkent hem onmiddellijk als men hen aan elkaar voorstelt, het is of de hele verdere zaal voor hem wegvalt. ‘Wij hebben eens met elkaar gesproken over het braziliaanse

[p. 504]

ras, zegt Erich; is u nog altijd Braziliaan?’ Sobral haalt de schouders op. ‘U is dus nog altijd dezelfde schavuit.’ ‘Wanneer u mij zoeken wilt, zegt Sobral, ditmaal met bijna even grote haat, zegt u dan liever precies wat de ware reden is’. ‘De ware reden is dat ik u voor een schavuit houd, zegt Erich; u bent het natuurlijk individueel, maar zeker is het verergerd doordat u ook nog Braziliaan bent. Ik wil u graag nogmaals verantwoording geven voor dit gevoelen’. De woorden worden over en weer zo zacht en haastig uitgesproken dat de omstanders ze niet verstaan of aan een komedie denken of een grap. ‘Onnodig, zegt dan Sobral, een Braziliaan van mijn leeftijd mag zich de luxe veroorloven niet verder te letten op een duitse dwaas’. Hierop draait hij hem de rug toe; Erich doet een stap naar hem, maar de anderen hebben nu begrepen, grijpen in en voeren hem weg. Zodra hij op straat en alleen is, begeeft Erich zich naar het huis van Sobral; hij loopt in de kou heen en weer tot laat in de nacht en het geeft hem geen andere gedachten; toch beseft hij nu dat hij niet zozeer wordt gedreven door haat als door een idée-fixe. Eindelijk een auto, waaruit Sobral stapt; als hij aan wil schellen, komt Erich te voorschijn en trekt hem aan de arm. Sobral rukt aan de schel en springt dan Erich naar de keel; maar in de enkele minuut die verloopt voor de bediendes zijn toegesneld, is het of zijn woede uiteenstuift tegen de razernij van een gek; de bediendes moeten hun meester in smoking uit de modder ophelpen, Erich wordt weggerukt terwijl hij op het punt staat de ander de borst in te trappen. De agenten verschijnen ook, hij wordt naar het politiebureau gesleept, daar op zijn beurt mishandeld, tot een zware boete veroordeeld en het land uitgezet. Ook nu gaat hij niet naar Maria terug; hij hoopt dat zij niets van dit alles vernomen heeft en wacht in eenzaamheid af tot hij opnieuw handelen kan. Natuurlijk is zijn jaloezie nu voor een groot deel verdrongen door een klassieke vete: alles wat de amerikaanse politie hem heeft aangedaan, heeft hij blindelings overgebracht op rekening van de Braziliaan. Drie jaar later eerst verneemt hij dat Sobral zich be-

[p. 505]

vindt in Lausanne; hij reist er onmiddellijk heen, laat zich onder een valse naam bij hem aandienen en schiet hem ditmaal bij het eerste teken van herkenning à bout portant dood. Hij wordt tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld.

Deze man heeft al die jaren van zijn vrouw gehouden; eronder geleden dat hij niet bij haar kon zijn; alleen, de terugkeer van zijn primitieve natuur was zo allesoverheersend en wraakzuchtig geweest, ook tegen hemzelf, dat hij geen keuze meer had: hij kon eerst met haar gelukkig zijn, dacht hij, als deze tol aan het verleden volkomen betaald was. Als hij in de gevangenis zit, is hij alles vergeten en hij voelt zich als een pasgeboren kind. Na enkele jaren wordt hij gegratieerd; zijn geval is zo curieus, dat een wereldberoemd zwitsers psychiater zich ervoor geïnteresseerd heeft en met onbestrijdbare argumenten bewezen dat hij niet normaal is. Als hij weer in het leven komt, is hij nog geen 40 jaar: het dringt weer tot hem door dat hij een vrouw en een kind heeft, dat hij rijk is. Hij durft niet naar Maria te gaan, maar hij schrijft haar: zij antwoordt dat zij niets meer voor hem zijn kan, dat hij alleen aan zichzelf heeft gedacht, dat hij willens en wetens hun geluk vermoord heeft, en dat het ook voor hun dochter beter is als zij hem nooit leert kennen. Hij gaat hierna naar haar toe en kan alleen met toonloze stem zeggen dat het niet waar is, niet waar is; een gedeelte ervan is waar, maar het was niet zijn haat alleen. Dan, terwijl hij met haar spreekt, merkt hij dat zij een ander is, dat hij haar eigenlijk niet herkent. Maar hij wil trouw blijven aan zijn keuze, zijn liefde en alles wat hij door haar alleen vond, wat hij op haar gezet heeft. Zij is oud geworden, zij heeft onzeglijk geleden maar heeft geen nieuwe minnaar genomen, en toch dacht zij dat zij hem nooit terug zou zien. Hij vraagt haar om onmiddellijk met hem op reis te gaan, niet met het kind dat hij nu niet eens zien wil, zij en hij alleen. ‘Je bent ook hierin een egoïst’, zegt zij en weigert: zij is bang, alles is toch bedorven, enz. - en toch heeft zij werkelijk geen ander, zij ook (heeft hij daar ooit aan gedacht?), zij ook zal nooit meer een ander vinden nu. Als hij dan weg-

[p. 506]

gaat, vraagt zij hem één dag bedenktijd. Zij zal morgen vroeg bij hem komen in zijn hotel, om hem te zeggen wat zij doen zal.

(Voor het gelukkige einde in de film is dit het punt om af te breken, of er een paar meters aan toe te voegen met de verzoening van het paar en hun wandeling met het kind, een lief meisje nu van 10 jaar. Voor de logica van het betoog is een andere ontknoping onvermijdelijk.)

Als zij de volgende morgen bij hem komt, heeft hij zich in zijn hotelkamer opgehangen. De knecht komt het haar verschrikt zeggen en zij durft niet naar boven gaan om hem te zien. Er was een brief voor haar op zijn tafel. Hij schreef: Ik ben ook bang geworden voor iedere verdere oplossing tussen ons. Maar ik ben je trouw gebleven, jou - jou alleen, in werkelijkheid of in mij, wat geeft bet? - Zij voelt op dit moment eerst werkelijk (zij heeft een jarenlange wrok tegen hem gekoesterd ondanks haar liefde voor hem), dat het er ook werkelijk niets toe doet. Maar misschien voelt zij zich hierna vrij voor een nieuwe minnaar.

 

Ik weet wat de bedenkingen hiertegen zullen zijn: de man is tè ‘energiek’, is een maniak, bijgevolg ongezond, bijgevolg geen goed voorbeeld, enz. Ik voor mij geloof dat een te sterke terugkeer van gezondheid hem juist zo heeft gemaakt; natuurlijk is zijn temperament, zijn natuur overigens niet als van iedereen. Als ik later meer tijd heb, wil ik trachten een minder ruw voorbeeld te geven van wat ik als het recht van de jaloezie beschouw, ook waar de uitingen ervan op zichzelf ongewoon mogen zijn. Ik geloof aan zelf bedriegerij, waar deze claim wordt bestreden tussen mensen die werkelijk van elkaar houden; het is niet het ‘bestrijden van onze lagere instincten’, zoals Héverlé zegt, het is essentieel iets anders, de bestrijding op zichzelf is de ontkenning van iets essentieels in een complete verhouding. De z.g. jaloezie kan een sterke vorm zijn van trouw, van het absolutisme in de trouw; en de trouw is in iedere liefde als in iedere vriendschap onmisbaar;

[p. 507]

om de trouw te behouden verplaatste Héverlé in zijn voorbeeld het accent: in ruil voor de ontrouw in de sexualiteit werd het trouw in de dood. Maar de dood is er niet altijd om deze trouw mogelijk te maken, en bovendien, het is voor de smaak van sommigen desperaat hetzelfde niet; men zou ook het ene èn het andere kunnen eisen, niet het ene in ruil voor het andere. Een levensmoe romanticus à la Von Kleist die na veel moeite een vrouw vindt, vermoeid genoeg om met hem de zelfmoord in te gaan, heeft daarmee niets bewezen tegen de mogelijkheid van een jong meisje dat van hem had kunnen houden, van hèm compleet en alleen, en dat misschien de zelfmoord geweigerd had.

[p. 508]