Eerste bedrijf
Goede morgen, juffrouw Mary, ach! ik bedoel natuurlijk: juffrouw Miek. Dat is wel het kenmerk bij uitstek van deze - eh - ademloze tijd, dat zelfs de meest vrouwelijke vrouwen heur namen zo - eh - sportief ingekort hebben. Ikzelf ben nooit biizonder gesteld geweest op vrouwen met een romantisch opschrift; maar dat ù ‘Miek’ heet, eerlijk gezegd, derangeert me. Is daar werkelijk nièts aan te doen?
Goede morgen. Hebt u goed geslapen?
O! u mag me niet dwingen te liegen. Het is natuurlijk onbeleefd, maar... ik slaap nooit goed bij andere mensen.
Voor een eerste nacht zou dat nog zo erg niet zijn. Het vreemde bed, heet het zo niet? Evert ligt nu waarschijnlijk nog te ronken. U is ook veel te vroeg, voor iemand die een lange reis achter zich heeft.
Een lange reis? Van Brussel naar hier?
Hoe onaardig, dan had u er niet over moeten beginnen. Maar Evert heeft mij wel eens wat verteld. Het mysterie van uw nachtrust schijnt een groot onderwerp van gesprek te zijn voor uw vrienden.
Ja-a, het schijnt,... het schijnt. Juffrouw Miek - neen, mag ik u juffrouw Mary noemen?
U mag mij Mary noemen, of Miek, zonder meer.
O, dank u. Ik ben dan ook - eh - Anton voor u geworden. Het spijt me dat het zo weinig is. Nu, Mary, vertel me eens: hééft Evert er zich ook al over uitgelaten of wij hier lang of kort zouden blijven?
O, hebt u haast om weg te komen? Neen, Evert heeft niets gezegd; ik denk dat hij zelf nog niet weet wat hij doen zal. Nu meneer secretaris-af is... Als je geen secretaris in Brussel kunt zijn, kom je dan in aanmerking voor gezant in Chili, of voor consul in Papeete? Mama denkt dat Evert alles krijgen kan wat hij wil.
Dan vrees ik dat hij nooit verre reizen zal maken. Misschien mag ik je wel verklappen dat hij voorlopig althans kamers heeft besproken in Amsterdam. Eergisteren...
Hoe heeft hij dat kunnen doen? Hij is toch doorgereisd?
Eergisteren, telegrafisch, uit Brussel, en ongezien. In een keurige wijk, overigens. Een bovenhuis in de...
U? u? als u mij geen Anton noemt, noem ik u toch maar weer juffrouw Miekje. Ja, de waarheid gebiedt mij te bekennen dat
ik er krachtig aan heb meegewerkt. Ik heb kennisgenomen van deze woongelegenheid.
En u... en je was ook in Brussel?
Deze woongelegenheid was mij bekend uit een vorige levensfase. De - eh - persoon, die hier als verhuurder optreedt, is een goede kennis van me. Het is een soort beroemdheid zelfs; misschien is die roem wel tot hier doorgedrongen: de zangeres Tilly de Vriendt. Een knappe vrouw en eigenlijk een nogal bedroevende zangeres; dat maakt nog een knappe zangeres. Andersom bleef het alleen maar iets bedroevends.
Wat zou dat kunnen zijn? Heeft men je verteld dat deze dame mij dierbaar was? Misschien heeft men dan niet gelogen. Ik - eh - weet langzamerhand zelf niet goed meer wat mij dierbaar is ... of wàs. Het doet er ook niet toe, omdat ik mij toch, binnenkort, met heel andere dingen zal moeten bezighouden. Nu ik zoetjesaan veertig word, schijn ik de moeilijkste problemen te moeten entameren: het machtige probleem bijvoorbeeld van geld te verdienen.
te maken.
Pardon, ik... ik kwam om juffrouw Blanken te spreken.
Neen, niet precies. Zij is blijven logeren bij een vriendin die jarig was, geloof ik. Misschien dat zij vanavond terug is. Anders waarschijnlijk toch wel morgen.
Dan zou ik misschien overmorgen...? Goed, ik kom dan wel terug. Juffrouw Duysink.
Hé!
Ja, hier zit ik, ter zijde, als de verspieder. Ik ben nu eenmaal overal. Maar wat doe jij in Hilversum, kerel?
Ik zal nu maar zo vrij zijn te kijken of dat nog gebeurt, vandaag. Dan laat ik u zolang.
Waarom niet? ik bestudeer àlles. Dit is wat je noemt ‘een schat’, kerel.
voren weet dat ik niet slapen zal. Hier
Je was altijd een psycholoog.
Ja, te veel, te veel et à mon corps défendant! Hier wonen gewoonlijk dan vier mensen: een man en drie vrouwen. De man is gelukkig niet jong meer, anders was het wel de ideaalsituatie voor een familiedrama. Maar de familiesfeer is er daarom wel; daarin vooral ben ik een specialist; ik ruik het. Ik weet alleen nog maar niet hoe hier precies de boel in elkaar zit. Papa is dood, schijnt een vieux beau geweest te zijn, Evert weet best van wie-d-i afstamt, mama is rijk, wàs rijk, lang niet lelijk ook indertijd, in alle opzichten het fortuin van papa. Tegenwoordig een beetje... nerveus, zullen we zeggen; de tijden zijn slecht. Tussen haakjes, hoe sta jij er nu eigenlijk voor? werkelijk zo bekaaid als je me laatst vertelde?
Zo bekaaid als je maar wilt. Ik heb zo goed als niets meer.
Precies als ikzelf. De tijden zijn bijzonder slecht: corrupte politici en benauwde beursmannen, gefnuikte export, het wrakke Europa, enzovoort. Wat denk je te doèn, kerel?
Het bitter weinige wat ik kan. Ik heb overal vergeefs gesolliciteerd. In de betere branches nemen ze zelfs niemand meer met een diploma. Maar ik geloof dat ik mijn weg gevonden heb. Ik ga een winkeltje openen.
Jezes, je bent gek! Een winkeltje waarin? In electrische lampen en strijkijzers?
Dat lijkt me ook nog te onzeker. Het liefst was ik iets begonnen in de eet-en-drink-rubriek, daarvan ben je tenminste zeker dat het altijd door zal gaan. Maar helaas, het is voor mij ook te laat om kok te worden. Ik heb mijn hoop er nu op gesteld dat het mensdom zal blijven roken. Met mijn laatste geld zou ik een sigarenzaak kunnen overnemen.
Het is eigenlijk verwoed romantisch! Je bent toch wat men noemt ‘van goeden huize’, niet?
Daar ziet het wel naar uit. Als kind heb ik vele deftige ooms en tantes bezocht. Na de dood van mijn ouders... is dat minder geworden.
Enfin, als je denkt op die manier gered te zijn... Ik heb, onder ons gezegd, alleen nog maar hoop me tijdig dood te drinken. Maar dit moet je aan niemand oververtellen. Het arm-zijn is zo erg niet, als het binnen een gestadige roes plaats heeft. Gisteravond was een uitzondering, maar anders ben ik geregeld tegen dat het donker wordt van mezelf bevrijd. Als je het maar zo ver brengt dat iedere realiteit uit het verband wordt gelicht; de rest zijn sensaties. Op een dag bezwijk je in
een laatste sensatie, zonder reëel te beseffen: dit is de dood. Je hebt mij wel eens verweten dat ik met allerlei kerels omga, die jij geen minuut rustig zou kunnen aankijken. Al had je honderd maal gelijk, ten eerste zijn mijn zenuwen dan misschien niet zo gevoelig als de jouwe, en ten tweede, wat kunnen mij die kerels schelen? Zie ik ze? hoor ik ze? ze zijn goed genoeg om te waken, als ik mijn bewustzijn kwijtraak. Denk aan het prinsje dat rustiger slaapt, met een paar lakeien aan zijn voeteneind. Het is te zot om lang over te praten. Waar waren we ook weer gebleven?... O ja, daar is dus mama, die veel geestkracht bezit, maar die in deze malaise toch best de kluts kan kwijtraken. En dan is er oom, haar broer, wiens aanwezigheid ik mij nog niet goed verklaar. Niet jong meer, zoals ik al zei, maar nog geen grijsaard. Of iemand die altijd een grijsaard is geweest; hij spreekt ons taaltje niet, hij heeft ergens zijn eigen wereld en geeft zich tegenover al de andere werelden een grimmig genre. Je kent die mensen wel, ergens hebben ze een klein geheim, een kleine desillusie. Wat oom in zijn leven heeft gehad, weet ik niet, maar hij is geen vriend van zijn zuster, zelfs niet van zijn nichtje. En het nichtje is toch wel een schat.
Ik zie Rijckloff niet trouwen. Men heeft het hem honderd
maal voorspeld; men heeft zelfs tegen hem gewed en tot dusver heeft hij alle weddenschappen gewonnen.
Tot dusver was hij nog geen veertig. Denk niet dat een libertinage van twintig jaar iemand noodzakelijk verhardt. Op een dag valt de libertijn op de domste manier ...
Ja, ik ben nu wel lang genoeg gebleven. Ik vind het altijd erg gezellig met je te praten, maar...
Waarvoor ben je gekomen? O, pardon... ja, ik heb het zoëven
gehoord. Kan je niet rustig wachten tot zij thuiskomt? Die jarige vriendin klonk als een fictie; zij kan dus ieder ogenblik thuiskomen. Ik wist niet dat je haar kende.
Ik meen dat ik haar vroeger eens ontmoet heb; niet hier, in Amsterdam, meen ik. Ik vraag mij af wat zij in deze familie doet. Zij is geen nichtje van mama, maar van papa Duysink; een zusterskind van papa, dat is dus een nicht van de kinderen hier...
Je bent inderdaad een kenner van familieverhoudingen.
Stil, ik ben bezig uit te rekenen welke plaats zij hier inneemt. Is zij alleen maar het arme nichtje?
Mag je er gratis komen roken. Nu, tot ziens.
U heeft goed gezien, maar zij heeft ons weer verlaten.
Er is ook een tussengeneratie, als ik mij zo mag uitdrukken, die nagenoeg nooit slaapt.
De heer Rijckloff is een dichter, dat wil zeggen iemand wiens voor- of afkeuren mij uiteraard vreemd moeten zijn. Ik heb het bed altijd beschouwd als een plaats om je op te bergen.
Het heeft inderdaad soms iets van een stal. Maar u zult toegeven dat het ook iets van een circus kan hebben.
Ik ben al evenmin van de generatie die op clowns verzot is.
De sterren die ik pluk, laten mij meestal de tijd niet om de hemel te bestuderen.
Dat moeten dan zeesterren zijn. Uw bed lijkt mij een aquarium.
Dat genoegen komt zeker. De heren Van den Borght en Rijckloff zijn eensgestemde zielen: het doel van hun belangstelling moge tweeërlei zijn, de belangstelling zelf is, om zo te zeggen, van een identiek gehalte.
U moet helderziend zijn, maar dat is het juist, ik geloof niet aan helderzienden. Ik zou op eigen onderzoek moeten uitgaan om overeenkomst te ontdekken tussen deze twee heren. De heer Van den Borght lijkt mij geen dichter. Hij heeft dus niet, als de heer Rijckloff, de beschikking over
Twee prachtige verzen, of u wilt of niet. Maar misschien had Rijckloff beter gedaan voor u een reëler paradijs te bedenken.
Ik ben volmaakt incompetent om poëzie te beoordelen. Ik kan alleen maar lezen en betreuren dat ik nooit deze schepen zal kennen.
De heer Rijckloff is als een dokter met vacantie. Ik ga proberen of ik
De belangstelling groeit en de doelen nemen toe in getal. Of neen, dit is eigenlijk zelf een doel in beweging.
Ja, ik kom voor Evert. Ik weet van joù
Wat is dat voor een onaardige meneer?
Ik dacht dat jullie elkaar kenden. Dat is... de oom van Evert.
Ik ben hier nooit eerder geweest. Ik vond het huis nogal mak-
kelijk, en toen zag ik jullie hier staan. Waarom heeft Evert op al mijn brieven niet meer geantwoord?
Wat kunnen ze eraan doen? Het zijn allebei zonderlingen, moet je weten.
O, zijn die altijd zuur? En Gerard, God! die kijkt ook al of hij zijn laatste oortje versnoept heeft. Wat is er, Gerard?
Ja, ik zal kijken of ik hem bij je kan slepen.
Is het niet beter als we er helemaal niet over spraken? Vanwaar die zonderlinge behoefte om telkens weer... Je komt hier toch blijkbaar met gevoelens, waar ik geheel buiten sta. Wat we eens voor elkaar kunnen zijn geweest...
Gek, die toon past je niet. Wat je vroeger wel eens tegen me zei, klonk heel anders; ik bedoel niet alleen door het verschil van gevoel, maar ik weet niet, het hoorde zoveel meer bij jou.
Kan het de ouderdom al zijn, Gerard?
vrouwen die het van croquet tot golf kunnen brengen en erbij winnen, maar die zich alleen kunnen bederven als ze beginnen aan voetbal. Ik denk dat de mannen, met wie je verkeert, te veel eigenschappen van je vergen die eigenlijk...
Gerard, ken je Evert?
Wat denk je van hem?
Hoe bedoel je? Als kameraad een alleraardigst iemand. Als mens... Ik moet je zeggen: voor mij had hij altijd iets mysterieus.
Dat meen je niet! Evert en mysterieus, neen, dat is toch te gek!
O, Gerard! iets wat ik je allang had willen vragen! Dat ene
gedicht van je, dat prachtgedicht: Helga, waarin je beschrijft juist hoe god en dier in jou vechten, terwijl je samen bent met die vrouw...
Ik wist niet dat je ook al deed aan literatuur. Het is je laatste openbaring. Wanneer ben je toe aan de leer van Gandhi?
Kan je me daarom geen antwoord meer geven?
Dank je. Je hebt misschien toch een beetje te veel aan jezelf gedacht.
Waaraan heb ik het bezoek van dit vogelijn te danken?
Voor ik je dat zeg, ik geloof dat ik dáár
Dat is wel heel erg mogelijk. En...?
Ik weet niet hoeveel je voor je zusje voelt, en wat je bedoelingen met haar zijn...
Mijn bedoelingen met haar? Allemachtig! ben ik nu opeens zo'n monster geworden in je ogen, dat ik...
Ach, dwaas! Laat me dan zeggen: ik weet niet of de bedoelingen van Gerard je raken of niet...
Heel weinig, heel weinig!
Neen, het onvertogene wordt bij hem juist onder de woorden bedolven. Dat is de ware manier.
Zou je denken? Hoe vreemd! Enfin, je bent uit dezelfde school. Maar toch, maak je niet ongerust over Miek. Ten eerste blijf ik erbij dat Gerard veel te graag converseert, en ten tweede, heb je haar goed opgenomen? Vind je haar niet véél te lief om haar kwaad te doen?
Als vrouwen daar ooit te lief voor waren!...
Ik?... Neen, ik niet, neen. Maar... ik denk ook lang niet zoveel als Gerard. Dat moet jij toch weten.
Ik geloof dat je Gerard onderschat. Je denkt dat hij er niet komt, omdat zijn methode langzamer is. Maar je vergeet dat hij daar op een bepaalde manier van geniet, van dat langzamer tempo. Gerard is juist gevaarlijk omdat hij zijn gevoel in het spel brengt, hij doet het zo natuurlijk, zo helemaal zonder komedie, dat men versteld staat van de brutaliteit waarmee het opeens afknapt.
O, als het je bepaald niet schelen kan, mij nog minder natuurlijk. Daarvoor ben ik niet hier gekomen.
Goeie God, heb je gezien? Jack Diamond heeft het deze keer afgelegd. Drie kogels in zijn hoofd scheen hij niet te kunnen slikken. De vorige keer waren het er vijf in zijn maag. Je staat er anders versteld van, zoveel als die gangsters verdragen kunnen; het is met recht ‘onkruid vergaat niet’. Als ik gelezen had dat ze hem wéér hadden opgelapt...
Daarvoor ben ik niet hier gekomen.
Neen, mijn roodborstje, dat is waar ook. Nu, vertel me dan eens gauw waarom je me zo spontaan met dit bezoek hebt verblijd.
Om je te zeggen dat je een nare jongen bent. Waarom heb je me de laatste maand geen enkele keer geschreven?
Heb ik dat niet? O ja, dat zou wel kunnen zijn. Ontzettend druk gehad, zeg, aan de legatie! Even voor koninginsverjaardag, je weet niet wat een brieven daarover moeten wor-
dengeschreven. De portier, iedereen heeft moeten helpen.
Omdat de koningin hièr jarig zou zijn? Beduvel een ander!
Maar natuurlijk, mijn vogelijntje, hoe kun jij nu over die dingen meepraten! Als de koningin hièr jarig is, moeten wij dat iedere dag aan het hof dáár memoreren! Het is dáár juist een uitgebreide familie, moet je weten. De koning, die is erg lang, niet? en zo vlug van begrip als-i lang is, dus die telt voor twee; de koningin; de prinses, o neen, die is nu getrouwd en rondreizende, ja, maar die moet op die reizen natuurlijk ook nog achterhaald worden, die telt voor drie; dan de twee prinsen; en Astrid; en al het kroost van Astrid! Je denkt misschien dat ik er zat om vliegen te vangen?
Neen, ik denk juist dat je er nièt zat en dat je heel andere dingen ving dan vliegen.
Wat dan, o sweet robin of my heart? Altijd maar pierewieten? Mijn volière vullen met allerlei nieuwe fluiters? Of me bepalen tot de musjes van mijn balkon? Dàt, ja? Alleen maar lieve musjes?
Evert, kan je deze toon niet éven verlaten? Als het uit is,... zèg het me dan. Je had het me niet eens hoeven te zeggen. Het was zoveel makkelijker geweest het te schrijven.
Ik ben zo slecht afgericht op grafschriften. Die brieven voor koninginsverjaardag leer je veel gauwer.
Dat wil dus zeggen dat ik mij niet vergist heb? Het is uit? Ik krijg mijn congé, vandaag?
O,... mooi. Dìt is onwaardig. Maar het zal wel de eerste maal niet zijn.
O, jawel. Een beetje wel, dat mag ik niet ontkennen.
Een beetje... veel.
Maar dat is het juist, ik kan dat nooit bij een ander vaststellen. En eerlijk gezegd, ik kan het me zelfs niet goed voorstellen.
Maar maak je niet ongerust, beste jongen. Ik zàl het in mezelf overwinnen! Dag.
omdat ik niet mooi kan praten. Maar onthoud wat ik je zeg: ik ben alleen maar bescheiden, grenzenloos bescheiden.
Wel?
Boos. Beledigd, gekwetst, ontgoocheld, boos.
Ik moet je bekennen dat het me in laatste instantie ook niet veel kan schelen.
Ja, zo gaat het, als je nog jong en wreed bent. Als je naar de veertig loopt, wordt het anders. Dan ga je het een beetje rommelig vinden, al die zielelijken. Maar voor jou blijft dit misschien altijd anders. Moreel behoor je tot die mannen, die een foto-collectie aanleggen van al hun vriendinnen, met de voornamen eronder in handtekening en een lokje haar ernaast geplakt. Je hebt net te veel smaak om het niet werkelijk te doen, zoals er mensen zijn die alleen maar in de geest hun dagboek bijhouden. Maar overigens, het is al een mooie col-
lectie. Gegeven je vocabulaire, moet het voor jou iets zijn als een zangerig woud. Heb je de blauwe vogel al ontmoet? Of neen, wacht... eens vind je misschien de vogel Rok.
Waarom ook niet?
Was ze oud, of jong? Was het een Oedipus-complex of een kinder-idylle? Ik vraag het je niet uit nieuwsgierigheid, maar omdat het tweede zoveel zeldzamer is dan het eerste. Kinderen onder elkaar kunnen razend liefhebben; zuiver als gevoel beschouwd, geef ik geen enkele man van dertig een kans tegen een ietwat bijzondere jongen van twaalf. Maar vertel.
Je was achttien en zij acht-en-twintig. Hoe gek dat ik mij dat niet eens meer kan indenken. Wat een raar optisch bedrog moet het voor je geweest zijn. Was ze getrouwd?
Ja.
O, ja... si le coeur vous en dit, trek je van mij niets aan, ke-
rel.
Is ze intelligent?
Als een zangeres. Een intelligentie die - hoe moet je 't zeggen? - weinig initiatief heeft; maar dat is voor een vrouw nooit nodig. Ik ben er zelfs niet zeker van dat jij dat initiatief bezit. Neen, alles klopt opperbest. Vind je vogelnaam voor haar en vang. Wanneer ga je naar Amsterdam?
Misschien pas over een week. Ik kan mijn moeder niet direct weer verlaten. Blijf jij ook zolang hier?
Beste kerel, ik kan nog wel een dag of twee, drie blijven, maar dan ook niet langer. Dan moet ik weer eens in de stad proberen - eh - van deze aarde los te raken.
Je bent stapelkrankiorum om zo te zuipen, maar enfin, we hebben 't al meer dan genoeg besproken en je bent wijzer dan ik. Zou jij dan even dat appartement voor mij willen opknappen? Mijn meubels zijn bij Verschans, ik zal je het adres en het bewijsje geven. Laat alles er maar vast indragen en voorlopig neerzetten zoals je zelf het beste lijkt. Als ik er ben, doe ik de rest dan wel in drie dagen.
‘Dijn willighe dienaer’. Nog iets?
Ja, als zij mocht komen kijken en de kamer er niet meer al te ongeriefelijk uitziet, en als je dan eens voor het laatst... Faites comme chez vous, dat spreekt vanzelf.
Allervriendelijkst, maar neen, dank je. Ik wil haar dit gevoel van bij zichzelf... terug te zijn, voor een tête-à-tête met jou overlaten.
Ockerse. Wij hebben elkaar reeds ontmoet, nu zowat twee jaar geleden. In Amsterdam, meen ik.
Ja, bij mij, op een middag. Op de thee.
Inderdaad.
Pardon dat ik u ophoud, maar ik heb een boodschap voor u. Ja, dat lijkt u vreemd, en toch is het zo.
Ada.
Waarom ga je alweer weg? Je hebt me nauwelijks teruggezien. Is er iets veranderd in onze vriendschap? Waarom was je gisteren niet hier?
Ik dacht dat het beter zou zijn. Maar tenslotte
O neen. Dat hoeft nauwelijks. Maar misschien is deze... vriendschap, zoals jij het noemt, langzamerhand voor mij onmogelijk geworden.
Is er dan in jouw leven iets gekomen dat een verandering
heeft aangebracht? Die meneer Van den Borght misschien? Zeg het gerust, je weet dat ik niet jaloers ben.
Ja, dat weet ik. Maar ik heb je niets sensationeels op te biechten, tot mijn spijt. Menno is een vriend, meer niet. Wel een goèd vriend, geloof ik...
Dat is een pijltje tegen mij.
Ook dat is waar. Mijn grootste domheid was, dat ik eigenlijk altijd hoopte je opeens te zien veranderen. Ook als ik mijzelf wijsmaakte dat ik van je hield zoals je was, heb ik dàt gehoopt. Nu ik ouder word, merk ik...
Nu ik ouder word! Je spreekt als Ockerse. Ik hoor vandaag niets anders dan de moraliserende stem van de naderende ouderdom. Weet je wat zielelijken zijn? Die malle Ockerse had het zonet over zielelijken, en ik ben op het punt geweest hem mijn verhaaltje te vertellen, dat ene, dat jij alleen helemaal kent, het verhaaltje van Mrs... van Aino. Ik begrijp nog altijd niet hoe je dat zo helemaal hebt kunnen meeleven, want je was toen zelf toch maar een kind, drie jaar ouder dan Miek. Maar het is waar, je had me wel dicht bij je: ik was de spoorstudent, de student thuis, omdat mijn moeder ook al zo verliefd op me was! Jij,... was jij in die tijd wel verliefd op me?
Je was toch wonderlijk intuïtief, intelligenter al dan menige vrouw, dat kan ik je nù wel verzekeren.
Dank je.
Ik meen het. Daarom vond ik het ook niet nodig tegen je te liegen of je te sparen. Bij de roulette hoort een systeem; toen ik het mijne zocht, heb ik er je altijd getuige van laten zijn je hebt alles geweten, ook al mijn misrekeningen, mijn verliezen. Eigenlijk ben je in zeker opzicht mijn leerlinge; je bent met mij meegeëvolueerd, zoals de geleerden zeggen. En het is een natuurwet dat een intelligente vrouw meer te lijden heeft dan een domme. Want niet alleen dat je met mij meevoelde, daarin stak misschien nog een geheim plezier, maar ik was zó
eerlijk tegen je, dat je alleen maar pijn kon hebben erdoor, zonder mij iets te kunnen verwijten. Zo zijn we vrienden gebleven. Zo hoop ik je vriend te blijven, ook wanneer je eens de iemand ontmoet die dit alles gaat... repareren.
Afschuwelijk misschien niet; burgerlijk. Maar waarom zouden we opeens schrikken van woorden? Als ik zei: goedmaken, is het dan zoveel delicater geworden? Trouwens, laat ons gerust zijn: niemand kan zelfs iets goedmaken. Het zou misschien nog het beste zijn, als die toekomstige meneer zich maar niets verbeeldde. Men maakt nooit iets goed, men kan hoogstens vervangen.
Als men dat dan maar volledig kan. Ik bedoel: niet wat de werkelijkheid geweest is, maar wat men zich als zodanig heeft voorgesteld.
O ja, dan mag men best tevreden zijn! Vergenoegd zelfs; ik voel meer voor vergenoegd. En het kòmt, het komt zeker. Praat dus maar niet van ouder worden; het kòmt, voor jou. Er is, bij al je intelligentie, een soort romantiek in je, die
ik voor jou veranderd was?
Soms denk ik dat ik van je hou, omdat ik het je nooit heb gezegd. Juist als je denkt dat je erg moedig bent, in je eerlijkheid, merk je dat allerlei dingen je nog zijn ontgaan. Misschien...
Ja, daar ben je dol op, hè? Van 't klotsen van de zee?
Van stromend, koel, helder water; een douche tegen alle groezeligheden des levens. Vertel maar wat je wilt. Over je moeder, van wie je zoveel houdt. Over je oom zelfs.
Of over Ada? Ik geloof dat ze net is thuisgekomen.
Geloof je dat Ada mij meer interesseert dan je moeder bijvoorbeeld?
Ja, en toch zeker meer dan oom? Ik denk dat je je meer interesseert voor... jongere vrouwspersonen.
Altijd die slechte reputatie. Maar het is waar, jij bent nòg jonger dan Ada. Ik zou me dus voor jou het meest moeten interesseren.
Inderdaad. Vertel me dan maar van jezelf.
Er is van mij zo weinig te vertellen. Ik heb altijd hier gewoond. Toen Ada begon te studeren en dikwijls naar Amsterdam ging, ben ik altijd hier gebleven. Ik zou nooit hebben kunnen studeren. Niet alleen dat ik er te dom voor ben, ik ben misschien ook te onrustig.
Jij te onrustig?
Ja, vergeleken met Ada zeker. Zij was altijd het kind met de wijze ogen en ik...
De kleine fee met de stralende lach, die niets deed dan huppelen door deze tuin? Ik zal een nieuwe naam voor je bedenken. Ariël, Ariëlla, verkort tot Ella.
Neen, dat lijkt te veel op Elly. Ik heb een vriendinnetje gehad dat Elly heette, het was het naarste kind van de school.
Dat is voor het eerst dat ik je iets onaardigs van iemand hoor zeggen. Waarom was ze dan je vriendinnetje?
O, de anderen wilden helemaal niet met haar omgaan. Dan kreeg ik medelijden met haar en probeerde het. Maar ze was gewoon afschuwelijk.
Zo? Jij kon dus niet studeren. Wat ben ik daar blij om. Ik heb voor studerende vrouwen altijd een soort doodsangst gehad!
Wat een ouwerwets idee! Vind je Ada iemand om doodsangst voor te hebben? Dat kan je toch moeilijk volhouden?
Misschien maakt zij een uitzondering, en bovendien, ik ken haar toch eigenlijk niet? Is zij werkelijk een vriendin van je?
Zeker... dat wil zeggen: de laatste tijd dan pas. Vroeger was ze zoveel ouder. Ze was veertien toen ze hier kwam; tante, haar moeder, was toen net gestorven, en op een avond bracht papa haar thuis. Je hebt papa nooit gekend, hè? hij was altijd zo coquet met zijn grijze puntbaard; hij bracht
Ada bij ons binnen en schoof haar voor zich uit, en ik was toen een echt kind: elf, ik was dadelijk jaloers op haar. Ik was bang dat papa meer van haar zou houden dan van mij. Vind je het gek dat je zoiets denkt, als kind? Het heeft jaren geduurd voor ik werkelijk toenadering bij haar zocht, en Ada is niet erg ‘toenaderend’ van aard. Misschien was het leeftijdsverschil ook te groot; toen ik dertien was, was zij al zestien.
Dat scheelt dàn wel veel, ja. En nu?
O, nu zijn we de beste vrienden.
De beste vrienden? Of de beste vriendinnen? Je zult me wel erg cynisch vinden, maar het komt mij soms voor dat vrouwen nooit met elkaar bevriend kunnen zijn; hoogstens wat ik ‘bevriendind’ zou willen noemen.
Wat een onzin!
Als je 't zó vraagt, dan zeker niet van jou.
Hoe moet ik het dan vragen?
O, een improvisatie. Deze poëzie is mijn fort niet; het is eigenlijk alleen een antwoord op wat je laatst zei, weet je nog? over die versregel in dat tijdschrift: ‘Leven is niet veel meer dan ademhalen’.
O ja, dat vond ik toen zo iets ontzettends. Jij toch ook?
Het is wat een verouderend man als mij voegt je te zeggen.
Dank je. Maar
We worden het goddank allen,... tenzij we op tijd doodgaan. Maar jij en ik kunnen er toch niet dezelfde kijk op hebben. Over tien jaar, als ik de ouderdom inga, ben jij een bloeiende vrouw. En als jij zo oud bent als ik dàn, hoop ik te zijn begraven.
Om mij niet te zien? Maar misschien ben ik dan nog niet eens zó lelijk! Vijftig. Vind je mama lelijk? Die is toch bijna vijf-en-vijftig.
Neen, zeker niet.
Wat is er dan? Waarom doe je opeens zo vreemd? Als je er treu-
rig van wordt, hoef je nooit meer versjes voor me te schrijven.
Tussen twintig en dertig gaat het langzaam. Tussen dertig en veertig gaat het vijfmaal zo snel. Tussen veertig en vijftig gaat het nog razend veel sneller!
Ik geloof dat ik moet zeggen: ja. Op vele manieren.
Mevrouw, dàt heeft iedereen nu al gezegd.
Reden te meer. Het is het enige middel voor u. Ik heb u bestudeerd.
Mevrouw, dan heeft u dat verkeerd gedaan. U wilt mij gewoon overbrengen in een element, dat het mijne niet is. Als een vis ziek is, kun je niet tegen die vis zeggen: ‘Ga wat op het droge liggen’, want dan gaat-i dood.