Brieven van een zwaarmoedig auteur
Bij het ms. van een roman
I
Mevrouw, ik wist wat ik deed toen ik u waarschuwde dat mijn roman niet veel meer bevatte dan mijn hoofdpersoon. Maar natuurlijk hoopte ik toch dat u zich, al was het om bijkomstige redenen, voor hem zou interesseren: u had immers bij de figuur van mevrouw Faber aan uzelve kunnen denken, want zij werd door u geïnspireerd. Maar neen, ook deze verwachting is wel te stout; en hoe zou het anders? u weet dat ik u nooit op een soirée heb horen praten. Het enige wat zij, dunkt mij, onmiskenbaar met u gemeen heeft, is haar natuurlijke en sobere distinctie, die zo weinig uitstaande heeft met ‘onze ademloze tijd’, die stamt uit de jaren toen de vrouwen lange rokken droegen en opgestoken haar, toen zij de volle bekoring nastreefden van het ‘geheim’, van het verlokkende frou-frou, dat thans in de music-hall belachelijk wordt gemaakt. Toch, men kan haren afknippen en kousen uitstallen zoveel men wil, ik geloof dat de jeugdperiode een onuitwisbaar stempel op het wezen achterlaat, en dat men, waar ook maar enigszins van karakter sprake kan zijn, gemakkelijk de vrouwen herkent die heur beslissende jaren in die àndere tijd hebben doorgemaakt. Het is niet alleen het verschil van bekoring tussen de vrouw van dertig en die van twintig, het is een verschil van stijl: het radicale verschil dat bestaan moet tussen vrouwen die in open wagens reden en zij die zich op de taxi hebben ingesteld (taxi, torpedo, limousine, de naam is mij om het even). Mevrouw Faber is een vrouw als u, indien ik er iets aan heb kunnen doen, maar evenals u, leeft zij niet meer in die andere tijd, en een vrouw beneden de veertig - of moet ik zeggen: beneden de vijftig? - past zich altijd nog wel aan, ware het slechts omdat zij daarin zo krachtig geholpen wordt door het
genre dat haar japon haar geeft, zelfs ‘à son corps défendant’. Ik heb een botsing tussen mevrouw Faber en haar stiefdochter Margot vermeden; anders had ik mij beijverd te doen uitkomen dat de wapens ongelijk waren, in zoverre dat de eerste zou hebben gestreden met een dolk en een waaier, zo'n beetje bazaar-japans, en de tweede met een nikkelen browning, een beetje film-amerikaans. Ik zou willen bewijzen dat een meisje als Margot, ook als zij haar vader en stiefmoeder volkomen zou ‘begrijpen’, zelf fatalerwijs een vrouw blijft uit de taxi-en-kousen-tijd, en dat dit onherroepelijk zo zou blijven, ook als zij moeder werd en een goede huisvrouw daarbij, ook als in later jaren de slepen terugkwamen, de lange handschoenen tot in de huiskamer verplichtend werden, de wandelritten in open rijtuigen als het meest volstrekte kenmerk van chic in ere werden hersteld. De vrouwen van het Directoire hebben nooit iets anders dan de veronderstelde wulpsheid der romeinse dames teruggevonden; haar eigen jeugd lag in de Revolutie, alle kapsels en tunieken ten spijt, en madame Tallien was geen Julia, madame Récamier geen Portia, al was de eerste de Vesuvius en de tweede een dorische tempel gelijk.
Met al het moderne dat u in uzelf heeft aangebracht zult u om mij lachen, maar ik verbeeld mij soms dat ik in de tijd van mijn grootvader had moeten leven, van mijn vader desnoods, die in Parijs was omstreeks 1880, toen men op de boulevards nog iets anders moet hebben ingeademd dan de gemengde geuren van het automobilisme, toen men walste en loog, maar aan de leugens geloofde, toen de mannen hun knevels nog konden opstrijken en de vrouwen heur haren loswinden, toen een naakte vrouw nog zoiets gehéél anders was dan een geklede, kortom, toen men nog zoveel smaak en geloof had voor nuances, maar nog niet alles had geanalyseerd, van de kinderziel tot het budget van het laatste Palace, onfeilbaar naar de façade vastgesteld. Parijs rekent nu met de rekenmachine, in stijl bisnèse; en Klein-Parijs, het karakterloze oord waarin u en ik vertoeven, in precies dezelfde stijl natuurlijk, alleen met een knallend verschil van accent.
Het is vandaag een mooie dag: over mijn boulevard trekken steeds weer militairen voorbij, naar het manoeuvreveld, veronderstel ik, over al de boulevards waarvan de naambordjes veranderd zijn, die voortaan naar de meest denkbeeldige grote mannen van de Belzique zullen heten, met uitzondering misschien van Charlemagne. Maar u zult het ook hier zien: de enkeling neemt vroeger of later de kleur aan van de menigte, en verre van de Emielen en Alfonsen op te heffen tot de rang van Karolingen, zal de boulevard Charlemagne, niet minder dan de rue Vilain-Quatorze, eens het beeld oproepen van de een of andere stadsweldoener, al dan niet ingelijfd in de magistratuur. Duhamel vertelt van een Marokkaan, geloof ik, die op de strikvraag naar wie een rue Gustave-Flaubert, daar in Noord-Afrika, wel genoemd kon zijn, tot antwoord gaf: ‘C'est un roi’. De kleinkinderen van de tegenwoordige Brusselaren zullen met trots antwoorden, tot smaad van de Kongolezen die hun zullen vragen naar het wie-en-wat van Charlemagne: ‘C'était un bourgmestre’.
Maar laat ik het nieuwe stuk van mijn levenswerk inpakken en zelf bij u in de bus doen. De zon schijnt vandaag zo vol, dat ik mij wel op zou kunnen maken tot een wandeling. Een eenzaam heer in een slobbermantel, schuivend in het zog van de belgische armee. En het prettige besef dat van deze allen, evenmin als van hem alleen, iets overblijft dan die lichte schaduw, waarop Vigny zo trots scheen te zijn: Nous marcherons ainsi, ne laissant que notre ombre, sur cette terre ingrate, où les morts ontpassé... Hoe triest, maar hoe knap gezegd! Ik wilde dat u mij verklaren kon, mevrouw, waarom het sterkste gevoel, zodra men er zich bewust aan overgeeft, door een soort rhetorica dreigt te worden ondermijnd. Is het u nooit overkomen dat u genoot van een heel zuiver verdriet - of laat ik mij beter uitdrukken, verdriet had en genoot van de grote zuiverheid van dat verdriet - en dat de volgende seconde reeds het verdriet onzuiver was, zodat u de keuze had tussen uzelf te bedriegen of een brutaal einde te maken aan dat niet meer zelfde verdriet? De analyse is ste-
rieler dan zij soms wel lijkt; en gelukkig de brave zielen die een heel leven weten zoek te brengen in niets dan handelen of ondergaan! Wij... maar ik spreek tot u als was u het noodzakelijkerwijs met mij eens, en als stelde ik uw geduld niet reeds voldoende op de proef met al de literatuur, waarmee ik u overstelp.