14

Nu ik toch een veertien dagen aan dit waarheidsboek besteed, zou ik mijn werk niet als afgedaan beschouwen, wanneer ik niets zei van de ladylike manier waarop mevrouw Douwes Dekker-Post van Leggeloo meende zich ook te moeten inspannen voor contra-verdachtmaking.

De heer Asselbergs van Duinkerken, die in zijn bespreking in De Tijd zich gaarne bereid toont óók ferm op Multatuli af te geven, die meepraat dat ‘de man ontoerekenbaar moet geweest zijn’, enz., die beweert dat ‘het historisch recht [zonderlinge formule!] geheel aan de zijde dezer diepgegriefde schoondochter’ is; meent overigens: ‘Een geboren schrijfster mag men Multatuli's schoondochter niet noemen. Haar hoofdstukken zijn naar den stijl gelijk te stellen met eindelooze ingezonden stukken in een fellen ruzietoon, die weliswaar uitgedaagd, maar toch verre van verkwikkelijk is’. (Ook

[p. 595]

die uitgedaagde toon is wat zonderling hollands, maar de bedoeling van de heer Asselbergs toch duidelijk.)

Gegeven die uitgedaagdheid dan, kan men de Schoondochter ook wel wat gunnen. Zij scheldt Ter Braak uit; maar Ter Braak had haar gegriefd door niet alleen Multatuli over zijn zoon* te geloven, maar nieuwe brieven waarin Multatuli aan zijn haat tegen die zoon uiting gaf, te publiceren. ‘Dat Ter Braak deze brieven bekend maakte, behoeft de buitenstaander hem zoo kwalijk niet te nemen als mevrouw Douwes Dekker doet, maar dat hij zijn standpunt zoo weinig isoleerde van de ziens- en handelwijze van dr Julius Pée, was zijnerzijds een onhandigheid die bijna zeker tot een flater voeren moest’, oordeelt de heer Asselbergs.

De Schoondochter scheldt Ter Braak dus uit en zegt dat hij beter ‘op de hoogte’ had moeten zijn alvorens zich met zulke delicate familieomstandigheden in te laten. Er is zeker iets van waar. Ter Braak heeft deze Weduwe zelfs nodeloos gegriefd, door de aandacht nògmaals op de verhouding Multatuli-Edu te vestigen. Zij heeft haar zaak, en haar geslaagde rehabilitatie van Edu, echter verzwakt door het soort tegenzetten die zij gemeend heeft te moeten doen, en die hoofdzakelijk bewijzen dat ook zij zich met dingen inlaat waarvan zij zich eerst beter op de hoogte had moeten stellen. Haar procédé om een aantal slechte critieken over Ter Braak bijeen te brengen is àl te kinderachtig en geeft aan hoezeer zij alleen in bepaalde milieu's geloof wenst te vinden; anderen weten wie Ter Braak is en zouden zich geblameerd voelen als ze, ter instructie van wie ook, nu een stapel goede critieken over hem moesten gaan verzamelen. Maar een paar bewijzen van het niet ‘op de hoogte’ zijn van de Schoondochter mogen hier volgen.

Niemand minder dan H. Marsman wordt (blz. 410) uitgespeeld tegen Ter Braak. Wie ‘op de hoogte’ is, weet dat Marsman een uitgebreide studie aan Ter Braak wijdde, in boekvorm bij Querido versc versehenen in 1939henen, waarin hij de betekenis van

[p. 596]

diens werk ten volle doet uitkomen. (De heer Asselbergs bijv. was er dan ook slecht over te spreken.)

Op blz. 412 noemt de Schoondochter Maurice Roelants, een der bekendste vlaamse schrijvers van heden, ‘de schrijver Roelandt’, hem blijkbaar verwarrend met de heer Lode Roelandt, die Multatuli in het frans vertaalde. Het is helemaal niet erg; maar helpt mee de preek verzwakken over het op de hoogte moeten zijn alvorens te praten.

De groningse professor G. van der Leeuw, die door de Schoondochter met zaligheid tegen Ter Braak wordt geciteerd, schreef in werkelijkheid een stuk (in Het Vaderland van 18 Sept. 1937) met heel wat meer waardering dan uit de citaten van de Schoondochter zou blijken. Dat is al niet zo eerlijk, maar nog de bonne guerre. Wanneer zij echter insinueert dat Ter Braak op dit stuk niet kon antwoorden, wordt het al iets oneerlijker, want Ter Braak kon dat inderdaad niet... omdat het stuk door Het Vaderland zelf aan de geleerde christen in kwestie gevraagd was, en omdat men 1o niet antwoordt op een recensie (het was geen ingezonden stuk, zoals men uit het relaas van de Schoondochter zou opmaken), maar 2o zeker niet op een recensie die om zo te zeggen besteld werd. Er is echter op dit stuk van de heer Van der Leeuw geantwoord, en nogal afdoend, door R. van Lier in Groot Nederland van December 1937. De Schoondochter wist dit niet, of vergat het te vermelden.

Op blz. 447 haalt zij er - voor geen enkele komische rol vervaard - de vader van... Ter Braak bij, in een rollende tirade verkondigend dat deze althans ‘zijn inkomsten besteedde om zijn drie kinderen een goede voorbereiding voor het leven te geven’, zeer in tegenstelling tot vader Multatuli; maar het hier beoogde dramatisch effect ‘doet’ het iets minder voor wie weten dat de heer Ter Braak Sr vijf kinderen heeft, nl. 3 zoons en 2 dochters. Alweer, de Schoondochter had zich wat beter ‘op de hoogte’ moeten stellen. Advocaten zullen, voor dit tekortdoen aan een achtenswaardig medicus in Gelderland, overigens wel niet worden ontboden.

[p. 597]

Iets erger - voor de dame in kwestie - is haar insinueren dat Ter Braak met de publicatie van Multatuli's brieven in Groot Nederland geld verdiend zou hebben, terwijl hij haar toch geschreven had (en zij spatieert!) dat de brieven door de bezitter ervan, de heer Van der Hoeven, belangeloos waren afgestaan (blz. 414-416). Het ene èn het andere is waar: Ter Braak ontving, voor zijn 4 bladzijden inleiding, ‘eenige guldens’ (de Schoondochter weet dat zelf te vertellen, heeft zich misschien tot de uitgevers van Groot Nederland gewend om inlichting, zij had er nu zowat de routine van) en de brieven van Multatuli werden door het tijdschrift niet gehonoreerd. Als mevrouw de Schoondochter een zo waardig persoon was als zij wenst te lijken, had zij dit moeten weten en haar insinuatie weglaten - of niet weten en dan met des te meer reden ook niets insinueren. Het hier gevolgde procédé is in ieder geval nogal treurig.

De ‘métierschrijver’ Ter Braak, onthult bij dezen de Schoondochter, kwam aan die brieven, niet door een toeval, maar het was de heer Cor Bruyn, óók een zeer antipathiek man vermoedelijk, die de métierschrijver bij de heer Van der Hoeven bracht, en deze heer Bruyn, - géén métierschrijver blijkbaar, want hij wordt ons voorgesteld als ‘schoolhoofd [te Hilversum], die in zijn vrijen tijd ook boeken schrijft’, had die brieven zelf willen uitgeven, maar wist niet ‘hoe dat te moeten aanleggen’. (Zulk uitgeven schijnt een kwestie te zijn van veel métier en niet alleen van vrije tijd.) Hoe de Schoondochter dit zo precies weet, horen we niet, maar als men niet begrepen heeft dat de ontmoeting tussen de métierschrijver Ter Braak en de niet-métierschrijver Bruyn volstrekt geen toeval kon zijn, is men literair niet genoeg ‘op de hoogte’, lijkt het wel. Anders gezegd, het toeval van Ter Braak heette Cor Bruyn, maar voor de Schoondochter kan dit niet dan na duivelse machinatiën zo zijn geweest.

Na de publicatie dier brieven in Groot-Nederland achtte de redacteur Greshoff het niet in het belang van dat tijdschrift een stuk op te nemen van de Schoondochter, die hij daarvoor

[p. 598]

niet ‘de meest geschikte persoon’ achtte, noch van haar advocaat, mr Tromp Meesters. Uit een schrijven van Greshoff aan deze advocaat brengt de Schoondochter nu ‘de saillante punten naar voren’ (blz. 422), zijnde een twaalftal regels die van veel gezond verstand getuigen, en zegt dan: ‘Meer is er dunkt me niet noodig om de figuur van den heer J. Greshoff te schetsen’. Toch wel, mevrouw, en wat u dunkt is bepaald onjuist. Om de figuur van Greshoff zelfs maar te ‘schetsen’ zijn voor het minst één dichtbundel nodig en 4 of 5 bundels critisch proza. Het betoog, dat daarop volgt, klinkt heel nobel, maar als de Schoondochter ‘de mentaliteit van Greshoff’ meent te schetsen door belachelijk te maken dat hij zich dus niet kon voorstellen hoe ‘iemand een eerlijk en open oog kan hebben voor de tekortkomingen, zelfs van diegenen, die hem het liefst zijn’, is het weer mis, want in dit opzicht kan haar hele boek slechts bewijzen welk een vooruitziende blik Greshoff bezat. Degeen die in dit boek ontdekken kan voor welke zweem ook maar van tekortkoming in Edu deze Schoondochter ‘open oog’ blijkt te hebben gehad, moet zelf een oog hebben als een Open Zee.

*Wel te verstaan de zoon van Multatuli, niet die van Ter Braak. Ik heb geen lust hier ‘diens’ te schrijven.