[p. 234]

17 Practische zetten

Juli. Ik heb nu drie weken niet geschreven, omdat ik weer tot practisch optreden gedwongen werd. Eén der oorzaken van mijn verlamming op dit gebied: men kan niet tegelijk iets wegdenken en zich met hartstocht ervoor interesseren. Zij die zo goed tegen hun ‘zorgen’ strijden, geven zich aan hun strijd met lichaam en ziel, energie en spitsvondigheid; mijn grootste overwinning blijft wanneer ik werkelijk vergeten kan wat mij op deze wijze aantast. Wat ik nu doormaakte wil ik optekenen, maar niet anders dan alsof het reeds werkelijk achter mij lag, alsof het reeds verhaal was geworden. Als ik mijn gevoelens van heden moest weergeven kreeg ik een grondsop dat mij later weerzinwekkend overdreven zou voorkomen.

Toen mijn briefwisseling met de notarissen verzuurde, toen ik hun duidelijk te kennen had gegeven dat niet ik hen geroepen had, dat zij zich aan mij opgedrongen hadden en dat ik hen zonder vriendschap of dankbaarheid bezag, verklaarden zij zich bereid hun taak aan een andere notaris over te dragen, mits ik hun onmiddellijk het geld teruggaf dat zij mij voor de begrafenis hadden voorgeschoten. In mijn verontwaardiging over dit soort argument probeerde ik een nieuwe hypotheek te krijgen, na de hypotheek door mijn moeder reeds op Grouhy genomen. Het bleek in de huidige periode een onmogelijkheid; ik slikte mijn nederlaag weg dat ik de notarissen hun geld niet kon sturen en besloot eenvoudig het verloop van de zaak af te wachten, hun in geen geval meer te schrijven. Graaflant, hoe weinig zakenman dan ook, beloofde mij zonodig te vervangen; ik zond hem een grote lijst met inlichtingen en vragen, maar deze leek hem al te onzakelijk omdat er vragen op stonden als: ‘Wat kan er gebeuren als de notarissen de juwe-

[p. 235]

len van mijn moeder laten vervalsen en de echte voor zichzelf verkopen?’ De juwelen waren niet in het verzegelde huis gelaten maar in een safe ondergebracht; Graaflant meende dat zoiets al te gevaarlijk zou zijn, zelfs voor een notaris. Bovendien, de brusselse notaris had de juwelen in een safe met letterslot gebracht en kende het woord, maar de sleutel was nu bij de rechter, die het woord niet kende.

Intussen was Grouhy onverkoopbaar gebleven; de makelaar had tweemaal een bod afgeslagen dat hem belachelijk leek: men moest toch proberen iets behoorlijks over te houden voor mijzelf als de hypotheeksom er afgetrokken zou zijn. Maar Viala, die zich doodgewerkt had, kwam met zijn boek klaar. Terwijl het gedrukt werd schreven Jane en ik vast de enveloppen waarin de prospectussen zouden worden verstuurd, als brief gesloten en gefrankeerd. Wij werkten iedere dag een paar uur aan deze enveloppen: de namen van alle doktoren, apothekers, dentisten en veeartsen uit het telefoonboek, arrondissement voor arrondissement. In weinig tijd waren er meer dan 6000 beschreven enveloppen bij Viala; wij dachten er ook de aardrijkskunde van Frankrijk door te leren, maar dit bleek een illusie. Toen de enveloppen op waren, een nieuwe tijd van afwachting. ‘Als Grouhy niet gauw verkocht wordt en Viala's boek ook niet gaat, móet er iets anders gevonden worden, zeiden wij tot elkaar; maar wat? De waarheid waar wij ons in de eerste plaats van moeten doordringen is dat wij nog blij mogen zijn ons parijse correspondentschap te hebben; niemand vindt werk, ook niet in Indië, ook niet in Holland; dit is niet een kwestie van persoonlijke inferioriteit, dit is een crisistijd voor iedereen.’

Ons laatste geld was in het boek gegaan, maar zodra het er was en de eerste prospectussen verzonden, moesten de bestellingen binnenkomen; in één maand, dacht Viala, kon men alle kosten hebben goedgemaakt, zodat wij met de volgende maand aan de winst toe konden zijn. Ik ging voort met mijn indische herinneringen af te doen, haastig schrijvend, bijna zonder over lezen wat achter mij lag. De losse vellen van het

[p. 236]

boek kwamen binnen: met de vignetten die Viala erin opgenomen had, de 320 bladzijden velijn, de zorgvuldig gecomponeerde biografieën van de rijmende esculapen, zag het er serieus uit, meer nog dan amusant; curieus toch ook nog genoeg. Wij zonden 900 prospectussen de provincie in, omdat de doktoren die zich daar vervelen beter reageren dan die van Parijs. Toen er na drie dagen nog geen bestelling was, verraadde Manou aan Jane dat Viala zich ongerust begon te maken. Wij wachtten een volle week; de 900 prospectussen leverden 3 bestellingen op, minder dan om de verzendkosten goed te maken. Héverlé, die het boek te zien kreeg, zei: ‘Het verwondert mij niets, ik dacht dat het een verzameling schunnige liedjes zou worden; de doktoren kopen die om zich hun studententijd te herinneren. Viala, door hartstocht vervoerd, heeft er een wetenschappelijk werk van gemaakt!’

Viala, met zijn neiging om het bitterste te proeven, wilde nu maar wijk voor wijk de doktoren persoonlijk bezoeken, met een paar exemplaren in een tas. Hij noemde dit de koe bij de horens vatten, maar schrok even toen ik hem zei dat ik hetzelfde wilde doen. Hij nam mij toch mee: ik zou de ene kant van de straat afwerken, hij de andere. Na twee uren was ik tot vijf doktoren toegelaten. De eerste moeilijkheid is bij de concierge, die uitleggen moet op welke verdieping, achter welke deur de dokter woont; als men daar is, stuit men op een dienstbode of pleegzuster die haar best doet de dokter voor de handelsreiziger te vrijwaren: ‘De dokter is uit; de dokter kan u Maandag beter ontvangen; de dokter is op het ogenblik bezig, komt u liever op een ander uur terug.’ Eénmaal werd ik in de wachtkamer toegelaten en wachtte, met mijn tas, tot vier patiënten hun beurt gekregen hadden; toen ik bij de dokter kwam hoefde ik mijn tas niet eens open te maken. Een man met een geknepen geel gezicht en een baard, duidelijke crisisstemming; ik zei niettemin dat ik ‘voornamelijk gekomen was’ om hem een boek te laten zien, misschien interesseerde hij zich... ‘Helemaal niet, mijnheer, helemaal niet!’ en hij maakte de deur aan de andere kant open. Het was een vol uur

[p. 237]

wachten geweest om zijn spreekkamer te mogen doorlopen. Ik vond Viala in een cafétje terug. ‘Deze methode is al te onpractisch, zei ik, nadat ik mijn best gedaan had mijn ondervinding zo komisch mogelijk te vertellen. Hoe kan je je voorstellen dat die mensen zich, tussen hun werk door nog wel, interesseren voor een duur boek, terwijl ze misschien nooit lezen?’ Men had hem soms toch vriendelijk ontvangen, zei hij; men had het boek ingekeken en lange verhalen gehouden over de slechte tijden...

 

Ik stelde hem voor dat ik naar Brussel zou gaan, waar ik althans enige doktoren kende. Wijdenes, in Holland, schreef mij hem 5 exemplaren te sturen en wist ze in zijn familie te plaatsen; met het geld dat ik ervoor kreeg reisde ik naar Brussel. De doktoren ontvingen mij vriendelijk, waren blij mij terug te zien, enz. maar spraken ook over de slechte tijden. Ik kreeg enige adressen op van doktoren die zich speciaal voor ‘dergelijke uitgaven’ interesseerden; zij spraken ook over de slechte tijden.

Ik zocht Suzanne op om haar het fiasco van het boek uit te leggen en haar aan het verstand te brengen dat ik voorlopig geen geld meer zou kunnen zenden. Suzanne had een abces aan haar wang dat haar hele gezicht misvormde; zij zat bij het venster met verwarde sprieten en haar halfblinde uitdrukking voor zich uit te staren, zij nam het kompres van haar gezwollen wang en hals om mij die te laten zien, zonder een woord te zeggen. Ik deed mijn boodschap toch zo goed ik kon; ik moest eraan toevoegen dat ik natuurlijk voort zou gaan voor Guy geld te zenden, maar dat het beter was als hij naar een kostschool ging, voor hemzelf en ook voor haar, als zij nu misschien weer bij andere mensen zou moeten werken. Mijn vrees voor de eigen wreedheid, terwijl ik het haar zei, voor het breken van gedane beloften waarin zij altijd vertrouwen gesteld had, verdween ditmaal geheel onder de druk der omstandigheden. Met geld, als alles normaal was verlopen, had ik alles geregeld zoals ik het mij steeds had voorgesteld, oneindig be-

[p. 238]

ter voor haar en Guy dan toen mijn moeder nog leefde. Nu was het niet meer dan billijk dat zij althans voor zichzelf probeerde te zorgen.

Zij nam het toen nogal flink op; verwonderlijk goed voor iemand die alles verliest, tot haar verkeerde ideeën over standsverschil toe, die teruggestoten wordt in een staat waaruit ik haar nooit had moeten trekken. Zij heeft niets geleerd in al die jaren, blijkt even hulpbehoevend als altijd, erger zelfs, want volkomen uit haar evenwicht geslagen. Met geld alleen was zij te helpen. Toen ik in Parijs terug was, kwam de reactie: brieven in haar spelling, vol verwijten, op een toon die mij in de gegeven omstandigheden niet alleen kwetste maar verbitterde. Als ik één ding door mijn verhouding tot haar heb leren kennen, dan deze verbitteringen die achteraf altijd belachelijk lijken en onjuist, maar waarin men zich voor de gelegenheid zelf terugtrekt als in een laatste toevlucht.

En sindsdien de noodmaatregelen. Tante Tine, zelf ziek en onder de crisis lijdend, heeft Guy op school gebracht in een inrichting van min of meer theosofen en vegetariërs. Zijn uitzet zou voor haar rekening zijn, zij zou zelf soms naar hem kijken. Ik geloof niet dat men gauw een theosoof van hem maken zal; Suzanne is naar het instituut gegaan en vond het althans naar haar zin, het ligt buiten, met een grote tuin eromheen, de kinderen die zij er zag spelen zagen er gezond en gelukkig uit. In afwachting van iets beters was dit bovendien het enige. En dit alles heeft zich afgespeeld in nog geen volle drie weken.

 

Hier is dan Guy, tot het uiterste verwend door zijn grootmoeder, bij de vegetariërs. Ik heb een ernstige, vaderlijke brief geschreven aan de directrice, in de hoop de juiste toon te kunnen treffen. Ik kreeg een brief terug van een correcte paedagogische psychologie: het kind was minder lastig dan het wel leek, was zeker heel gevoelig, maar iedereen hield al van hem en hij zou zich zeker spoedig geheel aanpassen; als zijn moeder hem bezocht huilde hij iedere keer, maar zodra zij weg was speelde hij

[p. 239]

weer vrolijk met de andere kinderen. Suzanne is naar een klein kamertje verhuisd en tracht werk te vinden. Ik zou Guy zelf even terug willen zien, maar weer een reis naar Brussel is te duur. In Suzanne's rapporten kwam het huilen van Guy sterk op de voorgrond. Hij zei tegen haar: ‘Zorg ervoor dat je niet overreden wordt, anders komen ze mij vertellen dat jij ook dood bent.’ Ik hoor het toontje waarop hij dit gezegd moet hebben.

Viala en Manou hebben de verkoop van het boek voortgezet, Manou met alle moed en toewijding. Zij wordt als vrouw vriendelijker ontvangen en heeft een paar exemplaren verkocht. Een oude dokter zei haar dat zij allerliefste ogen had: ‘clairs comme de l'eau de Vichy’, had haar handje genomen en lang gestreeld en gedrukt alvorens zich te decideren. Ik heb met Viala een nieuw systeem beproefd: in Parijs zelf de prospectussen als brief bij de concierges afgeven. Het spaarde porto uit en wat een uitstekende documentatie voor conciergewoningen, voor de variaties van smerigheid, het zuur en schimmelig bestaan van dit mensensoort in de wereldstad! Resultaat: nog eens 3 bestellingen. Wij hebben het boek nu opgegeven; voor Jane en mij is de zaak beslist, het geld als verloren beschouwd, de krant weer aanvaard als enig bestaansmiddel.

Gegeven het karakter van Viala, weet ik dat hij deze mislukking erger vindt voor ons dan voor hemzelf, terwijl hij er driemaal zoveel schade bij lijdt en meer nog, als men al de moeite rekent die hij zich heeft gegeven. Wij zien elkaar nu weinig; hij doet weer bibliotheekwerk voor anderen, Manou spreekt er van om een wafelkraam op te richten, Jane en ik werken zoveel mogelijk aan onze artikelen hier in Meudon. Het is warm en vacantietijd, men hoeft zelfs niet naar Parijs om stof voor onze brieven te zoeken; in iedere brief spreken wij over de hittegolf en de theaters die maar dicht blijven.

Ik krijg een aanmaning om de interest van de hypotheek op Grouhy te betalen, die ik meteen aan de makelaar doorzend: hij schrijft terug dat hij uitstel heeft aangevraagd en verkregen.