[p. 89]
Het huis
Laat ons niet spreken van de regen
die zeurt, dit sterke huis voorbij,
maar speuren naar 't verdoken leven
van de besloten negorij.
't Klavier en de overtrokken meublen
zwijgen opvallend van 't bederf;
zij hoorden de jonkvrouwen keuvlen,
thans zo verbleekt in waterverf.
Oud-vlaams buffet, chinese borden,
bête gravures van Goupil,
wij zullen weer uw roem verkonden
die met onz' kindsheid samenviel.
Wij zijn zeer ouwerwets, en morgen
zullen wij 't haast nog erger zijn;
geen roes hoeft ons bestaan te korten,
wij vragen stilte als medicijn.
Als 't wiegelied dat wij vergaten
en dat opeens door 't hart weer zong,
neemt ons dit huis, waarin we eens lazen
hoe elk van ons de Wereld dwong.