[p. 67]

Een grote stilte

 
De stilte zwelt uit de ingeslapen nacht
 
en zuigt ons gans en onweerstaanbaar binnen.
 
Een hoornstoot gilde alsof een wilde jacht,
 
losbarstend als een onweer, zou beginnen -
 
 
 
En toen niets meer: de ondragelijke vracht
 
van tè veel jaren, 't koele en donkre linnen
 
van de eeuwge stilte op onze wankle wacht.
 
De vijand zal ons altijd overwinnen!
 
 
 
Wij kruisen de armen op onze enge borst,
 
zwelgend het duister met de dikke dorst
 
van wie om water kreunde eer hij verstomde.
 
 
 
En deze vracht, dit groot benauwen wordt
 
voorsmaak van het gebeente dat verdort
 
onder het marmer, in de rèchte tombe.