[p. 65]

De bedelaar onder de boom

 
Zie de oude leugnaar, die bretels verkoopt,
 
om niet te zeggen dat hij bedelt, staren.
 
Hij zit daar om zich weer bijeen te garen
 
en niet omdat hij op 't nirwana hoopt.
 
 
 
Als ooit op aarde een mens zichzelf ontloopt,
 
dan hij misschien, maar 't duurt al zestig jaren,
 
en zie met hoeveel zorg hij 't raaflend garen,
 
dat hij ‘jas’ noemt, op zijn geraamte knoopt.
 
 
 
O, de oude leugnaar, 't mummelend cadaver!
 
eens reist hij verder toch dan een dolfijn,
 
't oude kavalje dat slechts droomt van haver.
 
 
 
Heer, geef een sterfbed koel en zonder pijn
 
- zijn geel gelaat ligt diep dan in de klaver -
 
aan de oude leugnaars die wij zullen zijn!