[p. 19]

D.H. Lawrence en de erotiek

Lawrence, of virtuous father virtuous son.
milton.

EEN franse vertaling van Lady Chatterley's Lover, veel goedkoper dan iedere engelse tot dusver in omloop gebracht, en volkomen ongekuist, heeft opnieuw de aandacht op dit boek gevestigd, dat ongetwijfeld een der belangrijkste is van dit tijdvak. Zoals Edgar Poe met zijn drie Dupin-verhalen zonder het woord ‘detektive’ te gebruiken en wellicht zelfs te kennen, de eerste volmaakte detektive-verhalen gaf, als bizarre illustraties van een teorie betreffende het analyties vernuft, kan dit boek van Lawrence later geciteerd worden als de vader van een nieuw genre, dat van de psychologies-erotiese roman. En evenmin als Poe zal hij dit genre opzettelik hebben willen beoefenen, ook hij kwam ertoe langs een andere weg. De terugkeer naar de natuur, die zich bij hem langs verschillende wegen voltrekt, zijn haat tegen de vervalsing van alle natuurlike waarden, hebben de erotiek met deze ernst en deze natuurlikheid als een basis teruggevonden. Niemand hoeft te betwijfelen dat dit alles niet doodernstig zou zijn, een met heilig vuur en intens aangeboden geneesmiddel tegen het zedenbederf juist, een terugkeer naar de gezondheid, als zodanig alleen reeds deugdzaam zoniet kuis. Niet om een erotiese roman te geven zoals er nog geen bestond, werd dit boek geschreven, niet dus vanuit wat men in Frankrijk ‘les livres du second rayon’ noemt, maar vanuit het hele oeuvre van Lawrence zelf, als een soort konklusie en een laatste remedie (tot bestrijding, zegt Malraux, van de menselike eenzaamheid), kwam het niettemin tussen de boeken van de tweede rij.

De waarde van Lady Chatterley's Lover als erotiese roman, en zelfs als psychologies-erotiese roman alleen, is verre van onaantastbaar. Men zou vele boeken kunnen opnoemen waarin de erotiek, hoewel meer verborgen, dwingender en sterker aanwezig is, waarin niets meer ontbreekt dan dat men de personages zou volgen, niet alleen in de alkoof, maar in de laatste sensaties van de alkoof, en dan - vooral - met volledig gespelde woorden, om superieur te zijn aan dit werk. De bizondere waarde van dit werk is

[p. 20]

dat het, en voor het eerst, de brug slaat van de eerste naar de tweede rij, dat het voor het eerst volkomen tot beide rijen behoort. En de verklaring van het verschijnsel vindt men in deze zinnen, die ik overschrijf uit Lawrence's inleiding: In spite of all antagonism, I put forth this novel as an honest, healthy book, necessary for us to-day. The words that shock so much at first, don't shock at all after a while... It is that the words merely shocked the eye, they never shocked the mind at all... I want men and women to be able to think sex, fully, completely, honestly and cleanly. Even if we can't act sexually to our complete satisfaction, let us at least think sexually, complete and clear... Balance up the consciousness of the act, and the act itself... It means having a proper reverence for sex, and a proper awe of the body's strange experience. It means being able to use the so-called obscene words, because these are a natural part of the mind's consciousness of the body. Obscenity only comes in when the mind despises and fears the body, and the body hates and resists the mind.

Als een manifest klinkt dit, bladzijden lang, met de koppige varianten à la Carlyle, en de profetiese herhalingen à la Péguy. Het hele geheim van het overbruggen der twee genres: de bedekte en serieuze, de naakte en misschien nooit geheel-serieuze erotiek, ligt in deze overtuiging om met profetiese ernst ‘schokkende woorden’ te gebruiken. Omdat: People without minds may go on being shocked, but they don't matter. People with minds realise that they aren't shocked, and never really were... Zo kon Lawrence verder gaan dan de franse naturalisten en andere ‘durvers’ à la Zola, verder dan de enkele bizondere passages van Joyce's Ulysses ook, want men heeft rekening te houden met het feit dat Lady Chatterley's Lover een roman is, sedert 1929 vrijwel overal verkrijgbaar, sedert de franse vertaling van dit jaar een roman die binnen ieders bereik valt (men zegt dat de Nouvelle Revue Française soms 1500 exemplaren per dag verkocht).

De ‘schokkende woorden’ waren door de eeuwen heen, ook in Frankrijk, de grote moeilikheid: in proza en poëzie van de beginne af een soort springstof, die door een bepaalde toon met de rest in harmonie moest worden gebracht, en waaraan de rest meestal volledig ondergeschikt

[p. 21]

werd gemaakt. Men vindt in L'Histoire Comique de Francion van Charles Sorel (1623) een prachtige tirade voor het behoud van de erotiek en tegen deze woorden. Drasties of humoristies bij Rabelais, soldatesk en satyriek in de 16e en 17e eeuw (Maynard, d'Esternod, Sigogne) worden zij in de libertijnse romans van de 18e eeuw meer en meer vervangen door z.g. poëtiese en bloemrijke perifrasen, die weldra belachelik aandoen, en toch kan men bij een auteur als Nerciat zien hoeveel een roman met perifrasen (Félicia, Le Doctorat Impromptu) aan werkelike erotiek wint boven een roman met de schokkende woorden (Le Diable au Corps, Les Aphrodites). Van enigszins diepgaande karakterbeschrijving in dit alles geen sprake. De kombattanten die optreden en die van het eerste hoofdstuk tot het laatste meestal reeds de wapens hanteren, zijn eeuwen lang marionetten gebleven, nooit - en dit is wel de grootste zwakheid der erotiese literatuur - werkelike personages. De romans van de marquis de Sade, die in menig opzicht opmerkelik zijn, maar als faktuur niet verschillen van de gewone schelmenroman, vol boeiende en bewegelike marionetten weer, die al of niet door hun bizondere voorkeuren op seksueel gebied, soms weinig verschillen van akrobaten, zijn minder ver verwijderd van de Satyricon van Petronius dan van Lady Chatterley's Lover; zelfs zijn Philosophie dans le Boudoir, in dialoogvorm geschreven en waar men dus door de uitingen der protagonisten zelf groter verschillen waarneemt, dat bovendien, om het ateïsme dat hier zo overvloedig met het erotiese programma samengaat, zo karakteristiek is voor de persoonlikheid van de auteur, treedt tenslotte niet buiten dit kader. De enige psychologiese roman uit de libertijnse periode is Les Liaisons Dangereuses van Laclos, waar de schokkende woorden ontbreken: Mme de Mertueil en Valmont zijn pervers, maar gebruiken een vocabulaire dat niet noodzakelikerwijs ontstellend hoeft te werken op de lezers van Clarissa Harlowe. De Fanny Hill van John Cleland, waarvan het eerste deel aan een erotiese Moll Flanders doet denken, gaat in het tweede volkomen in het ‘gevarieerd programma’ onder. In de 19e eeuw brengen de romans toegeschreven aan Musset, Droz en enige anderen, geen enkele verandering in het beginsel de lezer zo haastig mogelik te ontroeren met de bepaalde ontroering

[p. 22]

die hier verlangt wordt, en hem door het gevarieerd programma plus vlijtige herhaling ononderbroken in spanning te houden; Gamiani is in dit soort misschien een meesterwerkje, maar blijft desperaat overal ‘second rayon’. Wanneer de schokkende woorden of perifrasen door latijnse termen worden vervangen, wat een enkele maal gebeurt, raakt men in een apotekersfeer die het genre evenmin verheft als verdiept. Met de erotiese verzen van latere dichters: Gautier, Glatigny, Verlaine, Haraucourt, Pierre Louys, komt (behalve een enkele maal bij Verlaine) de satyrieke of bravade-toon terug; een enigszins delikate erotiese poëzie mèt de woorden is onbestaanbaar of bestaat niet, het minste wat op deze wijze vertoond wordt, is een gezonde appetijt. Twee romans onderscheiden zich door bizondere kwaliteiten, een van Louys, een van Apollinaire: de eerste, Trois Filles de leur Mère, door een krankzinnige overtuiging, de tweede, Les Onze Mille Verges, door een fantazie die het schelmenroman-element soms tot poëzie verheft. Maar van de psychologie en de ernst van Lady Chatterley's Lover ook hier geen spoor.

Individualisering van de erotiek, noemt Malraux in zijn inleiding voor de franse uitgave het psychologiese element. Het idee om hoofdstukken in Le Rouge et le Noir te schuiven, waarin men Julien Sorel gevolgd zou zijn in de slaapkamers van Mme de Rênal en Mathilde de la Mole, is verleidelik, minder omdat men zich Julien Sorel als een ideaal-minnaar kan voorstellen (Fabrice del Dongo voldeed aan deze eis zeker veel beter), maar omdat het vrouwelike element hier zo voortreffelik vertegenwoordigd is: in deze twee vrouwenfiguren en in hun konstrastering tot elkaar bereikte de franse literatuur een toppunt. Moest men in de engelse literatuur zoeken, men vond menig ander voorbeeld. Lady Chatterley's Lover heeft een titel die de inhoud volkomen dekt, in laatste instantie valt het akcent op de lover, op Oliver Mellors, maar eroties gezien evolueert alles, zoals Malraux terecht naar voren brengt, om Connie Chatterley, om de vrouw. In zijn overgezond karakter, zijn drastiese normaalheid, is deze roman tenslotte misschien meer een boek voor vrouwen dan voor mannen; vooral de zogeheten ‘echte vrouwen’ moeten het, als nasmaak wellicht meer dan onder het proeven zelf, innig waarderen. Maar dat Mellors daarom tot niets dan

[p. 23]

een ‘sexe habile’ wordt teruggebracht, is iets wat ik met Malraux niet eens kan zijn: indien dit al zo ware in de technies-erotiese passages, dan zeker niet in de gehele rest, die in dit boek juist van zoveel belang blijft. Mellors is hier de sterkste kreatie, ongetwijfeld een der sterkste die Lawrence ooit gaf; om hem, volstrekt niet alleen als minnaar, maar daarbuiten, als de lonely dog met de onverstoorbare onbeschaamdheid, beheerst en toch voortdurend in opstand, kan men het boek met plezier herlezen, waar het bij een eerste lezing misschien tegenvalt. Men is geneigd een uitzonderingsgeval als dit te lezen met het tempo dat de uitzonderlike kant schijnt te vragen, en het psychologiese gedeelte, de verantwoording der personages juist, werkt dan zeer remmend en, meer nog dan elders bij deze auteur, koppig en traag. Er zijn lange hoofdstukken nodig eer Connie en Mellors elkaar definitief ‘ontmoeten’; voor de zoeker naar prikkelingen alleen, eindeloos lang.

De terugkeer naar primitieve waarden voltrekt zich ook hier langs nog andere wegen: de mechanisatie van de wereld, het heil van de natuur, alle lievelingstema's van Lawrence vindt men er, en voor een neo-primitief temperament lijkt de metode hier meer dan ooit pedagogies. Lady Chatterley heeft het geluk een boswachter te beminnen die officier is geweest in Brits-Indië en uit haat tegen de wereld tot de oude bodem is teruggekeerd; het is niet alleen een gelukkige omstandigheid voor haar, maar voor de auteur, die in zijn held een zo volmaakt kampioen van zijn teorieën aan het hart drukt. Vóór Oliver Mellors als minnaar zal optreden, is de weg metodies voor hem gebaand: hij zal geen Casanova hebben te bestrijden als tegenwaarde bij deze vrouw, niets dan Angelsaksen, intellectuele en vervalste Angelsaksen, Clifford Chatterley en Michaelis. De eerste is zozeer een menselike provisiekast van wat voor Lawrence slechte eigenschappen zijn, dat hij bijna volkomen ongeloofwaardig wordt: a-seksueel aangelegd, zoals uit zijn éne maand honeymoon blijkt, wordt hem al dadelik iedere hoop ontzegd op een nabloei; hij gaat naar de oorlog, komt in stukken terug, wordt weer saamgelapt en houdt het leven, maar rijdt in een wagentje rond, verlamd en impotent. Waar brengt deze man zijn vrouw: een gezonde jonge vrouw, gewend aan de schotse

[p. 24]

heuvelen en Sussex-downs? In een mijnstreek, the soulless ugliness of the coal-and-iron Midlands. Is het wonder dat de boswachter in zijn groene décor ook hier het aantrekkelike kontrast vormt? Wat doet Sir Clifford verder? Hij wordt een highbrow-schrijver van moderne dingetjes, hij heeft opeens talent en sukses, maar zijn kunst is clever, rather spiteful, and yet,... meaningless. Hij wordt omgeven door soortgelijke kunstenaars, mensen die de mond vol hebben van seksuele teorieën pro en contra, maar hoezeer intellektueel vervalst. Later zal hij zich nog ‘ontwiklen’: tot een koude, berekenende zakenman, vol genie in het beheer van zijn mijnen, maar met daarnaast alleen nog maar gevoel voor dat andere monster: de radio, en met infantiele neigingen voor zijn verpleegster, Mrs. Bolton. Als tegenwaarde tegen het sex-appeal van de boswachter bijgevolg nihil - of ja, deze éne troef: zijn hulpeloosheid, die op de verpleegstersinstinkten van een vrouw kan werken, zolang de seksualiteit in haar niet geheel is ontwaakt! In de figuur van Clifford vooral is het boek al te naïef metodies, pedagogies, propagandisties; voelt men het systeem van de schrijver met bijna onverdragelike opdringerigheid, het schaakspel waarbij bewezen zal worden dat bijv. het paard een miskende waarde vertegenwoordigt en dat bijgevolg lang tevoren werd uitgedacht met een bizondere instelling op de kranigheid van het paard. - Eénmaal zal Connie een minnaar hebben, tussen haar verlamde echtgenoot en de vitale Mellors, een ander society-schrijver, Michaelis. Maar hij is zo haastig gebakerd en engels-georiënteerd in zijn minnespel, dat het boek van Dr. Van der Velde hem tot nut had kunnen zijn; hij begrijpt niets van de rol, noch van de rechten van de vrouw; in hem, meer nog dan in Clifford, bestrijdt Lawrence de egoïstiese partner zonder takt. En ondanks de erotiese passages die, dank zij zijn optreden, ook vóórin het boek voorkomen, had men hem liever gemist, èn als wegbereider tot de werkelike man, èn als tussenschakel tussen niets en zoveel. Michaelis en Clifford hadden, vanuit het standpunt van de lezer, zoal niet van Connie, dezelfde figuur kunnen zijn; als men deze schijnbeweging om Mellors een seksuele tegenwaarde te geven au sérieux moest nemen, zou men hoogstens kunnen zeggen dat Michaelis het embryo vertegenwoordigt van wat nodig was. Wat Connie Chatterley betreft: zij is

[p. 25]

waarlik zo kompleet en zo weinig geïndividualiseerd, dat men haar nauweliks kent of ziet; zij is de vrouw, de normale vrouw. Vijftig jaar geleden had haar eerste liefdeshistorie in Dresden, vóór haar huwelik met Clifford, nauweliks ‘normaal’ geschenen, nu wel; zij is de gewone, middelmatig intelligente, welopgevoede maar zuivervoelende vrouwelike vrouw (ook van lichaamsbouw, Lawrence insisteert hierop: zij heeft geen engels ideaal-lichaam, zij is daarvoor te rond, te breed). Haar reakties zijn, het hele boek door, onrustbarend zuiver, in haar verpleegsters-instinkt voor Clifford, haar medelijden voor Michaelis, haar vermoeienis bij het al te intellektuele gepraat, haar liefde voor de natuur, haar verlangen naar een kind, haar tranen bij de kuikentjes, waardoor zij weerloos overmeesterd zal worden door Mellors, en niet het minst in de manier waarop zij zich later door deze werkelike man als vrouwelik toevoegsel zal laten meevoeren, niet alleen in de alleraardigste scène waarin zij probeert zijn dialekt na te praten, het ‘broad vernacular’ waarin hij zichzelf tracht te zijn wanneer het heel moeilik of heel innig wordt, maar later nog, als zij niet méér schijnt te zijn dan een echo van zijn opvattingen (als na de scène op het atelier van de schilder Duncan Forbes).

Veel persoonliker, veel meer een figuur, dan deze ideale normale vaagheid, is voor mij Mrs. Bolton, de verpleegster. In dit personage, dat voor het schema zeer goed gemist had kunnen worden, neemt de romancier in Lawrence zijn revanche op de pedagoog: want deze vrouw die, eveneens uit de mijnstreek voortgekomen, zich opwerken wil juist in de toch door haar gehate hogere stand, is in niet-erotiese zin de enige tegenwaarde van Mellors; Lawrence moet gevoeld hebben dat haar moed om het ‘nieuwe leven’ aan te durven en te nemen zoals het is, tenslotte niet geringer is dan de weerbarstigheid van de man die eenzaamheid en natuur verkiest. Mrs. Bolton, die Sir Clifford en in hem de hogere wereld verovert, al pleegt zij hierdoor verraad aan haar primitieve natuur, en de exofficier-boswachter voor wie één ding primeert: trouw te blijven aan wat door Mrs. Bolton verraden wordt, beiden zijn krachten uit de lagere klassen voortgekomen, kinderen van hetzelfde Tevershall; de lezer gelieve hier nota van te nemen. Oliver Mellors is naar zijn ‘wildernis’ terug gevlucht, waar

[p. 26]

hij korzelig van zich af zal bijten wie hem te na komt, romanties als een Byron in zijn neo-primitieve trant; Mrs. Bolton, met een veel lagere levensopvatting, spreekt de zoete taal die van haar verwacht wordt, maar bindt de strijd aan tegen de nieuwe formules, en haar overwinning in het domein Chatterley is tegen het eind volmaakt.

Eenmaal toegegeven dat het systeem in deze roman steeds voelbaar blijft, is de wisselwerking van de faktoren onderling, de innerlike techniek, als men het zo noemen kan, meesterlik. Niet alleen zijn vele scènes, als het gesprek der intellektuele kameraden in het 4e hoofdstuk, de reis van Connie naar Venetië, en bijna alle scènes waarin Mellors optreedt, buitengewoon overtuigend geschreven, maar zelfs de traagheid van Lawrence's beschrijvende stijl verlaat hem, wanneer hij zijn figuren laat optreden en, in de dialoog vooral, hen maakt tot de vertolkers van eigen voorkeur of haat. Mellors tegen Clifford, Mellors tegen Connie's zuster Hilda, Mellors op het atelier van Duncan Forbes, zijn onverbeterlik: deze neo-primitief is in ieder opzicht de man naar Lawrence's hart en diens talent doet ons hem ook als zodanig aanvaarden. (Mellors met Connie raakt in de meeste gevallen het enkel-erotiese deel, en vraagt een afzonderlike beschouwing.) Een bizonder staal van Lawrence's innerlike techniek is het 7e hoofdstuk. Connie's verlangen naar Mellors, de boswachter die zij niet dan enkele keren ontmoette, bestaat dan al, ofschoon ongeweten door haarzelf; zij gaat op zichzelf letten en ziet zich verwelken, als een plant die geen water krijgt; alle kennissen, in deze zelfde tijd, spreken over haar slechte uiterlik; zij meent dan rust te moeten nemen, wandelt in het bos en laat Mrs. Bolton in huis komen voor Clifford. Terwijl zij dus, ongeweten, de aantrekkingskracht van Mellors reeds ondergaat, verslapt de enige macht die Clifford uitoefent op haar verpleegsterinstinkt; en daar hij impotent is, kan zij zelf het gevoel hebben dat zij hem aan een andere vrouw overgaf. Ook in de volgende hoofdstukken, en in het hoofdstuk zelf waarin Mellors haar voor de eerste maal bezit, dezelfde volledige psychologiese verantwoording; hier blijkt de volle tegenstelling met de alleen-maar erotiese roman: al deze botsinkjes, het afstoten bij wederzijds sex-appeal, het remmen van de toenadering, dat maatschappelik immers al verantwoord wordt om-

[p. 27]

dat Connie de vrouw is van Mellors' meester, deze hele serieuze logika, die een ernstige fout moet zijn voor de lezer van de ‘tweede rij’, is misschien de voornaamste kwaliteit van het boek, berust op de simpele waarheid dat een vrouw die men gekleed heeft gekend en begeerd, ook eroties een grotere waarde vertegenwoordigt dan de vrouw die men tien minuten na haar te hebben toegesproken in een handomdraaien ontbloot. Het getuige zijn van de fysieke liefde van mensen vertegenwoordigt voor de lezer een andere emotie dan het gevarieerd programma, uitgevoerd zelfs door de bekoorlikste marionetten.

Als Connie en Mellors tot de fysieke liefde overgaan, krijgt men de schokkende woorden die in de voorafgaande scènes met Michaelis nog werden vermeden. Toch lost Lawrence de moeilikheid niet geheel op; nergens gebruikt hij in zijn eigen beschrijving deze gevreesde woorden; het weefsel van zijn eigen verhaal schijnt evenmin tegen de springstof bestand. Hij legt de woorden Mellors in de mond, met een dubbel doel, dat misschien zelfs driedubbel is: 1. aangeven hoe verwoed deze man de ‘natuur’ terugverlangt; 2. zijn psychologies portret vervolmaken, door de macht die hij over Connie krijgt en het kontrast met de mannen die zij tot dusver heeft gekend; en 3. (meer verborgen) de prikkeling, niet alleen van Connie, maar van de hiervoor gevoelige lezer of lezeres.

Het is maar wat men, als reaktie tegen een bestaande staat van zaken, voor aanbevelenswaardig houdt, en wat niet. Door alle natuurlike funkties van de mens in drastiese taal te verheerliken, vervalt de erotiese Mellors soms in precies hetzelfde euvel dat Lawrence in een bepaalde omstandigheid aan Swift verwijt: hij wordt gewoon kinderachtig. Het gebruik van het schokkende vocabulaire zelfs is tenslotte niet aan te bevelen voor dageliks gebruik: indien men zover kwam dat men het bezigde alsof men ‘geef me de lucifers’ zei, zou het op onfeilbare wijze iedere erotiek vermoorden. De weerstand die men te overwinnen heeft, het geheim en de betrekkelike ongewoonheid van een erotiese situatie blijven inherent aan de bekoring ervan, en als men Lawrence al mag bewonderen als kampioen tegen de engelse vervalsing, men kan zich niet verhelen dat op het vasteland, in Frankrijk en Italië bijv., dit boek, eroties gesproken, een veel geringer revelatie bevat

[p. 28]

dan op het eerste gezicht misschien lijkt. Het probleem van de natuurlike en gevarieerde ‘éénwording’ (om met een andere mensenredder, de heer Van der Velde, te spreken) is in laatste instantie ontstellend eenvoudig, en wanneer Mellors Connie verheerlikt voorhoudt dat voor sommige paren de gelijktijdige bevrediging slechts eens per jaar voorkomt, en dit zegt alsof hij er het laatste geheim op dit gebied mee prijs gaf, wordt hij weinig minder dan bespottelik. Aldus technies beschouwd, en de kwestie talent daargelaten, wordt Lawrence, de taaie Angelsaks, gemakkelik de mindere van iemand als Martin Maurice, habile franse Jood en veel geringer schrijver, maar slim door een atavisme van bedreven en onvervalste voorvaders; men vergelijke voor deze kant van het propleem (de rol en rechten van de vrouwelike partner) een boek als Amour, terre inconnue met het hier besprokene, om zich rekenschap te geven van wat ik bedoel. De erotiese scènes van Lady Chatterley's Lover zijn over het algemeen sterk, overtuigend, maar weinig subtiel; men voelt te voortdurend de specifiek-engelse kwelling die de schrijver moet hebben gedreven, en het aangrijpendste gedeelte, het hoofdstuk dat voor mij de ziel en de werkelike kwelling bevat van dit hele werk, is het 14e, waarin Mellors aan zijn haat tegen de abnormale vrouw lucht geeft. Het normale van de verhouding Mellors-Connie wordt trouwens gaandeweg gekompliceerder, en Lawrence gehoorzaamt hier eenvoudigweg aan een wet voor iedere schrijver van erotiese romans: variatie te geven aan de lezer. Wederom als bij Van der Velde, vraagt men zich dan ook af waarom de grenzen tussen het normale en abnormale hier en niet bijv. wat verder worden getrokken; een kurieus voorbeeld van overdreven en zelfs toegevoegde normaliteit is hoofdstuk 15, wanneer een regenbui de minnaars brengt tot een dansen bloemenscène die volmaakt in het groteske vervalt, en waarin men Mellors leert kennen als een soort Pallieter, door een angelsaksiese bacchantenkultuur van streek geraakt. De laatste strofen op dit gebied: de dierbaar-edele scène wanneer Connie reeds moeder is, en zelfs het stupide slot-epistel waarin de bloemetjes in schokkende woorden worden bezongen als om tot een volkomen harmonie te geraken van poëzie-album en hypernormale seksualiteit, verbleken nog bij dit ene staal. Terwijl men in de afscheids-

[p. 29]

nacht vóór Connie's vertrek naar Venetië, en uit enige hints in een brief van Clifford, besluiten moet tot een grappige diskretie van Lawrence bij het ‘gevarieerd programma’, dat hij niet schijnt te hebben willen vermijden, maar liever suggereert dan in beeld brengt. Behalve zijn haat tegen de abnormale kwelduivelin (die wederom in Engeland overvloediger moet voorkomen dan in andere landen), heeft Mellors niet veel meer dan twee of drie grondwaarheden; één daarvan is meeslepend-sympatiek wanneer men denkt aan de intellektuele milieus waartegen zij reageert: men heeft de liefde te beoefenen with a warm heart. Waarlik, in allen dele moet deze man een held zijn naar het hart van Lawrence; hij domineert ieder ander in het boek met de volle kracht van een soms al te manifesterende, maar intens-overtuigde natuurlikheid. Maar om hem als kampioen te erkennen van het normale, zou men hem Connie hebben willen zien ontrukken aan een heros van de andere school; niet aan artistieke en intellektuele ledepoppen, maar aan bijv. de een of andere italiaanse luitenant die even gezegend zou zijn met de middelen hier vereist. Eerst dan zou men zien of het ‘broad vernacular’ en de knallende termen als een onmisbare specerij mogen worden beschouwd; en wat de welsprekendheid betreft, ik kan mij die rivaal voorstellen, met een verrukkelike gemoedelikheid verklarend: - Non mi piace, il naturale.1

Niettemin, en met al het voorbehoud dat ik tegen de erotiese ‘problemen’ hier behandeld heb moeten maken, zou men - ware het niet dat Holland op dit gebied haast nog onmogeliker is dan Engeland zelf - een hollandse vertaling willen aanbevelen, omdat dit boek werkelik een sterke getuigenis mag heten van, of als men wil: tégen deze tijd. Om de waarde ook als remedie, om de durf van iemand die zozeer ingaat, niet alleen tegen de hypokrisie van de massa, maar dan nog, en met een bizondere verachting, tegen die der intellektuelen. Wanneer, om de tegenstelling te nemen die men steeds meer is gaan maken, met de jaren blijken zal dat Lawrence inderdaad op een hoger plan staat dan Huxley, dan zal dit minder een kwestie zijn van intel-

[p. 30]

ligentie of van talent, maar bijna geheel van het temperament en de overtuiging, die de ene doen denken tégen de intelligentsia van zijn tijd, terwijl de andere daar, met alle schitterende kontrapunten en varianten waartoe zijn geest in staat is, tenslotte een superieur specimen van blijft. Een hollandse vertaling van Lady Chatterley's Lover zou niet alleen van belang zijn in zoverre als het elke letterknecht zou kunnen helpen begrijpen waarom een boek als De Zondaar bijv. zo volmaakt burgerlik en onbetekenend blijft, maar, als tijdsverschijnsel juist, misschien die andere knechten doen nadenken die menen dat zij de laatste wijsheid inzake europese literatuur hebben verkondigd, wanneer zij ons hebben gewezen op de dikke boeken die volgens een procédé van ‘nieuwe zakelikheid’, d.w.z. met ontzaglike vlijt en meestal zonder een vonk genie, bij elkaar worden geschreven vanuit een dossier dat tevoren met niet minder vlijt werd aangelegd. Men heeft Lawrence in de eerste plaats te bewonderen om een tenslotte ‘revolutionair’ willen dat zich met even grote taaiheid en walging tegen het overal dreigend gewapend-beton verzet.

Hierna kan men eindigen. Hierna kan men het boek wegbergen, uit vrees voor de kinderen toch maar diep in de tweede rij, en met een glimlach beginnen te luisteren naar het angstgeroep over pornografie en het rapport dat bepaalde kommissies over zulke zaken mogen uitbrengen voor hetzelfde publiek dat Nietzsche als ‘godslasteraar’ kent. Hier heeft Lawrence voor zichzelf geantwoord: People without minds may go on being shocked, but they don't matter, enz. Men zou ook niet willen dat het anders was.

Lugano, 4 Juni.

Ik moest hier St. Mawr lezen, in een Tauchnitz-editie, gekocht onder de arkaden. Een sleutel tot Lawrence heeft men dit boek genoemd; ik begreep dat het zoiets moest zijn toen ik op de manchette las dat het ging om een hengst, a stallion. Het is jammer dat ik het niet kende toen ik mijn stuk over Lady C.'s Lover schreef; het had mij enige opmerkingen aan de hand gedaan, die in volkomen harmonie waren geweest met de rest. St. Mawr, dat, in een andere sfeer gehouden, misschien suggestief zou zijn, dreigend en

[p. 31]

mysties, is in deze realistiese toon een prachtargument voor de stelling dat sommige stokpaardjes (c'est le cas de le dire) zelfs een ernstige geest potsierlik kunnen maken.

De lonely dog Mellors, die hier vervangen wordt door een eenzame hengst, en Connie Chatterley die hier Lou Witt heet, maar zich tot konklusie in geheelonthouding moet terugtrekken, eigenlik uitsluitend omdat Lawrence de moed miste tot deze laatste konsekwentie: haar de rol te geven van Pasifaë - het is niet alleen een droevig verhaal, een beetje bête en irritant, een beetje kinderachtig en ‘overdone’, het zou, met al die freudiaanse komplexen en die konversaties à la Heimburg of Werner, bepaald oninteressant zijn, als het tenslotte niet viel onder een andere kwalifikatie, onder het goed-hollandse woord ‘krankjorem’. Noch Lou Witt noch haar hysteriese moeder zijn waard dat de wereld om haar draait, en zoiets toch is ook hier ongeveer de bedoeling van Lawrence. Evenals Connie vertegenwoordigen deze twee wezens de Vrouw; en zie waar de ellende begint, als de onbevredigende man niet volmaakt verminkt wordt, als in het geval Clifford: de man hier, die het tegen de hengst St. Mawr moet afleggen, Rico Carrington, blijft in menig opzicht het belangwekkendste personage van deze bezetting. Hij wordt overigens nog behoorlik door het paard gemolesteerd; hij heeft dan ook ietwat uitpuilende blauwe ogen en is eigenlik te knap en te goedgekleed; maar ondanks deze ernstige fouten blijft het misschien voorbarig om te besluiten tot zijn minderwaardigheid, waar deze hoofdzakelik moet blijken uit het feit dat hij geen bizonder ruiter is. Vandaar ook, binnen de logika van dit boek, een verpletterend overwicht van twee grooms, Phoenix en Lewis, die mèt de hengst het Mellors-element vertegenwoordigen en waarvan de tweede dan ook door de hysteriese mama ten huwelik wordt gevraagd. De hysteriese mama heeft n.l. hààr invloed gekonstateerd op intellektuele aanbidders: she could make Mind kiss her hand. En als zij over de Dood kwam na te denken, waarbij men immers vanzelf op het idee ‘God’ komt, dan had zij ook over die God zo haar ideetjes gekregen: she felt that she could make Him kiss her hand. Met dergelijke argumenten, en op de goedkope manier die in dit boek regel is, zou men nog menige andere fabel kunnen bewijzen: ook de superioriteit van de mier op de oli-

[p. 32]

fant is lang niet genoeg aanvaard. St. Mawr doet denken aan het kriptiese poëem waarin Marsman tot de Madonna zegt: Gij slaapt met ons - als paarden in uw armen.... maar het poëem doet dromen, en deze roman argumenteert.

Het is merkwaardig dat de koppigheid van Lawrence en zijn daardoor gedragen overtuigingen, die hem zo sterk maken als figuur, en aantrekkelik zelfs (ook voor wie niet meegaan met al de titels die men hem geven wil van ‘held’ tot ‘profeet’), zijn kunstenaarschap in de weg schijnen te staan, altans nodeloos remmen en bezwaren: het is of wat hij zo rijkelik bezit aan persoonlikheid hem onhandig en zwaar-op-de-hand maakt als romancier. Maar het zekerste van alles is, dat men hem heeft te beschouwen in verband met zijn ras en zijn publiek: zoals bij sommige hollandse schrijvers, is het bovenal zijn ongeluk dat hij niet ontkomen kon aan het vaderland.

1Aan de andere kant vindt men in een brief van Clifford over het schandaal door Mellors in de streek veroorzaakt, een suggestieve wenk over zijn reputatie ‘to use his wife in the Italian way’. Zoals ik reeds zei: de grenzen van het normale zijn bij Lawrence vaag.