J.W.G. ter Braak
aan
E. du Perron
Amsterdam, 12 november 1932
A’dam, 12 XI 32
Beste Eddy,
In de eerste plaats, ook aan Bep, mijn hartelijke dank voor jullie gelukwensch met mijn promotie. Ik was blij, dat ik jullie mijn dissertatie kon toezenden, niet omdat ik meende jullie daarmee bijzonder gelukkig te maken, maar meer omdat ik daardoor in de gelegenheid kwam een zeer elementair teeken van leven te geven. Ik heb mij namelijk wat dat betreft wel zeer misdragen: een rapport over mijn bevindingen aangaande Bij Gebrek aan Ernst ben ik je nog steeds schuldig gebleven en zelfs de toezending van een tweede exemplaar, nog wel met een volkomen ondubbelzinnige opdracht heeft mijn botte stilzwijgen niet kunnen verbreken. Ik veronderstel dan ook, dat je nu wel niet meer nieuwsgierig naar mijn kritiek zult zijn. Niettemin begin ik toch nog even over het boek. Ik kon er n.l. vooral daarom niet toe komen er over te schrijven, omdat ik er zoo weinig verstandigs van weet te zeggen; mijn gewone criteria van goed of slecht, waarmee ik meestal wel ongeveer uitkom, passen er niet goed op.
In hoofdzaak zal dat wel daardoor komen, dat de mentaliteit van de ‘jonge Europeeër’ evenmin tot mij als tot de rest van Holland is doorgedrongen, terwijl het mij aan den anderen kant ook niet mogelijk is met die objectieve belangstelling van die mentaliteit kennis te nemen, die de beschrijving van een interessant uitgestorven menschenras zou moeten wekken, want daarvoor voel ik instinctief toch te veel verwantschap. Ik beschouw de personen, die in het boek voorkomen, dus niet als psychologische curiositeiten, maar als zeer nabije verwanten, die zich alleen maar op de momenten, dat zij mij juist bijzonder zouden gaan interesseeren op een voor mij volkomen onbegrijpelijke (en daarom irriteerende) wijze gaan gedragen, waardoor mijn interesse dan weer onmiddellijk bekoelt. Daaraan zal het ook wel liggen, dat ik onmiddellijk na lezing alle ‘hoofdpersonen’ in de verschillende verhalen door elkaar ging halen. Ik krijg dus niet den indruk, dat je psychologie vulgair is (dan zou ik er maar al te goed bij kunnen), ook niet dat zij ‘ernaast’ is (dan zou het constateeren daarvan mij veel meer voldoening geven dan de lezing van het boek gedaan heeft) maar dat je de psychologie (op een deskundige, intelligente en daarom juist zoo irritante wijze) omzeilt, alsof je bang bent of je gêneert voor psychologische vondsten.
Je zult misschien vinden, dat dit een ingewikkelde manier is om te zeggen, dat ik datgene, waar het op aan komt niet gesnapt heb, maar ik hoop toch iets meer duidelijk gemaakt te hebben, wat het is, waar het voor mij op aan komt. Spontaan zou ik dit natuurlijk niet geschreven hebben, omdat ik tenslotte niets positiefs te beweeren heb en moeilijk kan gaan specificeeren, maar ik voelde het als een (zij het dan bijna verjaarde) verplichting je mijn indruk over het boek mee te deelen.
Je requisitoir tegen Coste heb ik met genoegen en instemming gelezen, wat je zeker niet verwonderen zal. De keuze uit zijn citaten lijkt mij volkomen overtuigend; zij wekken zelfs af en toe de behoefte om na te slaan of hij nu werkelijk zooiets gezegd heeft. Maar geheel afgezien van het slachtoffer en zijn afstraffing vond ik het goed, omdat de dingen ‘rond Coster’ er zoo goed in belicht worden.
Menno vertelde, dat je Dr. Dumay boven Hampton Court verkozen hebt. Ik voor mij was juist tot de omgekeerde conclusie gekomen; ik vind in ‘Dr. D.’ belangrijke en verontrustende concessies aan de traditioneele Hollandsche roman, vooral in het begin; het beschrijven, waar Menno zelf zoo tegen te keer gaat blijft niet achterwege, al wordt het niet dwangmatig toegepast. Het feit, dat zijn levensbeschouwing aanzienlijk van die van de bewuste Hollandsche romanschrijvers (- sters) afwijkt, geeft m.i. geen voldoende waarborg voor de qualiteit.
Dat de persoon in Dr. D. minder vaag te voorschijn komen dan in H.C. lijkt mij volstrekt geen vooruitgang; alleen vind ik een deel van de bijfiguren beter afgewerkt.H.C. staat m.i. op een ander en hooger plan, zoodat de fouten ook op een andere manier in rekening gebracht moeten worden. Het is overigens niet onwaarschijnlijk dat bepaalde vooroordeelen mijn oordeel vertroebelen. Ik ben in ieder geval benieuwd, wat de verdere kritiek van het boek zal zeggen; ik vrees of liever hoop, dat die mij geen gelijk zal geven.
Hartelijke groeten, ook aan Bep,
t.t.
Wim
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum