E. du Perron
aan
E. Bouws
Bellevue en Parijs, 23 september 1932
Bellevue, Vrijdag.
Beste Everardus,
Ik begrijp niets van je briefje. Ben ik nu nòg niet coulant genoeg? Ik zei toch al dat er een stuk vervallen kon? Maar dat ik er de boekuitgave aan verbind, is nogal vanzelfsprekend7206; het is een zaak tusschen mij en Z., inderdaad, maar dat was het eenige maanden geleden, toen we in Scheveningen zoo'n boeiende conversatie erover hadden, ook. Er werd toen - of iets later - tusschen jou, Menno en mij afgemaakt, dat, gegeven de weifeling juist van Z. voor het boek, de uitgave in het tijdschrift volledig zou zijn. - Uit een brief van Menno7207 is mij bovendien gebleken dat hij heelemaal niet zóó accoord gaat met het laten wegvallen van één Coster-stuk, dat hij dit hoogstens als ‘mogelijkheid’ ziet. Ik zie van mijn kant geen reden om op ons vroeger principe terug te komen en Z. terwille te zijn als hij zich, ook mèt het volledig zetsel, nog zoo weifelend - en laat ons dan maar gerust zeggen: tegenover het Nederlandsche publiek zoo schijterig - betoont. Dus, kort en goed: komt Coster wèl als boek bij Nijgh en Van Ditmar uit, dan laat ik graag een stuk vervallen. Anders, onder geen voorbeding. Ik heb geen lust om de dupe te worden van een man oeuvre waarbij gewerkt wordt op mijn ‘goed hart’ en zoo meer, en waarbij Z. tenslotte overal zijn bon plaisir doorzet; te minder waar hij ongelijk heeft, in naam van Forum, van de ‘Nederl. letterkunde’, en misschien zelfs wel van de uitgeverij als zaak (met wat hij, nà het volledige zetsel, dan nog riskeert!). En nogmaals: als hij Coster in deze omstandigheden weigert, heb ik, wat er verder ook gebeure, met de firma N. en Van D. niets meer te maken, daar geef ik je mijn hand op. Dat is dan tot mijn eigen schade, zal je zeggen, maar dat heb ik voor het principe verdomd graag over. - Bep zal je die 1e pagina tijdig zenden; we hebben onze handen nu vol met verhuizen. Zend toch nog wèl revisie. Hart. groeten, je
E.
Wil je deze zaak verder met Menno bespreken, als je dat noodig lijkt?
Parijs.
II
Hoe meer ik hierover nadenk, hoe onverkwikkelijker ik de historie vind. Dat geweifel van Zijlstra bij zoo weinig risico als hier, en een tenslotte zoo ‘fatsoenlijke’ tekst als deze, is een specimen van typisch-Hollandsche domheid, zoo groot, dat ik daarom alléén al onhandelbaar zou worden. De reputatie van de firma Nijgh en Van Ditmar schijnt serieus bedreigd te worden! - maar ik dirk dan op die reputatie (die door 1001 publicaties allang ondergedirkt en -gecosterd is.) - Ik schrijf Menno gelijk hiermee; en maak verder de zaak met hem af.7208 - Tusschen ons dit: ik wil vóór November nu weten of Zijlstra Coster als boek uitgeeft, ja dan neen. Doet hij het niet, dan zoek ik een anderen uitgever. En dan komt de boel ook volledig in Forum*. Je mag dit auteurskleinzieligheid noemen of wat je wilt, het is voor mij een principe tegen de Polderlandsche domheid. (In ieder land kreeg ik dit boek zonder slag of stoot uitgegeven!) - Ik wil hopen dat je mij nu beter begrijpt. Ik vind Zijlstra dan nòg een ‘beste vent’ (gegeven dat hij een Polderlandsche boerelul is dan), maar ik geef hem dan toch geen vinger toe; that is all. Hoe gauwer je me nu zeggen kunt of Coster als boek bij Nijgh uitkomt of niet, hoe beter. (Ik reken nu eig. al op niet.) Wil je je hiermee niet bezighouden omdat het ‘een zaak is tusschen Z. en mij’, best; schrijf me dat dan omgaand, dan schrijf ik er Z. zelf over.
Als voren. Je
E.